Roeping. Jaargang 24
(1947)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 391]
| |
Fr. Schellart
| |
[pagina 392]
| |
het een veeg teken, dat de moderne maatschappij zozeer de psychologie van node heeft, haar tot de huinige hoogte heeft opgevoerd, haar als een mode volgt. De mens is van de psychologie het min of meer onbewuste object. Hij leert mechanisch handelen volgens wetten, buiten hem om vastgesteld en toegepast. Men kan zelfs vragen, of de zo beoefende psychologie niet een exponent is van de ontkenning der vrije wil. Het is de doem van het individualisme, dat het leidt tot de mechanische massa-mens, die in pers, radio, reclame, propaganda, ‘democratie’, de middelen bezit om allen, behalve zich zelf, te beheersen, allen gelijkelijk te doen handelen naar één - en dan gemeenschappelijke - wil, één parool, één bevel. Niet voor niets was de psycholoog Goebbels de Auctor mentalis van het nazidom. Niet voor niets maken regeringen en concerns een ruim gebruik van de ervaringen der psychologie.
In dezelfde mate als de toepassing der psychologie namen ook toe de middelen ón te handelen, óm daden te stellen. Techniek en verkeer, literatuurspreiding en financiering, alle geleid vanuit onzichtbare centrale punten, maakten de drang tot daden van de moderne - d.w.z. gemakkelijk en veelvuldig handelende - mens tot een pragmatisme, waarbij de geest rustig verkommeren kon, zonder dat de mens het merkte. Immers de drang, het initiatief tot de daad gaat grotendeels niet meer van hem zelf uit, maar van een grote onbekende, die de wetten der psychologie weet toe te passen. De geest kon straffeloos verkommeren. Picard schrijft hierover op bl. 109 zeer ware woorden: ‘De mensch van tegenwoordig weet niet meer, dat boven den psychologischen aanleg de geest staat’. De geest verkommert. Sinds hoeling al! Toen de mens nog niet het object der psychologie-in-de-moderne-zin was, was zijn zelfkennis groter. De wegen, waarlangs hij tot het kwaad gekomen was, de middelen die hij gebruikt had, interesseerden hem minder dan het feit, dát hij misdreven had. Hij besefte m.a.w. welk niveau-verschil er | |
[pagina 393]
| |
bestond in zijn leven vóór en ná de kwade daad. Hij kende het verschil tussen zwart en wit, tussen smet en smetteloosheid. Hij kon hierom treuren, naar verzoening haken, boete plegen. De psychologie laat zwaar het accent vallen op de middelen en de wegen, die tot het kwaad leidden. Het is geen toeval, dat in deze eeuw - immers die van het kind én van de dierenbescherming - de rechters zo vaak concluderen tot niet-toerekenbaarheid. De middelen, de wegen, de omstandigheden zijn echter eigenlijk altijd alle onverschillig, inzover het gebruik en zelfs het bestaan ervan slechts het tussenstadium is tussen de gedachte of begeerte en de wil of daad. De mens, wiens geweten spreekt, kent een daad als een slechte daad niet door de wegen, waarlangs hij tot die daad kwam, maar door het besef van zijn verkeerd gerichte wil die de Prudentia negeerde en zich afkeerde van door God gestelde wetten. Een mens, die eenmaal tot dit besef en deze rekenschap gekomen is, ziet zijn kwade daad als een vergrijp minstens tegen de natuurwet, en niet als een gevolg van zijn psychologische aanleg of structuur. De tijd is ver, dat de mens zonder psychologie zo zijn eigen wezen en dat van zijn medemens en daarmee de werkelijkheid peilde. In welke kleinmenselijke dingen zijn wij hiermee eigenlijk beland! Is het voor den mens niet ontmoedigend te weten, dat hij volgens aardse wetten in die of die omstandigheden tot het kwaad komt? Is het eigenlijk niet de Prudentia, die bezorgd omziet naar de eeuwigheid, en die hem hic en nunc de zijweg als de weg naar het kwaad doet kennen? Wat interesseren ons eigenlijk de zijwegen, als wij de hoofdweg niet eens meer kennen? Picard tekent de kaart der zijwegen.
‘Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven’. De Waarheid is in deze wereld een wankel goed. Het behoud ervan is slechts mogelijk voor hen, die Christus' paden bewandelen, welke naar leven, toekomst (ook in natuurlijke zin) en eeuwigheid leiden. Zonder waarheid raakt de mens | |
[pagina 394]
| |
de weg bijster en dwaalt hij zonder andere uitkomst dan de terugkeer naar de ene, harde weg. Zonder waarheid is het leven niet mogelijk; de mens sterft duizend doden en keert tot de materie terug, vanwaar hij is uitgegaan.
Toen Calvijn en Luther leerden, dat niemand zijn eeuwig leven zeker was, paste daar volkomen op, dat Descartes aan de waarheid begon te twijfelen. Daarop weer, dat Kant het ‘Ik’ ontkende van Hem, die zei dat Hij de Weg, de Waarheid en het Leven was. Vanaf dat ogenblik is de samenhang van de Europese mens met de diepste realiteit verbroken. Die samenhang brak niet, zoals Picard suggereert, toen Hitler aan de macht en de leugen kwam. Immers Hitler organiseerde de bestaande wanorde, hij schiep zelfs samenhang in en door de wanorde die door vele filosofen, Voltaire, Rousseau, Hegel en zijn leerling Marx, Nietsche, Klages en vele anderen was geschapen. De natuurfilosofen in hun spoor trokken vele consequenties die de materie als de enige werkelijkheid beschouwden. In politicis trok het nazidom de enig mogelijke consequentie, dat de werkelijkheid macht betekende. Zo gezien is de titel van Picard's boek ‘de Mens zonder werkelijkheid’ onjuist. De mens leefde reeds lang zonder werkelijkheidsbegrip. Ook het hoofdthema, dat bijna op iedere bladzijde terugkeert, n.l. dat de nazi de incarnatie was van ‘de mens zonder samenhang’ is - van Duinkerken wees er al op - sterk voor betwisting vatbaar.
Wie ooit een blik geslagen heeft in de boeken en theorieën van 19e en 20e eeuwse filosofen en psychologen (in steeds toenemende mate Duitsers) zal versteld staan van de duistere, walmende abyssus van paganisme en demonie, die de gruwelen der concentratiekampen in de schaduw laten. Paganisme en demonie, die zo diep gaan, dat zij voor het oog van een Christen onbereikbaar worden. Heeft het zin in deze abyssus dieper aftedalen en de sporen van Satan te zoeken? | |
[pagina 395]
| |
Prof. Picard doet het in zijn boek: ‘De Mensch zonder Werkelijkheid’. En hij doet het als psycholoog, die de wegen naar het kwaad kent. Hij analyseert de enige voor de nazi (én de Europese mens) bestaande werkelijkheid: de materie, d.w.z. de techniek, de film, de radio, de pers. In Picard's schema past volkomen ‘de mens zonder herinnering’, ‘de mens zonder ontwikkeling’, ‘de mens van de gruwelen’ zoals Picard hem noemt. Picard daalt verder in de abyssus af. Hij wijst op de voetsporen van Satan, de demonie die toevallig(?) in Duitsland losbarstte. Niets blijkt onaangetast - de psychologische methode wijst het feilloos uit - de verwoesting der geestelijke orde blijkt algemeen. De mens heeft zich zelf verloren te midden der ruïnes. Zonder de demonie is het Nat. Socialisme niet te verstaan. Demonie, niet als een symbolische term, niet ‘als van de duivel’ zoals Picard het m.i. teveel verstaat. Maar wie zal het demonische peilen? Heeft het voor een Christen zin de leugen te ontleden? Heeft het zin het kwaad open te leggen? Heeft het zin te wroeten in ongeneselijke wonden zoals Picard doet? Het boek van Picard is honend uitgevallen. Het hoont bladzijde na bladzijde, hoofdstuk na hoofdstuk. Tweehonderd bladzijden lang is er geen troostend of geestig woord. Wél het flitsen van woorden als zwaarden, die meedogenloos de vijand volgen en verslaan. Men kan zich de hierop reflecterende vraag stellen: wat toch de reden ervan is, dat velen, die tyrannie en demonie aan den lijve ondervonden, liever daarover zwijgen, óók als zij vrij zijn om te spreken? Picard zwijgt niet, juist omdat hij geen slachtoffer was. Hoe pijnlijk het ook is Europa achteraf opnieuw aan zijn ellende te herinneren, het zou noodzakelijk kunnen zijn om eerst de kwalen en wonden te leren kennen en dan het geneesmiddel aan te geven. Dit laatste: het geneesmiddel, en het troostende woord worden echter in dit boek schrijnend gemist. Picard verricht sectie op een lijk, dat Europa heet. In de laatste hoofdstukken ‘de mogelijkheden der redding’ | |
[pagina 396]
| |
wordt het grootste deel der woorden besteed om opnieuw de kwalen op te sommen en te ontleden. De zuiver negatieve kanten komen daar nogeens aan de orde. Wat hier verademing had moeten geven, eindelijk verademing na een honend betoog over de werkelijkheid van chaos en demonie, blijft weg. Na zovele bijtende woorden over leed en lijden, geen woord dat deze het mensdom ten zegen zijn, noch dat diepe kwalen pijnlijke geneesmiddelen vergen. Na zoveel harde zinnen, die uit het falen der (duitse) mensheid de ijzeren consequentie trokken, dat de tyrannie met haar gruwelen komen móést, geen woord over boete. Duitsland en Europa hébben geboet. Moet christelijk Europa daarvan dan niet de zin verstaan? Picard zwijgt erover. Is het wellicht dát zwijgen, dat voor de schuldigen van dit nameloze leed de dood maar een heel zwakke boete vindt, of zelfs oordeelt dat er voor dit kwaad op aarde geen vergelding mogelijk is? Raken wij hier niet het wezen der demonie?
Picard's opvatting van ‘de werkelijkheid’ is fragmentarisch, mechanisch, wetenschappelijk, maar zij is niet volkomen Christelijk. Hij ontleedt als psycholoog, als Freudiaan bijna, hij constateert, stelt diagnosen, maar hij geneest niet, hij trekt geen consequenties; hij beschouwt de ziel, ook de duitse ziel, meer als studie-object, dan als voorwerp van liefde. Als het Hitlerdom demonisch is, houdt de wet der liefde op, inderdaad. Maar voor deze conclusie schijnt Picard terug te schrikken. Zonder onchristelijk te zijn is dit boek ál te menselijk. Hier had de liefde van de Christen na het blootleggen van zoveel geestelijke ellende en de analyse van zoveel kwaad een woord van deernis moeten vinden, een genezend woord van liefde zó groot en hoog, dat het de ontluisterde mens, duitser of anderzins, op de onaangetaste Hoop op Verlossing wees. Picard's laatste woorden ‘dat de menschen en de aarde ‘niet alleen aan zichzelf toebehooren doch aan Een, die hen liefheeft en die altijd weer aan allen een kans geeft, - waar- | |
[pagina 397]
| |
schijnlijk (curs. F.S.) ook aan de Duitsers’ zijn deprimerend, klinken zelfs hooghartig. Picard zegt vele harde waarheden, al zegt hij ze vaak gechargeerd, hij schrijft 'n vlammende stijl, al heeft deze soms iets weg van een pose, hij hanteert een merkwaardig-concrete beeldspraak, al is deze niet geheel vrij van pathos en ijdelheid, hij schreef een belangwekkend boek, al bevat het veel op hol geslagen redeneringen, maar dat het ‘overtuigt door groote, ‘liefdevolle wijsheid’ en ‘een der wezenlijk waardevolle bijdragen is tot bezinning op het kostelijk erfgoed der christelijke beschaving zoals het boek zichzelf blijkens de omslag aandient’, kan ik niet volmondig beamen. |
|