Roeping. Jaargang 10
(1931-1932)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 810]
| |
BoekbesprekingDr. F.A. Vercammen: Thijm en vlaanderen. - De Spieghel, Amsterdam; Het Kompas, Mechelen, 1932 - 284 blz., fl. 4.25 ing. fl. 5.25 geb.Dit kloeke boek van de katholieke Brabantse Groot-Nederlander doctor F.A. Vercammen over de eerste doelbewuste katholieke Groot-Nederlander Joseph Albert Alberdingk Thijm: een hartelik welkom! Dit werk zal voor velen, om meerdere redenen, een verrassing en verheuging zijn. Voor verreweg de meesten toch, openbaart de lectuur ervan dit kultuurfeit van de eerste rang: dat de meest bekend katholiek van de negentiende eeuw, bekend als auteur en maar al te vaak eenzijdig aan het nageslacht voorhouden als Vondelvereerder, bekend niet minder als principieel katholiek, tevens een vurig en overtuigd Groot-Nederlander was. Het moest de niet-katholieke Prof. Geyl zijn, die in onze dagen het eerst weer eens, in een zeer curieus artikel in ‘Leiding’, de aandacht vestigde op dit sommigen ongetwijfeld griezelingen bezorgend verschijnsel, dat hun thans algemeen erkende voorman niet slechts vagelik schwärmend, maar nuchter overtuigd Groot-Nederlander was en bleef, zijn ganse leven door. Bij Thijm vinden we, in de vorm van zakelike stellingen en uitvoerige beschouwingen, zijn Grootnederlanderschap gefundeerd op een wijze, die zijn tijd ver vooruit was.Ga naar voetnoot1) Ik citeer uit Vercammen's boek de stellingen, zoals Thijm die 8 Oktober 1858 voor zijn Vrijdagse vereniging heeft ontwikkeld en verdedigd: ‘Bevordering van Nationaliteit is bevordering van volksgeluk. De grondslag, waarop men doorgaands in ons vaderland de nationaliteit gebouwd acht, is een valsche. 't Is een dwaling, dat de omtrek van haar gebied met de staatsgrenzen van ons koninkrijk zou over-een-komen. De dwaling ter dezer zake leidt tot veelzijdige verarming van het Nederlandsche volk. Ieder Nederlander, die een beschaafd en maatschappelijk man wil zijn, moet het zijne bijdragen tot algemeener kennis en juister waardeering van onze nationaliteit en arbeiden aan hare bevestiging op de ware grondslagen.’ Welk een - voor die tijd! - verrassend juist inzicht in het onderscheid tussen nationaliteit en staat! Welk een begrip van de betekenis der nationaliteit spreekt uit deze ons thans zo eenvoudig en juist klinkende stel- | |
[pagina 811]
| |
lingen, waartegenover echter nog tal van katholieken (en niet-katholieken!) in ons land volslagen vreemd staan. Thijm is, behalve een gevoelig artist en goed historicus, ook een man geweest met een scherp en moedig verstand. Dat blijkt uit dit ganse boek, waarin de auteur de consequenties, die Thijm uit zijn stellingen trok, bijeen verzameld heeft tot een boeiend geheel, dat een volkomen moderne mentaliteit bewijst, waarbij de horretjes-politiek van zo goed als alle katholieken wel erg schamel afsteekt. Ook in dit opzicht blijkt Thijm onze eerst groot-emancipator, een man die wellicht dieper èn breder grondslagen heeft gelegd voor het gebouw der nederlandse (waarin inbegrepen katholieke) volkskultuur dan Schaepman. Thijm is niet een uitsluitend gedrevene door zijn katholieke bezieling, maar kent ook een ‘volstrekt-nationaal eenheidsstreven’, zooals Vercammen het noemt, met de bedoeling àlle krachten van het nederlandse volk tot hoogste en rijkste ontplooiing en ontwikkeling te brengen. De partijpolitieke gedachten van Thijm werden door dr. Vercammen helaas niet in de kring zijner beschouwingen opgenomen: het zou interessant zijn gedetailleerd te vernemen, hoe Thijm als Nederlander gedacht heeft over de groepering naar partijen, en de daarmee gepaard gaande splitsing van zijn volk in onze staat. Vercammen verhaalt vooral uitvoerig van Thijm's liefde voor Vlaanderen en de Vlamingen, zijn noeste arbeid, het kontakt tussen de delen van de nederlandse stam nader en dichter bij elkaar te brengen: een respektable cultuurarbeid voor één mens, immer met scherp inzicht in de op dat ogenblik heersende toestand verricht. Geen wonder, dat Thijm zich ontwikkelt van de man die in een jeugdroes onder invloed van de gebeurtenissen van 1830 zijn staatsgenoten oproept ‘vol moed den Belg ter neer’ te houwen, tot de nationalist, die het wraakt, dat ‘het volk, en het grootste deel der geleerde waereld, de gekleurde streep niet over (durft), die de slak der Staatskunst, kruipende van de Zeeuwsche wateren naar de Duitsche grenzen tusschen Holland en Belgien heeft achtergelaten. Het schoonste koninkrijk der waereld is in tweeën gescheurd, verdeeld onder twee goevernementen, veroordeeld om tot onderling nadeel twee tegenovergestelde belangen te vertegenwoordgien - en nu heeft Kunst en Wetenschap (dus méénen Wetenschap en Kunst) niets beters te doen dan maar te berusten in de uitspraak der Politiek. ‘Et quelle politique, mon Dieu!’ Achtentwintig jaren was Thijm, toen hij de staatsgrens degradeerde tot de streep die later Gerretson's ironie zou opwekken. Achtentwintig jaar, toen hij het schoonste koninkrijk der waereld (dat van Willem I) met zulke loffelike termen huldigde, die slechts in de scherpste tegenstelling staan tot de denigratie van de waanwijsheid der geleerden en kunstenaars die, aangewezen op elkaar, los van elkaar hun belangen menen te kunnen behartigen! | |
[pagina 812]
| |
Achtentwintig jaar, toen hij de politiek een veeg uit de pan toediende, wijl zij haar primair belang: het dienen van het algemeen welzijn van het volk niet slechts negeerde, maar positief bemoeilikte. Hij zal het ‘nut’ van de streep verduideliken als hij zegt: ‘Wat storen wij ons aan den slagboom, die de Regeeringen goed hebben gevonden tusschen ons te laten vallen. De dichters vliegen er overheen, en de opdelvers der wetenschap gaan er onder door. Die slagboom is alleen goed...... ja, waarvoor? Dat staat nog te bezien! Voor de suffisance van een dik gebuikten politikus, die, met zijn stijve systemen, noch bukken wil, noch springen kan.’ Met Thijm's ontwikkeling en stuwkracht hield die van het nederlandse volk intussen geen gelijke tred. Dat is de mistroostige conclusie uit Vercammens boek, dat zijn effekt op niet-katholieken, maar vooral op katholieken, metterdaad betrekkelik gering is, hetgeen overigens afdoend bewezen wordt door het feit, dat er geen bewuste traditie in Grootnederlanderschap bestaat vanaf zijn figuur tot op heden, - dat het dit boek moest zijn, waarin Thijms betekenis in deze aangelegenheid duidelik gemaakt wordt. Wat Vercammen ons niet duidelik maakt, is het antwoord op de vraag, hoe Thijm over de staatkundige hereniging van de beide delen der nederlandse stam dacht - Vercammen roert dit maar terloops aan -; toch verdient deze vraag breder beschouwing in verband met zijn waardering van de politiek (in het algemeen en van zijn tijd in het biezonder). * * * Vercammens Utrechtse dissertatie is een boek, dat hoop geeft voor de toekomst. Het is een voortreflik exemplaar van het specimen proefschriften: nauwkeurig bewerkt, goed geschreven, origineel in zoverre het meest geheel onbekende feiten aan het licht brengt. Maar het is meer dan dat: het brengt feiten van betekenis aan het licht, hetgeen de meeste dissertaties zorgvuldig nalaten: het is een boek met een gelukkige voorkeur, waarvan reeds de eerste de beste regel blijk geeft (‘het boek, dat een Grootnederlandse apologie mag heten’). Ik deel echter het door Prof. Geyl geuite bezwaar (N.R.Ct., 30 Junie '32 avbl.), dat het boek onhistories is opgebouwd. Men krijgt eruit geen idee van Thijm's ontwikkelingsgang, noch voor de evolutie of teruggang der behandelde denkbeelden. Een fout, die dr. Vercammen in een eventuele herdruk kan wegwerken. Ondanks dit bezwaar doet mijn respekt voor dit voornaam geschreven en uitgegeven boek mij verlangend uitzien naar Vercammens volgende publicaties, waarin hij enkele Brommiaanse aanwensels ongetwijfeld zal afleren,Ga naar voetnoot1) nu hij een zelfstandig ‘geleerde’ mag heten. Ik hoop dat Ver- | |
[pagina 813]
| |
cammen een onderzoek zal instellen naar de invloed van Thijms grootnederlanderschap op de keus zijner novellen, de bewerking en gedachtegang ervan. Het komt mij voor, dat op dit gebied - ongetwijfeld moeiliker te exploreren dan het door Vercammen reeds onderzochte! - nog ontdekkingen te doen zijn. Bij een zo sterk grootnederlands bewuste geest als Thijm blijkt, moet dit bewustzijn voortdurend werkzaam zijn geweest. De wenselikheid naar een onderzoek van Thijms staatkundige gedachten in verband met Groot-Nederland bracht ik reeds boven naar voren. En tenslotte wacht nog vrijwel het gehele veld onzer negentiende-eeuwse letterkundige arbeid op bewerking in dit opzicht: de ‘gunstige uitzonderingen’ die belang stellen in deze aangelegenheden: Potgieter, Da Costa, Multatuli, Huet. Dr. Vercammen heeft nog een breed arbeidsveld voor zich! Good luck! GERARD KNUVELDER. | |
Dirk Coster: Nieuwe geluiden - vierde, herziene en bijgewerkte druk, Van Loghum Slaterus, Arnhem - 1932 - fl. 2.95 ing., fl 3.95 gebonden.Het wordt langzamerhand tijd Dirk Coster in ere te herstellen, - in de eer althans die hij naar aanleiding van zijn letterkundige arbeid inderdaad verdient. De heer E. du Perron is in ‘Forum’ - het soms wel geestige en altijd leesbare onafhankelike tijdschrift dat echter alle gemoedsdiepte en levensernst mist, het ts., waaraan auteurs als ter Braak, de Perron, Greshoff e.d. meewerken, auteurs die Vondel niet een honderdste van de belangrijkheid toekennen van henzelf... - in ‘Forum’ is de heer E. du Perron een fel artikel begonnen tegen Dirk Coster, waarin hij zonder twijfel waarheden zegt. Wil hij echter eerlik zijn, dan zal hij er niet omheen kunnen Coster in de waarde te laten die hem toekomt. Dat is niet die van geestelik leider van zijn volk in ethiese zin. Zo goed de ‘Marginalia’ bedoeld zijn en zo belangrijk als persoonlik tijdsdokument, hoe edel van allure zoekers als Coster en Havelaar streven -, het leiderschap in geestelike aangelegenheden, het stichten van nieuwe godsdiensten, eist figuren van resoluter statuur, eist - op zijn minst - overtuigden van hún waarheid. En zelfs daarvan is de fijnzinnige scepticus Coster, met slechts één zekerheid: die van de wereldbeheersende kracht der liefde, maar matig overtuigd. Behalve de liefde des harten heeft een mens ook de waarheid van het dogma voor zijn intellekt broodnodig om de eeuwige zaligheid voor zich te kunnen verwerven. Welk een inmense zakelike zekerheid moet niet bezitten de man, die leider in zedelike zin des volks wil zijn! Van deze zekerheid is Coster niet bezeten; hij is in veler oog òfwel een gevaarlik dwaalleraar òfwel een vaag humanist, en kon zo de toorn van katholieken en heidenen gelijkelik opwekken. Als godsdienstig-zedelike leiders hebben Coster en Havelaar hun volk niets meer te zeggen. | |
[pagina 814]
| |
Geheel anders staat het met Costers letterkundige arbeid in engere zin. Als commentator van onze oude en nieuwe dichtkunst verdient Coster de lof: een der weinigen te zijn die in een doorgaans zuivere - zij het niet immer ongeaffecteerde - stijl de letterkunde nader tot het intellektuele deel van het nederlandse volk te hebben gebracht. ‘Nieuwe Geluiden’ heeft onmiddellik betekenis gekregen om de bijna honderdbladzijdige inleiding van Coster. In eerste instantie bedoeld om de verzen der bloemlezing, is het werk een inleiding geworden, waarbij de verzen illustratiemateriaal werden, dat noodzakelike completering door de lectuur der volledige bundels gewenst maakt. Costers inleiding ‘regt an’ tot lezen, en hiermee kan hij zijn doel bereikt achten. Er is veel kritiek geoefend op de keus der fragmenten. Inderdaad: er staan enkele overbodige figuren in de bundel, er ontbreekt van sommige belangrijke figuren jonger werk, dat een ander licht op hun dichterlike persoonlikheid werpt. Er is kritiek geoefend op de inleiding zelf. Wederom terecht: een dergelike beschouwing bergt de noodzakelike subjectieve elementen in groepering, in beschouwing, heeft ook soms een neiging tot het trekken van conclusies, die wellicht maar ten dele opgaan. Maar de positieve betekenis van deze inleiding overstijgt toch verre de betekenis der gemaakte detailfouten. Het is een klaar en, naar ik overtuigd ben, zo objectief mogelik gehouden commentaar, - en dit is zonder twijfel niet licht geweest voor een persoonlikheid die te schrijven had over figuren, die hem bij herhaling zo honend hebben aangevallen. Klaar en objectief, in een rustige, niet moderne, maar massieve stijl, waartegen ik slechts één, maar dan ook zeer ernstig bezwaar heb: het essay wekt verwachtingen die door de volgende gedichten niet worden bevredigd. De terminologie van deze auteur en zijn statige stijl zijn als het ware voortdurend ingesteld op het heldendicht, op het verhevene, het majestatiese. Coster schrijft een proklamatie in een wereldschokkende terminologie om een slechts voor de stad, maar geenszins voor het land, laat staan voor de wereld, belangrijke mededeling te verkondigen. Afgezien hiervan, en afgezien van de flarden en resten ethies leiderschap die ook ruimschoots door deze inleiding zwerven, is zij een meesterlik stuk commentaar op de nederlandse dichtkunst vanaf 1910 tot heden, dat geraadpleegd moet worden door ieder met daadwerkelike belangstelling voor onze contemporaine lyriek. Het is bovendien de uitspraak van een ernstig denker over het leven, die men even hoog waarderen kan als elke andere persoonlike uiting, zolang de auteur er niet de waarde van een bovenpersoonlike uitspraak aan gehecht wil zien.
GERARD KNUVELDER. | |
[pagina 815]
| |
Michael Gold: Joden zónder geld - Leiter - Nijpels, Maastricht, 1931.Een roman kan men dit boek eigenlik niet noemen: het geeft een snelle, maar soms diepe kijk op het leven der arme Joden in de East Side-wijk van New-York. Het is van een felle realistiek, van de lagere zowel als hogere werkelikheid. Men krijgt echter den indruk, dat de hogere geloofswerkelikheden onder de Joden voor de schrijver een anachronisme worden, zo zij het al niet reeds zijn. ‘Zij was niet heelemaal goed bij het hoofd; haar ellende had haar vergiftigd en maakte haar opstandig, alleen passieve menschen zijn “goed bij het hoofd.”’ De niet-passieve Gold is opstandig, - en terecht! - maar hij vergeet niet het boek te doorzaaien met zijn rijk sprankelende humor. Aangrijpend is het werk niet; het is te verbrokkeld om één diepe indruk te vestigen. Maar het is diep-menselik aangevoeld en sterk geschreven. Om een aantal pagina's - vooral in het begin - moet het werk voorbehouden blijven voor rijperen. GERARD KNUVELDER. | |
De Vrije Bladen: Schrift 7: G. Rietveld: Nieuwe zakelijkheid in de Nederlandsche architectuur. - De Spieghel, Amsterdam - 1932.Zoals bekend, is het tijdschrift ‘De Vrije Bladen’ zijn negende jaargang begonnen met het uitgeven van ‘schriften’, d.w.z. het heeft het systeem van werken der Franse cahiers overgenomen en publiceert geen tijdschriftafleveringen met gemengde inhoud, maar afleveringen met werk van één auteur. Zo verscheen een novelle Vele namen van Beb Vuyk, een bundel opstellen over muziek De eene grondtoon naar Matthijs Vermeulen, een paar bundels verzen o.a. van S. Vestdijk en Halbo C. Kool (‘Scherven’, dat wij reeds eerder bespraken), een studie van Gerard Walschap over de houtsnijder Jan Cantré, terwijl laatstelik het licht zag het hierboven genoemde geschrift over architektuur van Rietveld. Doorgaans zijn de schriften van deugdelike kwaliteit, maar dit laatste nummer stelt teleur. Iemand die blanco tegenover de nieuwe architektuur staat, zal uit dit geschrift van architekt Rietveld niet veel wijzer worden. Het is verward en slecht geschreven. De redactie van de Vrije Bladen moge niet alleen op vakdeskundigheid toezien, maar ook op de uitdrukkingsmiddelen en de stijl-techniese verzorgdheid van haar uitgaven. GERARD KNUVELDER. | |
[pagina 816]
| |
S. de Roeck: Het vijfjarenplan in de sovjet-unie. Kath. Vl. Hogeschooluitbreiding - 1932.Het is mij eigenlik 'n volslagen raadsel: hoe de leiding der Kath. Vl. Hogeschool-uitbreiding ertoe gekomen is, 'n dergelik boekje, dat niet alleen geen cent waard, maar in zekere zin gevaarlik is, uit te geven. Op blz. 37 zegt schrijver: ‘Dan toch is te recht te vreezen dat dit economisch systeem al spoedig de andere landen zal overrompelen en dat zijn theorieën van gelijkheid en afschaffing van 't kapitalisme bij tal van zwoegers een gretig geloof zullen vinden’; inderdaad, als deze zwoegers op een manier als hier geschiedde ‘objektief’ worden voorgelicht, is er zeker gevaar voor! Wat wil schr. eigenlik met z'n werkje: propaganda maken voor 't kommunisme; ervoor waarschuwen; het werkelik objektief bezien? Geen van drieën gebeurt, er wordt alleen een beetje (maar zeer gevaarlik) gekoketteerd, zooals de M. al terecht opmerkte. Wie op 't eind van het vijfjarenplan hier 'n brosjuurtje over schrijft. moet toch meer doen dan alleen de cijfers van de opzet uit een officieel boek overnemen - hij moet toch ook nader beschouwen, wat er inderdaad bereikt is, en laten zien hoe dit plan voor 'n zeer groot deel mislukt mag heten. Op blz. 35 wordt doodleuk beweerd: Het eerste plan loste het vraagstuk van de graanproductie op. 'n Uitgave van 't Genootschap Nederland - Nieuw Rusland zou zoiets beweren, van de K.V.H.U. mag objectiviteit verwacht worden. Eenzelfde bemerking geldt voor de bewering, dat ‘de cöoperatie tot gemeenschappelik gebruik van den bodem feitelijk voor de kleine boeren voordeelig was’ (blz. 32), of voor die over ‘de revalorisatie van 't geld’ (blz. 26) of de aanduiding van de vijfdagenweek (blz. 24). De eerste drie hoofdstukjes geven behalve die hier aangehaalde uitleggingen, de cijfers der Sovjetregeering, - zijn dus voor 'n zuivere bestudering van 't vijfjarenplan vrijwel geheel waardeloos. In het 4de hfst. - algemene beschouwingen over 't russies kommunisme bevattend - worden de onnozelheden bepaald interessant. 't Is wel naief, te doen alsof de sovjets eigenlik pas ontdekt hebben dat vrijhandel vermoedelik 'n betere ekonomiese maatregel is dan protektie; 't is nog naiever te menen dat alle radikale ontwapeningsvoorstellen der Sovjets zo buitengewoon eerlik gemeend waren; ik geloof niet dat iemand behalve de heer L. de Roeck deze zin (blz. 89) zou durven neerschrijven: ‘Per slot van rekening moet dus het volk in de Sovjet-Unie meer dan in gelijk welk ander land der wereld den indruk hebben van rechtstreeks voor zijn eigen te werken.’ De overtalrijke naiveteiten in dit boekje maken de waarschuwing: ‘als we van onzen tijd willen zijn, moeten wet het Sovjetisme ernstig beginnen te bestudeeren’ vooral toepasselik op de heer de Roeck zelf. Kan de K.V.H.U. de verdere verspreiding van dit gevaarlike boekje niet tegenhouden? KAREL MARTIENS. |
|