Roeping. Jaargang 23(1946)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] Paul Haimon Aan een dichter Voor Bertus Aafjes, die te Heerlen las op 9 October '45 Alleen nog verzen - de rest ging verloren, de wereld met haar spoedig eind, - enkel nog 't aadmen van verzen te hooren, villegiatuur dat de ziel verreint. Dat ik verwoest word van hun huiver, en ik van hun zingen schrei, en ik vereend met hen nog sluimer, geheel mij zelf en een ander zij. Alleen nog verzen - de rest is verdwenen, ook de rozen verbleekten, maar een kind komt mij soms nog genaden geven, een mond zonder woorden, die 'n lied verzint - In hun serene ademen te leven. Maar, Hamlet en Phèdre! ik hoor een toon duister als 'n oordeel en ijzig als 't sneven koud in een wereld zonder een woon. Alleen als Odusseus met hartzeer te zwerven, Socrates zijn, die den giftbekert drinkt, midden de wereld en haar voortijdig sterven enkel van 't rijkste te zijn omringd. Geen vloek van gouddorst ontruste de oogen, die zich gaven aan liederen gaven om niet, bij roem van een held is soms listige logen, zuiveren der wereld vonden het lied. Daarom wil ik in verzen slechts wonen, zuiver wil ik naar het einde gaan, het einde der wereld - een Kind zal komen dat mij in liedren doet voortbestaan. 10-10-'45 Vorige Volgende