| |
| |
| |
Boekbespreking
P. Nautin: Je Crois à l'esprit saint dans la sainte Eglise pour la résurrection de la chair. Editions du Cerf, Paris.
Het Symbolum van de Apostelen vraagt reeds sinds eeuwen de aandacht van vele geleerden. Nadat men eerst, meer uit vooroordeel dan op wetenschappelijke gronden, de apostolische oorsprong ervan in twijfel had getrokken, hebben uitgebreide historische onderzoekingen van de laatste vijftig jaren aangetoond, dat de geloofsbelijdenis der Auostelen ontstaan is uit een samenvoeging van een korte trinitaire geloofsbelijdenis, welke vooral bij het Doopsel in gebruik was, en een christologische belijdenis, welke thans het tweede deel van het Symbolum uitmaakt; beide delen komen in grote lijnen uit de tijden der Apostelen, en O. Cullmann heeft er niet lang geleden op gewezen, dat dit wel zo moest zijn, aangezien het geloof hoofdzakelijk mondeling werd overgeleverd. Dat de onderzoekers bij dit resultaat niet blijven stilstaan is begrijpelijk en J. de Ghellinck S.J. wees er aan het einde van zijn boek over ‘De geschiedenis der onderzoekingen betreffende het Symbolum’ op, dat het derde deel, dat spreekt over de H. Geest, in de komende tijden meer in het bijzonder het terrein van onderzoek zou vormen.
De studie van P. Nautin is wel geen definitieve maar toch een zeer belangwekkende bijdrage hiertoe. De schrijver meent op grond van de geschriften van St. Hippolytus, dat dit derde gedeelte oorspronkelijk volgens de griekse tekst had moeten luiden: ‘Credo in Spiritum Sanctum in sancta Ecclesia ad carnis resurrectionem’ - ‘Ik geloof in den H. Geest (die zich openbaart, die werkt) in de H. Kerk, ten einde de verrijzenis van het vlees (te verwerven)’. Het derde gedeelte van het Credo wordt zodoende een samenhangend geheel, evenals de twee andere gedeelten, en is niet, zoals thans, een aaneenschakeling van waarheden, waarvan het verband niet blijkt. Mogelijk trekt de schrijver zijn conclusies wat snel. Ook had hij meer invloed kunnen toekennen aan andere tradities, zoals de Afrikaanse, daar het wel zeker is, dat ook Tertullianus in het begin van dezelfde derde eeuw de vermelding van de H. Kerk in de Geloofsbelijdenis kende. Toch zal deze studie de aandacht trekken van theologen en geschiedvorsers.
fr. VINCENT TRUYEN m.b.
| |
Hans Urs von Balthasar. Liturgie cosmique. Maxime le Confesseur. Traduit de l'allemand par L. Lhaumet et H.A. Prentout. Collection Théologie II. Etudes publiées sous la direction de la Faculté de Théologie S.J. de Lyon - Fourvière. Aubier. Editions Montaigne, Paris. 1947. 278 pages.
In 1930 publiceerde M. Viller in de ‘Revue d'Ascétique et de Mystique’ een artikel, waarin hij aantoonde, hoezeer de spiritualiteit van den H. Maximus de Belijder afhankelijk is van Evagrius Ponticus. Inderdaad niemand kan het feit loochenen dat St. Maximus veel ontleend heeft aan anderen. Toch is het onjuist te beweren dat hij geheel zijn philosophisch en theologisch systeem aan een ander dankt. ‘Personne ne s'étonnera - aldus M. Viller (R.A.M. XI, pag. 259) - de voir Maxime prendre tout son système à un autre: la propriété littéraire n'était pas en ces temps - là aussi déterminée qu' aujourd'hui. Maxime
| |
| |
nous apparaît dès lors comme un érudit qui a recueilli partout ce qu'il donne comme ses ideés propres: il a laissé de côté ce qui lui semblait erroné’. Natuurlijk zal men moeten toegeven dat verschillende werken van St. Maximinus die indruk wekken. Echter na een aandachtige bestudering van het werk van Urs von Balthasar zal men tot een andere conclusie komen. Deze geleerde Jezuiet is er in geslaagd tot een synthese te komen van de philosophische en theologische leer van dezen strijder tegen het monothelisme, waaruit een grotere eenheid van denken en een onafhankelijkheid in het assimileren van verschillende - dikwijls tegenstrijdige - invloedsferen, zoals de Areopagiet, Evagrius en Origenes. Zo weet hij als hij spreekt over God, diens immanentie in de schepping heel goed te verenigen met zijn transcendentie (p. 45-59) hetgeen S. Thomas van Aquine eeuwen later zo subliem tot stand bracht in het begrip ‘analogie’. Op deze wijze verklaart de schrijver de titel, welke hij aan zijn studie gegeven heeft, als zijnde karakteristiek voor heel het systeem van S. Maximus: ‘Maxime prépare les voies de Scot Erigène chez qui la théologie de Denijs prend un caractère beaucoup plus nettement cosmologique. Mais tandis que cette absorption du monde dans le processus divin prend alors un caractère presque panthéiste et que l'élément chrétien et positif s'enfonce dans la gnose, la théologie de Maxime reste dans le sens chrétien de la distinction entre Dieu et le monde. Elle n'est ni une liturgie céleste comme chèz Denys; ni une gnose cosmique comme chez Erigène: elle est une liturgie cosmique’ (p. 49). Bij S. Maximus blijft de natuur gescheiden van de bovennatuur, hetgeen niet wegneemt, dat hij in de natuur een soort aanleg een ordening, een desiderium
naturale vindt tot de bovennatuurlijke aanschouwing van God.
Een grote steun vond hij in de leer van Aristoteles: ‘Il est indéniable que Maxime a puisé largement dans Evagre et dans Denys; mais sa conception aristotélicienne de la nature et du mouvement, sa doctrine christologique de la distinction des natures lui fournissaient le moyen de construire à partir de ces éléments d'emprunt une synthèse neuve et personnelle’ (p. 33). Daarentegen valt hij de cosmologie van Origenes heftig aan in zijn commentaar op S. Gregorius van Nazianze, hoezeer hij overigens ook onder de invloed is van diens spiritualistische leer (p. 80-87).
Volgens Urs von Balthasar moet men in S. Maximus een persoonlijk denker en den bouwheer erkennen van een persoonlijk systeem, waarvan de kracht is gelegen in het evenwicht. Daarmede laat de auteur recht wedervaren aan een Kerkvader, voor wiens leer nog maar weinig belangstelling bestaat.
Dom J. PANSIER O.S.B.
| |
The Westminster Dictionary of the Bible, bij John D. Davis, revised and rewritten by H.S. Gehman. The Westminster Press, Philadelphia. XII - 658 p. en 16 kaarten. $4.-.
Katholiek Nederland bezit sinds enige tijd zijn Bijbels Woordenboek, samengesteld door de Bijbelprofessoren der Nederlandse Groot-Seminaries. Het is een rijke verzameling van ellerlei wetenswaardigheden over den Bijbel en de landen van het nabije Oosten, een prachtig hulpmiddel bij het lezen en bestuderen van de H. Schrift. Het gelijksoortige Amerikaanse werk dat wij hier aankondigen, kunnen wij niet zonder meer als gelijkwaardig naast het Nederlandse aan iedereen aanbevelen, daar de bewerkers niet katholiek zijn, hetgeen ook een enkele maal tot uiting komt, bijv. in het artikel over de broeders van Jezus; maar het is toch in een zeer goede geest geschtreven en doet
| |
| |
wat het wetenschappelijk gehalte betreft zeker niet onder voor ons Bijbels Woordenboek.
De eerste uitgave van Davis' Bible Dictionary verscheen in 1898, de vierde en laatste in 1924. Thans heeft prof. Gehman het werk grondig herzien en getoest aan de laatste gegevens der Bijbelwetenschap: vele artikelen zijn geheel opnieuw bewerkt, nieuwe artikelen zijn ingelast; ovral is gestreefd naar een grote objectiviteit: in dit opzicht verdient de zeer uitvoerige behandeling van de authenticiteit der laatste 27 hoofdstukken van Isaias zeker een bijzondere vermelding. Een 16-tal prachtig uitgevoerde kaarten, vervaardigd voor de nieuwe Westminster Atlas of the Bible, vormen de kroon op het werk
D.J. MEEUSEN.
| |
Hans - Urs von Balthasar, Die grossen Ordensregeln. Benziger Verlag. Einsiedeln, 1948 - 352 seiten. In Leinen geb. Fr. 16.80.
In de bekende reeks ‘Menschen der Kirche’ is nu ook verschenen ‘Die grossen Ordensregeln’ een documentatiewerk, uitgegeven door Hans Urs von Balthasar met medewerking van L. Casutt, F. Faeszler, W. Hümpfer, L. Hunkeler, M. Schoenenberger, R. Stalder en A. Zumkeller.
Een dergelijke verzameling kwam reeds tot stand in de ‘Codex regularum monasticarum’ samengesteld door St. Benedictus van Aniane (vgl. Migne P.L. CIII, 393-700). De meesten van deze Regels werden echter in de loop der eeuwen naar het domein der archeologie terug gedrongen, zodat na het IV Concilie van Lateranen (1225) slechts 4 Regels door de Kerk werden erkend, om als wettige basis voor de vele vormen van religieus leven te kunnen dienen, nl. de Regels van de H.H. Basilius, Augustinus, Benedictus en Franciscus. In de XVIe eeuw werd ook de Regel van den H. Ignatius van Loyola als zodanig door de H. Stoel goedgekeurd.
Deze vijf grote Regels zijn dan ook hier in Duitse vertaling verschenen: telkens ingeleid met een verklarend woord over de geest en het ontstaan ervan. De twee Regels van S. Basilius zijn slechts fragmentarisch en met elkander gecombineerd weergegeven. Hiermede krijgt men wel een beter inzicht over de grondgedachte, waarop de Heilige het kloosterleven wilde vestigen; maar als documentatie blijft het boek op dit punt enigszins onvolledig.
Zo verenigt dit werk de voornaamste stromingen van monastiek en religieus leven, die zich onder de invloed van de H. Geest in de Katholieke Kerk ontwikkeld hebben: een schone schakering in de hechtste eenheid van hetzelfde geloof.
D.J. PANSIER
| |
R.P. François Petit: La spiritualité des Prémontrés aux XIIe et XIIIe siècles. Paris. Librairie philosophique J. Vrin. 1947 in 8o - 296 pages.
Dit boek van Pater F. Petit, O. Praem., uitgekomen als nr. 10 in de serie ‘Etudes de Théologie et d'Histoire de la Spiritualité’ behandelt de geschiedenis van de Norbertijnse spiritualiteit in de bloeitijd van die Orde. Het eerste gedeelte geeft het leven van den Stichter, van zijn eerste leerlingen, van de eerste schrijvers van de Orde met hun ideeën over het geestelijk leven. Het tweede gedeelte is geheel en al gewijd aan het leven en de werken van Philippe de Harvengt en Adam
| |
| |
Scot. Het derde gedeelte beschrijft het Norbertijnse leven in de Middeleeuwen.
De Norbertijnse spiritualiteit wordt aldus beschouwd als een der grote geestelijke stromingen, die enigszins parallel loopt met de expansie van Cîteaux, de Chartreuse, Fontevrault e.a., die een traît d'union vormen tussen het antieke monachisme en de nieuwere Orden van Dominicanen en Franciscanen. De Norbertijnse spiritualiteit, althans in die tijd, heeft dan ook het karakter van een soort tweeslachtigheid in de goede zin, zodat wij de balans nu eens zien overslaan naar het beschouwende, dan weer naar het apostolische leven.
Het staat volkomen vast, dat S. Norbertus geen zuiver contemplatief karakter aan zijn Orde heeft willen geven, maar ‘monasteria clericorum’ heeft willen stichten in de geest van St. Augustinus, St. Chrodegang en het concilie van Aken (817) (cfr. p. 11-20). Het oorspronkelijke ideaal, hetgeen S. Norbertus na zijn z.g. bekering voor ogen had, dat van rondtrekkend prediker, heeft de stichter niet aan zijn Orde kunnen geven; dit was weggelegd voor St. Dominicus en St. Franciscus.
De grote toeloop naar Premonstreit maakte, dat de reguliere kanunniken een tijdlang werden verdrongen in de grote massa lekebroeders en zusters. Hierdoor kwam het, dat deze priesters hun apostolische bediening vooral uitoefenden in eigen kring, waardoor het leven zich bijna geheel keerde naar de beschouwing (p. 48-49). Onder de voorstanders van het beschouwende leven moeten vooral genoemd worden Hugo de Fosses (p. 44-52), Luc de Mont-Cornillon (p. 53-56) en Adam Scot (p. 167-195), die trouwens later kartuizer te Witham werd. Onder hen die het apostolaat bevorderd hebben vinden wij grote figuren als Anselmus van Havelberg (p. 56-64) en Philippe de Harvengt (p. 129-166). Was de scheiding tussen de reguliere kanunniken en de monastieke Orden vanwege het apostolaat noodzakelijk, in hun ascetisch leven kan men toch grote verwantschap vinden met de monastieke Orden (p. 266-272). Zo heeft zich een eigen Norbertijnse spiritualiteit gevormd, welke aan deze schone Orde een bijzondere luister geeft, die wij heden ten dage nog kunnen bewonderen, ook al is het aantal kloosters veel geringer geworden dan dit in de Middeleeuwen was.
DOM J. PANSIER O.S.B.
| |
A. Molien. Le Cardinal de Bérulle. Histoire, Doctrine, Les meilleurs textes, Paris, Beauchesne, 1947. 2 volmes.
In twee delen, die samen ± 800 bladzijden bevatten, geeft A. Molien ons een historische schets van Kardinaal de Bérulle, een systematische analyse van diens theologische en ascetische werken met ter illustratie een bloemlezing uit die werken. De meeste geschriften van Bérulle zijn zo zeldzaam geworden, dat men ze slechts met moeite kan bemachtigen. Een herdruk daarvan schijnt op het ogenblik nog niet mogelijk. Daarom geeft Pater Molien aan Bérulle zelf zoveel mogelijk het woord.
Het historische gedeelte is verreweg het best geslaagd, zowel waar het betreft de persoon van Bérulle, zijn activiteit en relaties als de invloed, welke zijn spiritualiteit gehad heeft gedurende de XVIIe eeuw. Pater Molien heeft hier voortreffelijk gebruik gemaakt van de vele recente publicaties over dit onderwerp, zodat zijn werk een noodzakelijke aanvulling is op het uitstekende werk van Houssaye.
Dom. J. PANSIER.
| |
Sacris Erudiri - Jaarboek voor Godsdienstwetenschappen I 1948. Uitgave Sint Pietersabdij, Steenbrugge. 424 pp.
Het nieuwe Jaarboek voor Godsdienstwetenschappen is hoofdzake- | |
| |
lijk bedoeld als een hulde aan de nagedachtenis van Mgr. C. Callewaert, den liturgischen baanbreker in België. Een tweetal van diens nagelaten geschriften zijn gewijd aan Sint Leo en diens auteurschap van een aantal oude misgebeden. Het verbaast ons dat Mgr. C. op p. 74 een foutieve zinswending als: Praesta, Domine Deus, ut contra omnes fremitus impiorum mentis puntate vincamus (sic!) zonder meer toeschrijft aan Sint Leo, die in zijn Homilia 78 spreekt van: Sed... contra minaces fremitus impiorum... nec carnis erat saturitate certandum. De opsteller van bovengenoemd gebed heeft o.i. klaarblijkelijk plagiaat gepleegd, en dit moet ook het geval zijn met een prefatie etc., die eveneens uit Leo's sermoen werden genomen... wellicht door Paus Gelasius, wiens overige geschriften veelal Leo navolgen, of aan hem ontlenen, maar wiens stijl een eigen onstuimig karakter, met veel slordigheden, verraadt. Verder vermelden wij een artikel van D. van Assche over Benedictijnse cultuur, waarin tot onze verwondering de belangrijke rol van Sint Beda als historiograaf vergeten werd - van A. Dumon over Grondleggers der Middeleeuwse vroomheid - van E. van Eyl over: Karel V en de pauskeuze van Adriaan VI etc. Alles bijeengenomen een belangwekkende publicatie.
Dom C. COEBERGH
| |
Prof. Dr. L. Bender O.P.: De Huwelijksbeletselen en hun dispensatie.
G. van Gestel S.J.: Lectuur en censuur.
P.A. Popma pr.: Ons Morgenoffer. Uitg. Paul Brand, Bussum.
De Serie ‘Waarheid en Leven’, waarin deze boekjes verschijnen, is een bewijs dat de onlangs overleden Prof. Verhaar zijn activiteit niet enkel tot ‘Het Schild’ en zijn vele bekeerlingen beperkte, maar dat hij ook katholieke intellectuelen hierin betrok. Zij zal een van de wijzen zijn waarop de invloed van Prof. Verhaar ten goede nog langen tijd na zijn dood zal doorwerken.
Het boekje van Prof. Bender over de Huwelijksbeletselen is meer een omwerking dan een herdruk van een vroeger in dezelfde serie verschenen werkje. Het geeft een zeer heldere uiteenzetting van deze materie, zoals men dat van Prof. Bender kan verwachten, waarbij ondanks beknoptheid, niets van het belang der kwesties verloren gaat. Voor vele ontwikkelde leken, vooral medici en juristen, die met deze vraagstukken in aanraking kunnen komen, zal het boekje dan ook grote diensten kunnen bewijzen.
Het boek van Pater van Gestel, dat in herdruk verschijnt, is in onze dagen uiterst actueel. Vele katholieken, hierin voorgegaan door den katholieken boekhandel, mochten wel eens een duidelijke uiteenzetting over de katholieke wet der verboden boeken lezen. Zeer vaak worden boeken aangeraden, zelfs in dagbladen, of worden boeken besproken zonder enige restrictie, die ongetwijfeld tot de voor katholieken verboden lectuur behoren.
Het werkje van Rector Popma is van een geheel anderen aard dan de beide voorgaande. Het is de eersteling van een serie boekjes over de Christelijke levenspraktijk. Het boekje is dan ook op de praktijk ingesteld en naar het ons voorkomt uit de praktijk ontstaan. De auteur geeft blijk van een grote belezenheid, en hij weet zijn verscheidene bronnen, die niet altijd volkomen dezelfde theologische opinies huldigen, tot een doorleefde synthese samen te brengen. Enkele woorden komen ons niet erg gelukkig voor; allereerst is de vertaling van repraesentatio door ‘tegenwoordig-stelling’ niet juist; Christus' Kruis- | |
| |
offer wordt in de H. Mis niet tegenwoordig gesteld tenzij op sacramentele wijze; ons woord ‘vertegenwoordigen’ is hier veel meer op zijn plaats; in de Mis is Christus' Kruisoffer immers niet tegenwoordig in zijn natuurlijke gedaante: dit zou het gevolg zijn van een tegenwoordigstelling; het is er tegenwoordig op sacramentele wijze, in het teken, het is er dus vertegenwoordigd. Woorden als broodouwel voor de hostie, liturg voor de bedienaren van den eredienst zijn op zijn minst weinig gelukkig. Deze kleine feilen kunnen het met veel warmte en godsvrucht geschreven boekje echter ternauwernood schaden. Mogen velen er him voordeel mee doen.
fr. VINCENT TRUIJEN m.b.
| |
P. Claude Schahl O.F.M.: La doctrine des fins du mariage dans la theologie scholastique. 1948. Editions franciscaines 9, rue Marie-Rose, Paris 14e.
De leer van de scholastieke theologie over de rangorde der doeleinden van het huwelijk werd in de laatste jaren voor den oorlog fel bestreden. Niet meer de voortplanting zou het eerste doel zijn van het huwelijk, maar de vorming en de ontwikkeling van den onderlingen band tussen de echtgenoten. Aangezien dit theologisch dispuut niet binnen het gebied van de vakbladen en de studiekamer was gebleven, maar alom weerklank gevonden had, en men met psychologische en biologische argumenten en vooral met ervaringen uit de praktijk de moderne opvatting alom trachtte te verspreiden, is het een grote weldaad geweest dat een decreet van Rome aan de klassieke leer de plaats toekende, die haar toekwam. Het is immers in dit eerste doel dat de onderlinge band der echtgenoten, gesteund en versterkt door de sacramentele genaden, zich harmonisch ontwikkelt en uiteindelijk een volmaakt beeld kan worden van de zuivere liefde tussen Christus en de Kerk.
P. Claude Schahl onderzoekt de positie der overlevering in dit vraagstuk. De studie is eerder vlot dan diepgaand; zij kan ook niet een model van objectiviteit genoemd worden, daar zij klaarblijkelijk erop gericht is om aan Duns Scot de grootste verdienste op dit gebied toe te kennen. Het komt ons voor, dat de schrijver aan de kritische zin van Abelardus en Scotus en aan hun ruimere opvattingen omtrent het huwelijksgebruik een te grote waarde toekent in vergelijking met de constructieve arbeid van St. Augustinus en St. Thomas op metaphysiek terrein; het was immers dit voorbereidend werk, dat het andere mogelijk gemaakt heeft.
Bij wijze van documentatie kan dit boek overigens goede diensten bewijzen.
fr. VINCENT TRUIJEN m.b.
| |
Hugo Rahner: Griechische Mythen in Christlicher Deutung. Ed.: Rhein-Verlag, Zürich 1945.
Dit in vele opzichten belangwekkend boek is eigenlijk een verzameling opstellen, die in verschillende tijdschriften en elders verspreid waren. De schrijver heeft hen echter tot een geheel weten te verenigen rondom het idee van de opvoeding der klassiek gevormde Grieken door de Kerk. Wij zien hoe de oude Kerk haar kinderen niet plotseling uit hun beschavingsmilieu rukte door de bekering, maar hoe zij de edelste elementen van die beschaving wist te gebruiken om er haar leer mee te omkleden en gangbaar te maken. Op deze wijze zette de Kerk het werk der Menswording voort, waarbij Christus immers eveneens de menselijke natuur niet verworpen had, maar het edelste uit die natuur gemaakt had tot drager der Godheid.
| |
| |
De schrijver ziet hierin de ware taak van het christelijk humanisme, dat de materiële schepping niet minacht, maar al het goede en ware van die schepping en van de beschavingen wil inschakelen in onze opgang naar God. Dit kan slechts volledig geschieden wanneer de schepping en de beschaving haar einddoel niet zoekt in zichzelf, maar in God en in de bovennatuur, om onder de leiding van Christus en van het geloof als het ware vernieuwd en omgevormd te worden.
De Kerk heeft dit gedaan, toen zij in de van Christus ontvangen Sacramenten, en later in Sacramentaliën, feesten en mysteries de stoffelijke wereld heeft willen heiligen. Wij moeten hetzelfde doen, willen wij niet langs een overdreven rationalisme tot een grof materialisme komen.
Hetgeen in dit boek zo weldadig aandoet is de eerbied, waarmee de schrijver het werk van de Kerk ten opzichte van de oude beschaving beschouwt, - de moeilijke kwestie van de heidense Mysteries in verband met de Kerk wordt op een zeer voorzichtige en doortastende wijze tot een oplossing gebracht -, en tevens het ruime en verheffende humanisme, dat uit elke bladzijde spreekt.
fr. VINCENT TRUIJEN m.b.
| |
Christelijk Humanisme, door O. de Grijze C.I.C.M. Deel I Terreinverkenning, Romen en Zonen, Roermond, 1948.
Dit boek wil een richtlijn zijn voor katholieke intellectuelen, onder wie een algemene behoefte gevoeld wordt aan een specifiek eigen lekenspiritualiteit. De schrijver, die ons in het eerste deel: ‘Terreinverkenning’ scherp de kwalen van deze tijd analyseert, en ons tevens een diep inzicht geeft in de grote eigentijdse vraagstukken, bouwt voor den katholieken leek een synthese op, welke de schrijver het best meent te karakteriseren met de naam ‘Christelijk humanisme’, hiermede te kennen gevend, dat zowel christelijke als menselijke waarden onder het oog genomen worden. Het christelijk humanisme helpt de mens zo goed mogelijk christen en mens te zijn.
Onwillekeurig rijst in ons de vraag of een goed christen niet tevens impliceert een goed mens te zijn, zodat in dien zin christelijk humanisme een pleonasme zou zijn. M.i. is het echter de bedoeling van den schrijver tegenover de diverse vormen van humanisme een christelijk humanisme te stellen, dat door zijn bovennatuurlijk element levensvatbaar is gebleken door de eeuwen heen. Daarom is dit goed verzorgde boek ongetwijfeld een lezenswaardig boek, dat tot vruchtbaar nadenken stemt, en vooral den jongen katholieken intellectueel door het blijmoedig vertrouwen, dat eruit spreekt, zal boeien.
Mogen de herhaaldelijke citaten van grote denkers, welke beogen de motiveringen van den schrijver te beklemtonen, het geheel enigszins onrustig maken, toch geven zij een ruim en universeel accent aan dit boek.
Met goede verwachting zien we de uitgave van het tweede deel ‘Opbouw’ tegemoet, waarin meer gedetailleerd uitgewerkt zal worden, hoe de katholiek zich in zijn persoonlijk en sociaal leven door een diepchristelijke levensstijl zal kunnen wapenen tegen elk stelsel of iedere persoon, die de christelijke levensbeginselen tracht uit te roeien.
M. MES
|
|