Roeping. Jaargang 23
(1946)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
André Munnichs
| |
[pagina 21]
| |
reservaat van autochthone Limburgsche cultuur, waarin de bezonken eenvoud van het land verbonden is met den zuiveren oerchristelijken geest, die de eeuwen door hier ongeschonden is bewaard gebleven. Mr. Frans Erens, de oudste broer van Emile, maakte ons op het eind van zijn leven innig deelgenoot van dat waarachtige, vrome natuurverbonden leven, zooals het in zijn jeugd werd geleefd in zijn beminde ouderlijke huis. Zijn verhaalGa naar voetnoot1), een kristallijnen spiegel van dat onvervalschte leven, is van een zeldzame verstilde helderheid, doorzichtig als het water der vroegere heidebronnen in het Sterrebosch en doorruischt van den eeuwigen adem der weemoedvolle herinnering. Als bezitter ging Emile's vader op eenvoudigen voet met zijn knechten om. Zonder zijn gezag te laten voelen was hij, en waren alle Erensen, vanzelfsprekend hun meerderen. Menigen avond kon hijzitten te midden van de knechten in de groote keuken voor het vuur, zijn pijp rookend en sprekend over het afgeloopen werk en de komende bezigheden. Hij was een landedelman, die zich nauw verbonden voelde met zijn menschen, die den grond bewerkten en wien de dienstbaarheid tot natuur was geworden. Eenerzijds boerderij, was Kamp toch eigenlijk hét huis van Schaesberg: een ‘Herrensitz’. Zoo gaan op vele plaatsen in deze vruchtbare streken de boerderijen over in heerendoeningen en kasteelen, terwijl elders deze weer vergroeid zijn met de velden en akkers tot landhoeven. Met de bewoners is het evenzoo. Behalve beheerders van hun landerijen waren de Erensen kooplieden, grossiers en makelaars, voornamelijk in koffie. De grafsteen van grootvader Erens aangebracht tegen den zijmuur van de Schaesbergsche dorpskerk memoreert hem | |
[pagina 22]
| |
binnen de heraldische omlijsting als: gewesener Kaufmann in der Pfarre Schaesberg. Hij dreef handel op Aken en Keulen en op het naburige België. Limburg lag in dien tijd heelemaal open naar het verwante Rijnland en naar het Zuiden, terwijl Holland ver en afgelegen was, als een vreemd land. Om op de hoogte te blijven voor zijn zakenrelaties las hij reeds het Amsterdamsche Handelsblad, hetgeen temeer iets bijzonders was in zijn streek voor dien tijd, omdat nagenoeg niemand het Nederlandsch zooverre machtig was om een krant in deze taal te lezen. Emile speelde als kind nog met de catalogi van de beurs van Amsterdam en Rotterdam. Ver waren de Erensen hun streekgenoten vooruit en namen een geheel zelfstandige plaats onder hen in. Toen de vader van Emile trouwde met Lina Menten, bleef hij wonen in zijn ouderlijk huis. Op hem rustte toen reeds langen tijd de leiding van Kamp, daar zijn vader, de bouwheer, al jaren overleden was. Evenals deze was hij eerst op lateren leeftijd getrouwd met een veel jongere vrouw, hetgeen traditie scheen te worden bij de Erensen, want ook zijn zonen volgden later dit voorbeeld. De eenige broer van Emile's vader was kapelaan en daarna pastoor van hetzelfde Waubach, slechts een half uur gaans vanaf Kamp gelegen, nabij de Duitsche grens. Ook deze pastoor, Frans Erens, werd getrokken tot het alleenzijn; gul voor anderen, leefde hij, ondanks zijn aanzienlijk vermogen, in groote soberheid, in een karig gemeubileerd huis, dronk nauwelijks een scheut wijn en dan nog aangelengd met water en aanvankelijk een sterk rooker hield hij daar plotseling mee op en rookte sedert nimmer tot zijn dood, hetgeen wijst op een diepere natuur. Emile's vader was dus de aangewezen opvolger op Kamp. Eveneens bleven hier wonen de oude mevrouw Erens, de grootmoeder van Emile, en twee ongetrouwde zusters van zijn vader. De tantes zorgden mee in de huishouding en den overigen tijd besteedden zij aan het gebed. Ook zij, zoo verhaalt Mr. Frans Erens, waren uiterst stil van aard, in haarzelven gekeerd en leefden in een natuurlijken geest van afzondering. Zij verdiepten zich in het lezen van heiligenlevens | |
[pagina 23]
| |
en in de werken der groote mystieken. Zij bezaten een heele bibliotheek van die vrome boeken, welke zij, behalve in Aken, grootendeels kochten van den zoogenaamden Alban Stolz, een boekenventer uit het Rijnland, die jaren achtereen naar Limburg kwam en daar zijn devote boeken verspreidde. Omdat hij vooral de geschriften van Alban Stolz, den Freiburgschen Professor, aanbood, werd deze boekverkooper door het volk aan de grens zelf Alban Stolz genoemdGa naar voetnoot1).
***
Evenals de Erensen waren de Mentens een oude aanzienlijke Limburgsche familie, oorspronkelijk van Roermond afkomstig. Verder in het verleden schijnen de Ardennen het land van hun herkomst te zijn. Zeker is het, dat zij meer dan de Erensen, die vooral in het Rijnland verkeerden, op België en Frankrijk waren georiënteerd. Twee broers van Lina Menten, Hubert en Ernest, waren nauw met het leven van haar kinderen verbonden. Hubert Menten, mijningenieur van Delft, was de eerste in zijn familie, die in staatsdienst, naar Indië ging. Door de ontdekking van petroleumbronnen op de oostzijde van Borneo, had hij zich bij groote bekendheid ook groote rijkdommen verworven. Hij baande tevens voor de Erensen den weg naar Indië, waarheen hij een jongeren broer van Emile later meenam. Toen zijn kinderen klein waren, woonde hij met zijn gezin op het uitgestrekte goed Heihof, dat hij gekocht had: een buiten met geheel ervan gescheiden een groote hoeve. De afstand, binnendoor, tot Kamp was slechts twintig minuten, en Lina's en Huberts kinderen waren elkanders speelgenooten. Voor hen allen behielden de herinneringen aan Heihof en Kamp iets paradijselijks. Later woonde Hubert Menten in Haarlem en daarheen kwam Emile om naar geschikte gronden te zoeken, toen hij met kweekerijen wilde beginnen. Oom Hubert werd voor Emile tot schakel tusschen Kamp en Heemstede. | |
[pagina 24]
| |
En dan was er nog oom Ernest! Voordat hij Deken van Maastricht werd, was Dr. Ernest Menten professor te Rolduc. Daar hebben Frans, Emile en hun broers les van hem gehad. Hij was bedreven in de kunstgeschiedenis en zeer belezen, vooral in de Fransche litteratuur; hij hield veel van schrijvers als Louis Veuillot. In voorkomen en manieren had hij alles van een grand seigneur, zooals de Fransche abbé's der vorige eeuw. Van zijn ijdelheid heeft Van Deyssel, zijn leerling, in zijn Gedenkschriften een weinig vleiend portret gegevenGa naar voetnoot1). Toen hij Protonotarius Apostolicus was geworden en als wapenspreuk voerde: Esse, non videri, lazen spotters dezen tekst graag: Esse non, videri. Dr. Ernest Menten was ook de schrijver van enkele tooneelstukken, van poëzie en volksverhalen. Litterair staat zijn werk niet hoog, maar door het volk werd hij graag gelezen en hij deed daardoor goed. Inderdaad, er is van de zijde der Mentens toch wel iets litterairs in de familie der Erensen gebracht. Verschillende familieleden van Emile's moeder hadden een zekere vertrouwdheid met schrijven, want behalve op haar broer Ernest kan nog gewezen worden op een heeroom van haar, den historicus Oyen, professor in Leuven. Het werk van heeroom Ernest vond Mr. Frans Erens litterair waardeloos. Daarom zal deze het in zijn geschriften onvermeld hebben gelaten en kon hij het naar zijn opvatting verwaarloozen, toen hij verklaarde, dat in zijn familie geen litteraire tradities bestondenGa naar voetnoot2). Oom Ernest kwam veel op Kamp, waar hij boven een eigen kapel had. In zijn Rolducschen tijd assisteerde hij Zondags vaak in de kerk te Schaesberg. Zeer bevriend was hij met Peter Savelberg, die als kapelaan te Schaesberg huisvriend der Erensen werd en dit na dien tijd bleef. In het tuinhuis op Kamp besprak Ernest Menten met Peter Savel- | |
[pagina 25]
| |
berg de constituties van diens stichtingen en vertaalde ze voor hem in het Latijn. Savelberg! De fijnzinnige ordestichter, was een van de vele brave en vrome menschen, die leefden in de omgeving van de bewoners van Kamp. Hoe geestelijk gezond toch was daar het leven. De vroomheid sloot de vreugde om de goede gaven der natuur niet uit, zoodat ook Savelberg deelnam aan de familiediners op Kamp en at en dronk en rookte net als de andere gasten, maar altijd zeer matigGa naar voetnoot1).
***
Meer dan een halve eeuw heeft Lina Menten na haar huwelijk Kamp bewoond. Toen haar man stierf waren zij ruim twintig jaren getrouwd geweest. Hun echt was met tien kinderen gezegend, waarvan er twee vroeg zijn gestorven. Frans, hun oudste, studeerde reeds in de rechten te Leiden, want al had hij na zijn gymnasiale studie nog twee jaren de philosophie te Rolduc gevolgd, de priesterroeping bleek toch niet de zijne. Emile, het zesde kind, was bij den dood van zijn vader nog eerst twaalf jaren oud; hij was in 1865 geboren. Aan hun grootmoeder had alleen Frans herinnering; zij was al een tiental jaren voor haar zoon gestorven, zoodat Emile haar nooit heeft gekend. En voordat Emile oud genoeg was om van de vrome en mystieke bibliotheek der tantes gebruik te kunnen maken, zooals Frans daartoe nog in de gelegenheid was, waren deze, bij het opgroeien van Lina's gezin, naar Heerlen verhuisd en hadden hun boekerij meegenomen. Op Lina Menten rustte verder de zorg voor de opvoeding van haar talrijke kinderen. Zij was een flinke vrouw, evenwichtig van karakter, met een zeer gezond verstand, practisch van aanleg en van een zeldzaam plichtsbesef. Zij las zeer veel | |
[pagina 26]
| |
en was karig in haar woorden. Zoo pastte zij harmonisch bij haar naar binnen gekeerden man. Ook onder Lina Menten werd het leven op Kamp geleefd in zijn oude overlevering: het leven, zooals dit uit de natuur, uit de traditie, uit het katholiek geloof was geboren. Daarvandaan waren al haar kinderen zoo rechtschapen. Het leven behield zijn aartsvaderlijk karakter, de kinderen zogen dit geloof in en het werd één met hun wezen. |
|