Roeping. Jaargang 24(1947)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 696] [p. 696] Angèle Mertens De t.b.c. lijder Hij staart de perzikken na, purperrood, fluwelen vruchten, rollend naar beneden, een jonge lijder vangt ze in zijn schoot, zijn bleek gelaat lijkt wel uit was gesneden. Hij voelt zichzelf een barstensrijpe vrucht die met één draadje aan 't leven nog blijft hangen, hoest scheurt zijn longen met een hel gerucht, straks kleurt de koorts perzikken op zijn wangen. Dan verft zijn bloed het zomers gras zo hel alsof er juist papavers zijn ontloken, maar elke gulp dringt in de aarde, snel, maakt hem wat lichter, moeër en gebroken. En als de winter in den boomgaard zit zal hem de kou en 't lijden niet meer deren, dan is zijn terp op 't kerkhof stil en wit zit hij aldoor, eenzaam te mediteren. Vorige Volgende