Elisabeth Langgässer: Märkische Argonautenfahrt. Roman. Claassen Verlag, Hamburg. 1950. D.M. 12.80.
Dank zij het echo, dat Langgässers roman ‘Das unauslöschliche Siegel’ (1946) om meer dan één reden in de pers en in katholieke intellectuele kringen had gewekt, werd het verschijnen van de ‘Märkische Argonautenfahrt’, waaraan deze Joodse bekeerlinge tot aan haar vroege dood, 25 Juli 1949, had gewerkt en waaraan zij door voordrachten en lezingen reeds ruimere bekendheid had gegeven in Duitsland, met grote belangstelling tegemoet gezien.
In sommige kringen leefde zelfs de verwachting, dat deze roman de katholieke of christelijke roman van deze tijd zou zijn. Zagen we in ‘Das unauslöschliche Siegel’ een chaotische wereld, waarin goed en kwaad voortdurend met elkaar strijd leveren op leven en dood, een wereld, waarin de mens mens moet zijn in de volste zin van het woord, en waarin hij God als zijn hoogste doel moet zien en zich voor Satan moet hoeden, in haar laatste roman toont Langgässer ons de geestelijke verwarring, het verloren zijn van de mens in onze tijd, waaruit alleen de almacht van Gods genade en liefde ons kan redden..
Dragers van deze geestelijke verwarring zijn zeven personen. In de zomer van 1945 begeven zij zich vanuit het verpuinde Berlijn op weg naar een in het Zuiden van Brandenburg gelegen Benedictinessenklooster Anastasiendorf (Anastasis = Opstanding). Het zijn een architect, zijn zuster, wier echtgenoot niet uit de oorlog is teruggekeerd, een toneelspeler, een bejaard Joods echtpaar, dat op onwaarschijnlijke wijze aan de deportatie is ontsnapt, een uit Rusland teruggekeerd soldaat met de symbolische naam Friedrich am Ende en een Nihiliste, 'n adellijk meisje. Uit vooruitlopende mededelingen over de Abdis en pater Mamertus leren wij Anastasiendorf als oord van vrede, vernieuwing, van genade, als een tweede Port-Royal kennen.
De ‘Erlebnise’ van deze ‘Arogonauten’ op zoek naar het ‘Gulden Vlies’ d.i. het Heil, hun onderlinge disputen en overwegingen vormen de inhoud van deze roman. Langgässer laat haar figuren voortdurend aan het woord. Hele hoofdstukken zijn, zoals bijv. bij Hamsun, in dialogen opgelost. Maar zij allen spreken de taal van de steeds mediterende, prekende en philosopherende schrijfster. Zo is deze roman één geestelijke dialectiek, een soms verwarde theologie, welke tegen een door daemonen bevolkte wereld wordt aangevoerd.
Een aanvullend bestanddeel in deze roman zijn novellistische excursies: het verhaal over de steenfabrikant Verhoeven, over Dr Cuille en diens Hendrikje, het ook als satire overdreven verhaal over de nationaal-socialistische domineesfamilie en aan het slot het verhaal over de verlaten kinderen, die in een onderaardse kelder temidden van zwarthandelaren terecht komen, waaruit zij door een katholiek priester met detective-aanleg worden gered. (Vgl. Graham Greene). In deze excursies valt alle theoretische ballast weg en zij tonen duidelijk Langgässers groot episch talent.
Afgezien van het sterk symbolistische karakter van haar stijl, schrijft E.L. surrealistisch. Haar romanfiguren zijn niet geloofwaardig meer, maar veeleer geconstrueerd en verwrongen. Langgässer's symbolisme mondt steeds weer uit in mythe en magie, waarin de lezer, wanneer hij de schrijfster wil volgen, verdrinkt. Haar beeldspraak wordt soms grotesk.
Ondanks deze tekorten is ‘Märkische Argonautenfahrt’ een ongewoon boek. Langgässer streeft naar 'n christelijke ‘Weltbewältigung’ met de middelen der moderne epische techniek.
Mogelijk zijn bovengenoemde tekorten 'n gevolg van de geestelijke spanningen, waaronder Elisabeth Langgässer niet alleen tijdens, maar ook na de tweede wereldoorlog heeft geleefd en gewerkt.
Dr. H. Spee.