Roeping. Jaargang 25
(1948)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |
Dom Louis Bergeron, O.S.B.
| |
[pagina 94]
| |
hoedanigheden: zijn ridderlijken geest, die Frankrijk in de pauselijke documenten den bijnaam heeft verdiend van ‘nobilissima - het hoogedele’, zijn edelmoedigheid in de verdediging van het recht of van wat het daarvoor aanziet zijn gulle gastvrijheid, zijn licht-ontvlambare geestdrift, zijn belangeloosheid en zonder twijfel ook zijn spontane vroolijkheid, die b.v. hemelsbreed verschilt van de calvinistische stijfheid. Het is een historisch feit dat het calvinisme in Frankrijk nooit blijvend wortel heeft kunnen schieten. Recente studies toonen aan dat de 237000 fransche protestanten den laatsten tijd een crisis doormaken, die den indruk wekt, dat hun kerk den ondergang nabij is. (Etudes, juin 1946, pp. 393-413); in 70 jaar is zij tot op 2/5 teruggeloopen! De secte der Jansenisten is tijdens de Revolutie uit Frankrijk verdwenenGa naar voetnoot1), het gallicanisme stierf in de 19de eeuw. De groote massa van het fransche volk is dus officiëel katholiek. Maar als men onderzoekt wie hun geloof ook metterdaad beleven, dan blijkt de toestand verre van schitterend. Ziehier overigens eenige cijfers, die voor zichzelf spreken. Volgens de berekeningen van den Duitschen statisticus, S. Krose, telde Frankrijk in 1906 38467000 katholieken tegen 785000 niet-katholieken. In het voorbijgaan zij opgemerkt dat Frankrijk aldus den prikkel mist van een tegenovergestelden godsdienst, die tot vuriger vervulling van de geloofsplichten dringt; dat van den anderen kant de bevolking, die geen godsdienstverschil kent, omdat de overgroote meerderheid hetzelfde geloof belijdt, slechts verdeeld is door politieke overtuigingen, die de geloofsgenooten in verschillende kampen splitsten. Hiervan profiteeren de vijanden des geloofs om met vereende krachten de macht in handen te houden. Overigens is dit vreemde verschijnsel niet alleen eigen aan Frankrijk. De statistieken van het begin dezer eeuw toonen aan dat eenzelfde overgroote meerderheid van katholieken door een anti-katholieke regeering werd overheerscht in Brazilië, in Mexico, in Columbië, in Ecuador na den dood van zijn bewonderenswaardigen president Garcia Moreno. Even- | |
[pagina 95]
| |
eens in Europa in het republikeinsche Spanje en in Portugal vòòr Fatima. En men kan opmerken dat die treurige toestand regelmatig terug te vinden is in de republieken, waarvan de bevolking en de geschiedenis uitgesproken katholiek zijn. De statistiek van 1906 staat echter al ver van ons af. In zijn nummer van 27 Dec. 1946 geeft het weekblad ‘La France catholique’ de resultaten van een onderzoek, dat gehouden werd door den ‘dienst van peilingen en statistieken’, n.l.: 65% geloovigen - niet noodzakelijk katholieken - tegen 32% ongeloovigen en 3% onverschilligen. Hierbij was het aantal geloovigen in verhouding op het platteland grooter dan in de steden, grooter ook bij de vrouwen dan bij de mannen, grooter bij de volwassenen dan bij de jongeren, grooter vooral bij de ouden van dagen, waarvan 80% zich geloovig noemde. Dit onderzoek heeft plaats gehad over verschillende duizenden Franschen, die gelden konden als vertegenwoordigers van het geheele volk. Tenslotte bezit men voor het hoofd van Frankrijk, Parijs, een studie van abbé Rupp, gepubliceerd in ‘La Semaine Religieuse de Paris’ van 28 April 1945, een studie over het aantal gedoopten en ongedoopten in het bisdom Parijs. Van 1930 tot 1943, dus over een tijdvak van 14 jaar, werd in het geheele bisdom 63,20% der kinderen gedoopt, in de stad Parijs zelf 59,35% en in de voorsteden 69%, terwijl het aantal doopsels vergeleken met het aantal geboorten toeneemt. Zoo is thans de toestand van het katholicisme in Frankrijk. Als men echter deze cijfers ziet, vraagt men zich onmiddellijk af, hoe Frankrijk dan zoo ontkerstend kan zijn, vooral als men denkt aan de groote meerderheid der plattelandsbevolking, die slechts vijf of zes maal per jaar zijn godsdienst uitoefent. De reden hiervan ligt zonder den minsten twijfel bij de school. De staatsschool is neutraal. Maar deze naam is slechts schijn. De school immers kan niet neutraal zijn, zooals de groote bisschop van Angers, Mgr. Freppel, dit reeds in 1880 op magistrale wijze aantoonde: ‘Kunt gij u een geschiedenis van Frankrijk denken, waarin niet gesproken wordt over de katholieke Kerk, die op elk van haar bladzijden te voorschijn treedt?... Men stelt zich voor dat het | |
[pagina 96]
| |
stilzwijgen van den onderwijzer over den godsdienst van zijn kant een daad van neutraliteit beteekent. Dit is dwaasheid. Een kind zeven jaar lang niet over God spreken, terwijl men het zes uur per dag les geeft, staat gelijk met het positief in te prenten dat God niet bestaat of dat het niet noodig is zich met Hem bezig te houden... een diep stilzwijgen bewaren over de plichten van den mensch toegenover God, staat gelijk met hem duidelijk te laten blijken, dat die plichten niet bestaan of in het geheel niet van belang zijn’ (Vie, par l'abbé Terrien, II, 336-337). En men kan hier ook nog de woorden aanhalen van graaf Dubois (in het dagblad ‘Le XXe siècle’ van Brussel, 11 Nov. 1925): de aartsbisschop van Parijs constateert dat ‘de ontkerstening snel voortwoekert en diep doordringt’ dat ‘de groote massa der arbeiders bijna geheel’ ontkerstend is, dat zelfs het platteland ‘erg is aangetast’. En de oorzaak van dit kwaad? ‘De openbare school zonder geloofs- of zedenleer. De ongodsdienstige en zelfs antigodsdienstige opvoeding van onze arme kinderen’. Wel tracht het episcopaat, gesteund door de katholieken, het kwaad te bestrijden door bijzondere scholen tegenover de openbare te stellen, maar dit brengt zware lasten mee, die het onmogelijk maken met de tegenstanders te concurreeren. En waar komt die openbare school, dat allergevaarlijkste wapen van de vijanden der Kerk, vandaan? Zij komt van den Staat, die ‘de Republiek’ heet. Het is voldoende den tekst te lezen van de wenschen, die het 56ste nationaal Congres van den Franschen Bond voor het onderwijs, gehouden van 25 tot 29 Sept. 1945, bekend maakte, het is voldoende, zeggen wij, den tekst daarvan te lezen om te zien, dat die methode van onderwijs typisch republikeinsch van geest is. Men behoeft overigens slechts de geschiedenis van de Derde Republiek te doorloopen om in bijzonderheden de totstandkoming van deze ongelukkige onderwijsmethode te leeren kennen met al den strijd, waartoe zij aanleiding gaf en den uiteindelijken triomf van de vijanden Gods. Men heeft nog een echo ervan kunnen beluisteren in het debat van 28 Maart 1945 der Consultatieve Vergadering over | |
[pagina 97]
| |
de bijzondere scholen. De verslaggever, de communist Cogniot, verklaarde: ‘De wetten over het neutraal onderwijs te veranderen door steun te verleenen aan de katholieke scholen, zooals Vichy dat gedaan heeft in de hoop de franschen te verdeelen..., was het zekerste middel om de godsdiensttwisten, die in Frankrijk reeds lang voor 1939 uitgevochten waren, weer aan den gang te brengen’ (Etudes, April 1945, p. 124)Ga naar voetnoot1). De openbare of leekenschool, zooals zij in Frankrijk heet, heeft tot doel God uit het leven der fransche kinderen te verwijderen en de ondervinding bewijst, dat zij daarin ook slaagt. Waarom vereenigen zich de fransche katholieken dan niet als één man, om dit kwaad uit te roeien? Dit komt doordat zij voor het meerendeel republikein zijn en zich daarom niet met beslistheid verzetten kunnen tegen iets, wat eigen is aan de Republiek. En waarom verlammen hun republikeinsche ideeën hun tegenstand? Hier raken wij de kern van de kwestie en om haar duidelijk te maken, moeten wij eenigszins teruggaan en de geschiedenis raadplegen. Zooals dan de geschiedenis aantoont, is de Republiek in Frankrijk méér dan een regeeringsvorm, zij is een leer. Men heeft de herinnering bewaard aan een teekenende episode. Op een congres, dat in 1908 te Bar-le-Duc gehouden werd, vroeg Poincaré aan een der leden, die zich republikein noemde, eenvoudig of hij de schoolwetten, de wet over de scheiding van Kerk en Staat goedkeurde. Zooals men ziet was er hier geen sprake van de Republiek boven de Monarchie te stellen (aangehaald door Havard de la Montagne, Etude sur le | |
[pagina 98]
| |
Ralliement, 1926, p. 21). En welke is die leer der Republiek? De kardinaal-aartsbisschop van Parijs zegt het ons in een gesprek, dat men vindt opgenomen in ‘De XXste Eeuw’ van Brussel. Het is ‘een philosophisch-politiek stelsel, dat tot doel heeft den mensch te bevrijden van iederen positieven godsdienst en zelfs van iederen godsdienst in het algemeen’. Laten wij nog een stap verder gaan en den ‘Dictionnaire apologétique de la Foi catholique’ opslaan om na te gaan wat wij te denken hebben van de fransche republiek. Over de Derde Republiek - de Vierde bestond toen nog niet - vinden wij daar twee teksten, zoo helder als de dag: ‘De Vrijmetselarij is de Republiek in het geheim zooals de Republiek de Vrijmetselarij in het openbaar is’. (Br. Gadand in het convent van 1894). En ‘Men zegt thans overal dat wij in de Vrijmetselarij zitten en niet in de Republiek. Dit gezegde is afkomstig van bisschop Gouthe-Soulard. Wel, die bisschop zou gelijk hebben, als Vrijmetselarij en Republiek niet precies hetzelfde waren’. (Bulletin du Grand-Orient 1895, p. 457. Dict. d'Apolog.: Franc-maçonnerie, c. 115, 119.) Natuurlijk kan de republiek als regeeringsvorm op zich uitstekend zijn. Dit is b.v. gebleken in Ecuador onder de regeering van Garcia Moreno. Maar hier gaat het over de fránsche republiek. En hoe komt het dat deze zoo'n anti-godsdienstig karakter heeft? Door haar oorsprong. De fransche republiek is ontstaan uit een opstand tegen het wettig gezag, tegen koning Lodewijk XVI en tegen God. Tijdens de Revolutie, die aan de republiek het aanzijn schonk, doodde men de getrouwe geloovigen en priesters onder de kreet: ‘Leve de Republiek’, zoodat die kreet den eerzamen burgers den diepsten afschuw inboezemde (Correspondant, 10 Jan. 1911, p. 131). Sindsdien is daar niets aan veranderd. De republiek is aan haar oorsprong getrouw gebleven, zooals men zien kan in de geschiedenis van de drie eerste, en in de vestiging van de vierde: men geneest niet van een aangeboren ziekte (tenzij door een wonder: ‘Van eeuwigheid af is het niet gehoord, dat iemand de oogen van een blindgeborene opende!’). Zoo zijn er dus in het huidige Frankrijk twee groote, geestelijke stroomingen. De eene gaat terug tot op | |
[pagina 99]
| |
den christelijken oorsprong van het land en dit is de christelijke, nationale strooming, n.l. die der legitimistische royalisten van uiterst-rechts. De andere komt voort uit de fransche Revolutie en dit is de strooming van al degenen, die de beginselen van 1789 aanhangen. Een kernachtige zin van Jacques Maritain, aangehaald in La Croix van 14 Aug. 1946, vergelijkt ze aldus met elkaar: ‘Er bestaat voor Frankrijk slechts één centraal probleem, n.l. dat der verzoening van zijn twee tradities, de traditie van het Frankrijk, dat het Evangelie verkondigde en die van het Frankrijk, dat de rechten van den mensch predikt’. Die verzoening is echter onaanvaardbaar, want de twee tradities, waarover het hier gaat, loopen voor een christen geheel uit elkaar, en men moet van den republikeinschen geest doordrongen zijn om ze naast elkaar te kunnen plaatsen: de Rechten van den mensch stammen af van achttiendeeeuwsche, ongeloovige wijsgeeren en vijanden der Kerk, en nog hoofdzakelijk van een protestant en vreemdeling, die half krankzinnig was, Jean-Jacques Rousseau (cfr. Dictionn. d'Apolog., révolution, origine de la Déclaration des Droits de l'homme, col. 1019-1022), - terwijl de andere traditie, n.l. die van het Evangelie, afkomstig is van den Zoon van God. Van den anderen kant moet men toegeven, dat die zoo vermaarde ‘Rechten van den mensch’, waarover in het tegenwoordige Frankrijk zooveel gesproken wordt, zoowel door de Christelijke schrijvers op sociaal, kerkelijk en religieus gebied, als door de niet-christelijke, eigenlijk niets anders doen, voorzover zij goed zijn, dan de groote, christelijke beginselen, die de godsdienst aan de wereld heeft geschonken, bevestigen. Want de vrijheid der kinderen Gods, de gelijkheid van alle christenen, van alle menschen tegenover den Schepper, de broederlijkheid, die zich in de christelijke middeleeuwen zoo schitterend openbaarde, zijn veel waarachtiger dan de valsche vrijheid van 1789, die zich losmaakte van het gezag der Kerk, en vrij moest zijn om het kwaad te kunnen doen: liberalisme - of de valsche gelijkheid, die de natuurlijke, hiërarchische waarden ontkent: socialisme; - of de valsche | |
[pagina 100]
| |
broederschap van de vrijmetselaars, die elkaar met groot vertoon broeder noemen. Wij vinden deze gedachte uitgedrukt in het eigenhandig schrijven van onzen H. Vader Paus Pius XII aan den voorzitter van de Fransche, sociale weken, gedateerd van 10 Juli 1946. Hij verklaart daarin, dat een goede gemeenschapsgeest de leden van de nationale gemeenschap moet doordringen, en hij vervolgt: ‘Alleen op die voorwaarden zal men daar de groote beginselen van vrijheid, gelijkheid en broederschap zien gedijen, beginselen, waarop de moderne democratieën zich zoo gaarne beroepen, maar die, op gevaar van een bespottelijke nabootsing te worden, moeten verstaan worden, zooals men ze vindt in de natuurwet, in de wet van het Evangelie en in de christelijke overlevering, want daar en daar alléén vindt men de authentieke ingeving en vertolking ervan (Documentation Catholique, no 971, 18 Aug. 1946). Maar hoe komt het dan, dat er zooveel katholieke Franschen en nog wel van de besten, republikein zijn? Zouden zij daarom revolutionnair en vrijmetselaar zijn? Natuurlijk niet. Wat hen tot republikeinen maakt, is hun voorliefde voor deze regeeringsvorm, ondanks de gebreken, die zij erin aanwezig zien en die zij grondig afkeuren, en ook een zekere aantrekkingskracht, welke die scherp omlijnde verklaring van de groote beginselen op hen uitoefent. Zij zijn voorstanders van de beginselen van 1789, zooals vele brave lieden op het oogenblik het communisme zijn toegedaan, zooals wij aanstonds zullen zien. Een Franschman is, zooals wij reeds gezegd hebben, een ongeneeslijk idealist. En nu is de hedendaagsche situatie een beetje duidelijker De partijen, die Frankrijk thans onder elkaar verdeelen, zijn politieke partijen; d.w.z. voor de Franschen leerstellige partijen, die tegenover elkaar staan. Wat in deze beweging op dit oogenblik bizonder opvalt, is de groote vooruitgang van de communistische partij en het optreden van de nieuwe partijen: M.R.P. (mouvement républicain populaire, Republikeinsche Volksbeweging) en P.R.L. (Parti républicain de la Liberté, Republikeinsche Vrijheidspartij). Het feit, dat die partijen in werkelijkheid leerstelsels zijn, die elkaar bestrijden, ver- | |
[pagina 101]
| |
klaart het vurige karakter van hun aanhangers, althans van de overtuigden onder hen. Want dat zijn ze niet allen. De M.R.P. is zeer typeerend voor onzen tijd, zij is n.l. na de bevrijding ontstaan uit verzetsgroepen. Het is een beweging van jonge Franschen, die er naar streven een betere wereld te verkrijgen, waar de menschelijke samenleving haar rechten zou weervinden en waar voor allen een gelijke levensmogelijkheid zou bestaan. Het zijn vooral Katholieken, die zich hierbij hebben aangesloten, en een statistiek, uitgegeven door la France Catholique, reeds eerder vermeld, schat het aantal geloovigen in de partij op 93%. En ondanks dit hooge percentage laat zij toch haar geloof niet uitkomen in haar naam, zooals b.v. de Christelijke Volkspartij in België dat doet. Voor de M.R.P. is republikeinsch belangrijker dan christelijk. De partij is overigens niet uitsluitend katholiek, evenmin als haar zusterpartij in België. Wat karakteriseert de M.R.P. het meest van geestelijk standpunt bekeken? Na hetgeen wij gezien hebben, is dit vrij eenvoudig. Van geest is zij republikeinsch, en daarom is er alle kans dat zij ook liberaal is in den franschen zin van dit woord: en dat is inderdaad haar meest kenmerkende karaktertrek. Er zijn daar heel wat aanwijzingen voor. Ziehier een duidelijk voorbeeld. De communistische partij stelt voor, om het woord ‘laïque’ toe te voegen aan de definitie van de Republiek in de nieuwe constitutie en zij stelt er prijs op om goed te doen uitkomen, wat die term voor haar beteekent. In den loop der laatste decennia hebben we in Frankrijk zoo'n langen en zoo'n vinnigen strijd meegemaakt ten gunste van de verdediging der ‘laïciteit’, dat er in den geest van geen enkel Franschman eenige twijfel kan bestaan aangaande de ware beteekenis van de invoering van dezen term ‘laïque’ in de nieuwe, Fransche Grondwet. Deze ‘laïciteit’, zooals de geschiedenis ze ons voorzet, en zooals ieder Franschman ze kent, is geen andere dan die van Gambetta in 1876, in het Frankrijk van het vrije onderzoek en de vrije gedachte, - vrijheid in den stijl van 1789 en van de Rechten van den Mensch, - van Gambetta n.l. die het jaar daarna dit alleszeggende woord sprak: ‘Het clericalisme, dàt is onze vijand!’ - Het is de ‘laïci- | |
[pagina 102]
| |
teit’, die de scheiding van Kerk en Staat bewerkstelligde, en de religieuze congregaties buiten de Wet plaatste; die God uit den Staat bande, en Zijn naam en Beeltenis uit de scholen, rechtszalen en ziekenhuizen verwijderde. De voorzitter van de Radicale Partij, Herriot, verklaart in een korten maar beteekenisvollen commentaar op de stemming, dat hij deze ‘laïciteit’ wil gehandhaafd zien. Daags tevoren hadden de socialisten duidelijk te kennen gegeven, dat ook zij vasthouden aan die: ‘materialistische en atheistische opvatting van het menschelijk leven en de gemeenschap’ welke door de Kerk herhaaldelijk veroordeeld is. Voor die verschillende partijen, dat wil zeggen voor de meerderheid der nationale Vergadering, stond de aanneming van het amendement aangaande het woord ‘laïque’ gelijk met de ontkenning van de rechten van God op de gemeenschap en met een atheistische, politieke belijdenis. Wat zullen nu de katholieke leden van de M.R.P. doen? Maurice Schumann, hun voorzitter verklaart, dat ‘laïque’ niets anders wil zeggen dan: niet-kerkelijk en in een heel goeden zin kan worden opgevat. En met algemeene stemmen en opgeheven hand vereenigen zij zich met de vijanden der Kerk om den term aan te nemen, die gelijk staat met de ontkenning van de rechten van God in Frankrijk, in vereeniging met de atheistische belijdenis van de meerderheid, die aan het woord de beteekenis geeft, welke het ook in de wet zal hebben. Over dit onderwerp vindt men in ‘la France Catholique’ van 20 September 1946 een artikel: ‘Les Droits de Dieu’ van Jean le Cour Grandmaison. Op het oogenblik spreekt men in Frankrijk veel over de rechten van den mensch, maar heel weinig over de rechten van God. Hoe zouden nu de Fransche republikeinen nog bezwaar kunnen maken tegen de schoolwetten van de Republiek, die ook ‘laïques’ zijn? François Mauriac, de bekende katholieke literator, geeft over deze kwestie een verbluffenden tekst. Toen het blad Franc-Tireur op den 27en October 1945 opmerkte: ‘Wij voor ons zijn ervan overtuigd, dat de “laïciteit”, die deel uitmaakt van de vrijheid, omdat zij de vrijheid van geweten veronderstelt en aan ieder individu het recht toekent | |
[pagina 103]
| |
om te gelooven of niet te gelooven, om den godsdienst te beleven of niet te beleven, een dilemma is van den republikeinschen geest. Daarom staan wij erop om te zeggen, dat de neutraliteit van het onderwijs voor ons in de wet besloten ligt...’ Daarop maakt François Mauriac daags daarna in het blad ‘Figaro’ de opmerking, dat er in Frankrijk niemand is, die zich tegen deze interpretatie van de openbare school zal verzetten en hij schrijft: ‘In een land, waar de bevolking bestaat uit Katholieken, Protestanten, Joden, atheïsten, rationalisten, marxisten... moet de staat wel buiten de invloedssfeer van een bepaalde leer of godsdienst blijven en boven alle staan. Dat spreekt vanzelf en het is onnoodig daarover te redetwisten: Het is vanzelfsprekend dat de Staat neutraal moet zijn...’ De leer van het katholieke liberalisme bestaat, zooals men weet, hierin, dat de Staat, zelfs als hij katholiek is en in katholieke landen, de Kerk niet als goddelijke instelling kan erkennen en haar slechts kan toestaan, wat hij aan alle godsdienstige gezindten toestaat (L. Marion, Hist. de l'Eglise, IV, 1922, bld. 530-531). Zonder zeker te zijn van de echtheid van het artikel in de Osservatore Romano, dat de Franschen aanspoort om te profiteeren van het succes van de M.R.P. en de ‘laïeke’ en anticlericale wetten op te ruimen, die hun zooveel kwaad hebben toegebracht, verklaart Mauriac: ‘Zelfs al zou de Osservatore Romano dezen wensch hebben uitgedrukt, dan nog zou ik er niet tegen opzien om te zeggen, dat het naar mijn meening niet de moeite waard is om die zaak nader te onderzoeken. Wij gelooven niet, dat wij daardoor te kort schieten in eerbied en vereering jegens ons geestelijk Hoofd. Want de Osservatore Romano beteekent voor ons niet wat een Prawda en een Roode Ster voor anderen zijn; dat scheelt nog al veel! Op het terrein van de politiek hebben wij gelukkig voldoende vrijheid, om al dan niet rekening te houden met dergelijke suggestie's’. François Mauriac wil er dus absoluut niet van weten de ‘laïeke’ en anticlericale wetten af te schaffen, die toch zooveel onheil in Frankrijk gesticht hebben, wànt het zijn wetten van de Republiek. Dat | |
[pagina 104]
| |
wil natuurlijk niet zeggen, dat Mauriac een slecht katholiek is, want buiten dit stukje heeft hij zeer mooie artikelen geschreven ter verdediging van de Kerk. We kunnen tenslotte nog hoogerop gaan en eens onderzoeken, welke de geestesrichting is van den stichter der IVde Republiek, Generaal de Gaulle. Ten overvloede herhalen wij hier, dat wij uitsluitend het geestelijk standpunt beoordeelen en ons niet inlaten met zuiver politieke kwesties. De fransche ‘Bond van het Onderwijs’ waarover we reeds spraken, en die het werk is van de vijanden der Kerk en zich ten doel stelt om den godsdienst uit te roeien door middel van de school-zonder-God, waarin zij maar al te goed slaagt, heeft na de bevrijding haar vroegere activiteit weer hervat. Over oorsprong en aard van deze Liga kunnen wij volstaan met hetgeen F. Mourret in zijn ‘Histoire générale de l'Eglise’, t. IX, 1921, p. 54 daarover zegt: Zoodra Gambetta eenmaal de macht in handen had, koos hij zijn raadgevers onder de vrijmetselaars; en de ‘Ligue de l'Enseignement’, welke den 15den Oct. 1866 gesticht werd door den vrijmetselaar Jules Macé onder het toezicht van dit machtige genootschap, heeft de meeste maatregelen geïnspireerd, die genomen zijn om den katholieken invloed uit de scholen te weren. Het 56e Congres van dien ‘Bond van het Onderwijs’ heeft plaats gehad van 25 tot 29 Sept. 1945 en het eerste besluit, dat daar genomen werd, toont aan, dat zij niet veranderd is: ‘De Fransche “Bond van het Onderwijs” neemt het program van het Kartel van de “action laïque” over’. En wij weten wat dat woordje ‘laïque’ bij de vijanden van den godsdienst te beteekenen heeft. Welke houding zal Generaal de Gaulle, die toen het hoofd was van de republikeinsche regeering en praktizeerend Katholiek, tegenover haar aannemen? Hij woont de zitting van 29 September bij en zegt daar: ‘Het is voor mij een bizonder groote vreugde vandaag de leden van den Franschen “Bond van het Onderwijs”, die hier vereenigd zijn op hun 56e Congres, te mogen begroeten;... volgens hetgeen ik gehoord heb, meen ik te kunnen zeggen, dat Uw Congres bizonder vruchtbaar is geweest... De | |
[pagina 105]
| |
Fransche “Bond van het Onderwijs” treedt weer naar voren, geheel natuurlijk is zij weer opgekomen met de Republiek, zij is weer verschenen met haar geest, met den geest van verdraagzaamheid, met den geest van bevrijding en broederschap, die haar bezielden in de stonde van haar stichting. Die geest heeft haar staande gehouden in haar werk en haar strijd voor de openbare school, heeft haar met de hulp van het Verzet gehandhaafd in de zwaarste beproevingen, en begeestert al haar leden voor de grootsche en schitterende taak van de opvoeding der Fransche jeugd. En daar de eer, Dames en Heeren, thans wordt afgemeten naar de diensten, die men bewijst aan de wedergeboorte van het Vaderland en aan het rijk van de vrijheid en de gerechtigheid, daarom verklaar ik heden in naam van de regeering van de Republiek: Eere aan den Franschen “Bond van het Onderwijs”’. Heel deze toespraak van Generaal de Gaulle moet men lezen, evenals den tekst van de besluiten van dit Congres: men kan ze vinden in de ‘Documentation Catholique’ van 3 Febr. 1946. Het is overigens bekend, dat de regeering van Generaal de Gaulle ook op dit punt wilde terugkeeren naar de republikeinsche wetgeving, naar de beruchte ‘laïeke en anticlericale wetten’ (Etudes, April 1945 bl. 127). En de M.R.P. maakt er aanspraak op, dat Generaal de Gaulle haar hoofd is. Wij hebben een weinig uitgeweid over de liberale strooming, die kenmekend is, wel niet voor alle katholieke Franschen op het oogenblik, maar toch voor een groot gedeelte van hen, omdat dit kwaad voornamelijk voorkomt in Frankrijk en de verklaring geeft van de nederlagen, die de godsdienst daar te lijden heeft. Men kent de duidelijke en eenvoudige definitie van het liberalisme die Paus Pius IX gedurende een audiëntie, welke hij verleende aan een priester, die met die dwaling besmet was, heeft gegeven: ‘Het katholieke liberalisme is: één voet in de waarheid en één voet in de dwaling; één voet in de Kerk en één voet in de wereld; een voet met mij en één voet met mijn vijanden’ (L'Evêque d'Orléans: Notes et Souvenirs 1879 bl. 156-157). Men zou eveneens kunnen aanteekenen dat de M.R.P. er openlijk voor uitkomt, verbonden te zijn met den geest van de | |
[pagina 106]
| |
‘Sillon - De Voor’, een katholieke beweging, die door Paus Pius X den 25en Aug. 1910 veroordeeld is omreden van haar buitensporige leerstellingen op democratisch gebied, bizonder die van de gelijkschakeling van alle standen (àllen zijn kameraden) en die van het souvereine volk, dat zijn gezag overdraagt zonder het uit handen te geven, en ook om zijn verkeerde opvatting van het gezag, de gehoorzaamheid, de rechtvaardigheid, de vrijheid, de gelijkheid en de broederschap (L. Marion, Hist. de l'Eglise, t. IV 1922, bl. 368). Het schrijven van den Paus luidde: ‘Uit deze wereldomvattende sociale actie kan slechts één democratie voordeel trekken, die noch joodsch, noch protestantsch, noch katholiek is, het moet een godsdienst zijn die nog algemeener is dan de katholieke Kerk, en die alle menschen in zich vereenigt, wanneer zij als broeders en kameraden zijn geworden’. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat de tegenwoordige M.R.P. een beweging is, die door de Kerk veroordeeld is, maar de afstamming, waarop zij aanspraak maakt, is niet bizonder vereerend. Wat men haar ook kan verwijten op het gebied van de ideeën, waarmee wij ons uitsluitend inlaten, is, dat zij de onaantastbare rechten van God op de gemeenschap, het Koningschap van Christus zoowel over individuën als over de naties, welke de Kerk leert en houdt, vierkant miskent. Zij zal geen groote devotie hebben voor het feest van Christus-Koning, waarvan de liturgische teksten - ‘lex orandi lex credenti - de wet van het gebed is de wet van het geloof’ een heel ander geluid laten hooren dan de Katholieken, waarover wij hier spreken. Het wekt inderdaad eenige verbazing, als men hen bijvoorbeeld hoort spreken over ‘de ontstellende politiek-religieuze verwarring, die nog steeds voortleeft aan de andere zijde van de Pyreneeën’ (Weekblad Témoignage chrétien no. du 6 Déc. 1946); of wanneer zij schrijven: ‘Door middel van zijn politie oefent Franco thans een sterken druk uit op de scholen (ik heb het decreet voor me) om er toch maar den naam van Christus te laten onderwijzen. En dan zijn er van die onnoozele en eerzuchtige christenen, die in de handen klappen’ (nummer van 20 Dec. 1946). Of ook wanneer ze | |
[pagina 107]
| |
den eed, dien de President van de Poolsche Republiek moet afleggen: ‘Zoo waarlijk helpe mij God almachtig!’ uitmaken voor een comedie. (Tém. chrét. Febr. 1947). De H. Gregorius de Groote is niet zachtzinnig voor dergelijke menschen, die God niet als den Opperheer der naties willen erkennen, maar Hem naar het private leven verbannen: ‘Sunt vero nonnulli haeretici, qui hunc Deum credunt, sed ubique regnare nequaquam credunt - Er zijn sommige van die ketters, die wel gelooven dat Hij God is, maar niet aannemen, dat Hij over alles regeert’, tekst van een der lessen uit de metten onder het octaaf van Epiphania, dat het feest is van het Koningschap des Heeren. |
|