Roeping. Jaargang 10
(1931-1932)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 610]
| |
De verovering van Maastricht 1632-1932TOEN verleden jaar de Eerste Nederlandsche Bouwmaterialententoonstelling in Maastricht geopend werd, voerde daar o.a. het woord de voorzitter van de Kamer van Koophandel, de heer J. Schaepkens van Riempst, die doelend op de verovering van Maastricht door Frederik Hendrik in 1632, het komend jaar (1932) een ‘jaar van rouw’ voor de bevolking der stad noemde. Jhr. J. Graafland is tegen deze uitlating te velde getrokkenGa naar voetnoot1), niet omdat hij van tegenovergestelde meening was - want hij weerlegt dhr. Sch. v. R. nergens, - maar omdat hij vond dat een K.v.K. voorzitter zoo iets niet mocht zeggen (waarom in Godsnaam niet?) en bezwoer uitdrukkelijk over die heele kwestie van 1632 maar liever niet meer te spreken. Er schijnt in Maastricht een zekere angst voor de geschiedenis te bestaan. Toen voor enkele jaren de 700-jarige stadsrechtenverleening had kunnen herdacht worden - Roermond zal dit jaar hetzelfde met een luisterijk feest vieren - was er geen sprake van dat dit feit op een of andere wijze zou gememoreerd worden. Het stadsbestuur voelde er absoluut niets voor. Nu in 1632 weer een feit uit de geschiedenis onzer stad te herdenken valt, bezweert men ons geen ouwe koeien uit de sloot te halen, met andere woorden om de geschiedenis onzer stad dood te zwijgen. Dat laatste zal dan ook gebeuren. Zelfs academisch gevormde historici zijn van meening dat het verleden moet blijven rusten om toch vooral geen gevoeligheden te raken. Intusschen geven de Protestanten ons een lesje in zelfstandigheid en fierheid. Zij geven een historisch gedenkboek uit, waarin zij door geleerden als Prof. Knappert hun kijk op de gebeurtenissen rond 1632 laten uiteenzetten en zonder er zich ook maar 't minste van aan te trekken wat de | |
[pagina 611]
| |
Katholieke omgeving er over denkt, vieren zij het 300-jarig bestaan der Protestantische Gemeente in Maastricht. Niemand zal daar eenig bezwaar tegen maken. Weliswaar was de nieuwe leer al in 1532 en vooral in de jaren 1566 en volgende in Maastricht doorgedrongen, doch de tegenwoordige Ned. Hervormde Gemeente dateert van 1632. Erger is echter het volgende: Deze Protestantsch-Kerkelijke feestviering in 1932 en daartegenover de als geslagen zwijgende Maastrichtenaren, kan niet anders verstaan worden dan als de bevestiging van wat we op de lagere school leerden, dat in 1632 het Hollandsche Protestantisme een glorieuze overwinning behaalde. Bij het ontbreken eener eigen Limburgsche geschiedbeschouwing, kijken wij door den Hollandschen bril naar de historische feiten en.... zwijgen. Enkele durvers, doch daarom niet minder slachtoffers van het centrale Hollandsche geschiedenisonderwijs op school, gaan misschien rouwen. Doch dit staat wel vast, dat te Maastricht 1632 niet ongelukkiger kan voorgesteld worden, dan als het jaar van de ‘Overwinning van het Protestantisme’. Immers 't Protestantisme heeft hier nimmer iets bereikt, wat de moeite waard was. Het bleef beperkt tot de Hollandsche ambtenaren en het garnizoen. Doch vooral - en dit is nog van veel grootere beteekenis - als we zien, hoe Frederik Hendrik bij de capitulatiebepalingen, tot groot ongenoegen der Protestanten steeds de Katholieken de hand boven het hoofd houdt, blijkt daaruit zeer duidelijk, dat de stedenbedwinger zijn beroemden tocht naar 't Zuiden niet ondernam om aldaar 't Protestantisme te vestigen, doch met de intentie, die de oorspronkelijke intentie van den geheelen tachtigjarigen oorlog was: De Nederlanden in hun geheel van Spanje te bevrijden. Dat Frederik-Hendrik's tocht langs de Maas in verband stond met de mislukte samenzwering van de Zuid-Nederlandsche adel onder den Berg en Warfuzée zou ook in strijd zijn met de voorstelling, dat de stadhouder 't Protes- | |
[pagina 612]
| |
tantisme wilde verbreiden. Van uit de Zuidelijke Nederlanden zelf zou in die dagen immers nimmer een hand uitgestoken zije om een verbreidingstocht van het Protestantisme te steunen. Dit zij voor den Protestant een rede om zijn ‘viering’ iets te matigen en de vestiging van het Protestantisme niet al te nauw te verbinden aan den persoon van Frederik Hendrik en aan het wapenfeit van 22 Augustus 1632, - voor den weldenkenden Maastrichtenaar vervalt meteen een van de voorname aanleidingen, waarom hij zou moeten treuren en rouwen.
Zou echter 'n gewone Hollandsche viering, dus zonder eenige bijgedachte aan Protestantisme, wel in den smaak vallen? We meenen ook dit te moeten betwijfelen. Zelfs iemand als Jhr. Graafland, die men toch niet van anti-Hollandsche gezindheid zal beschuldigen, vindt 't het veiligste over dat hééle geval maar niet meer te spreken. Er zouden zeer weinig Maastrichtenaren voor te vinden zijn om er een Hollandsch nationaal feest van te maken. Natuurlijk, ook Maastricht heeft zijn Hollandisten. Hieronder verstaan we degenen, wier Franschspreken van de vorige eeuw in Hoog-Hollandsch is overgeslagen en die bij een eventueele Russische overheersching 't eerst Russisch zullen praten, aangezien de taal van den ‘overheerscher’ nu eenmaal de taal pleegt te zijn van den deftigen stand. Praat echter den doorsnee Maastrichtenaar van een dergelijke viering en hij zal U vragen of ge heelemaal gek zijt. Hij ziet de inname van Maastricht als een Hollandsche overwinning op den Maastrichtenaar. als 't begin van de Hollandsche overheersching, welke naar zij meening, heden ten dage nog altijd voortduurt. Is dit de juiste kijk? Ons dunkt van niet. Het uitspelen van den wensch der Maastrichtenaren van driehonderd jaar geleden is niet gelukkig. Maastricht werd in 1632 met evenveel woede verdedigd tegen den Hollander als in 1579 | |
[pagina 613]
| |
tegen den Spanjaard. Het ophalen van belegeringsgruwelen en tafereelen, die niets meer dan de ruwheid van die tijden doen zien, is valsch en tendentieus propagandawerk. Bij de burgerij zat in die dagen weinig belangstelling voor de landspolitiek. De meeste belegeringen geven ons te zien een bevolking, die den militairen gouverneur smeekt, de stad toch maar gauw over te geven om haar volledige verwoesting te sparen. En de verbittering waarmee de burgerij soms meestreed, zooals in 1579, werd voornamelijk ingegeven door schrik voor de te verwachten plundering der soldaten. Of 't Spaansche of Staatsche waren, vriend of vijand, voor den burger dier dagen waren het steeds vijanden. De laatste keer dat Maastricht zelfstandig handelde, was toen de stad aansloot bij de Pacificatie van Gent en zich in 1579 tegen de Spanjaarden verdedigde. Dat was een daad geweest, gewild door het Maastrichtsche volk, dat zich door de ambachtsgilden kon doen gelden. Daarna zijn de previlegies vernietigd en de gilden ontwapend. Maastricht is een bezette stad, waarvan de bezetters eerst Spaanschen, dan Staatschen en bij onderbreking driemaal Fransche troepen waren. Naar den wensch der burgerij wordt niet meer gevraagd.
Willen we echter de beteekenis van Frederik-Hendrik's veroveringstocht goed begrijpen, dan dienen we dien te beschouwen in 't kader van de landspolitiek dier dagen: 't laatste stadium van den tachtigjarigen oorlog. De nationale opstand van de Nederlanden tegen Spanje is dan allang van karakter veranderd. De vrijheidsoorlog van 't Nederlandsche volk is geworden de oorlog tusschen twee mogendheden: de Hollandsche Republiek tegen Spanje. De oorspronkelijke idee, de geheele Nederlanden aan Spanje te ontrukken, heeft men reeds geruimen tijd laten varen, en de gewesten van de Hollandsche Republiek zijn er slechts op bedacht hun eigen grondgebied te beschermen. De belangstelling voor de oorlogsverrichtingen te lande is zoo groot niet meer. | |
[pagina 614]
| |
Bij alle ontzag, dat men voor Frederik-Hendrik's krijgsverrichtingen had, verwijt men hem, dat hij het zee-wezen, dat Holland het meest ter harte ging, verwaarloosde. De veroveringstocht langs de Maas was een krijgsverrichting, die, hoe ingenomen men ook met de resultaten was, nu niet zoo erg veel bijval uit 't noorden kreeg. Een tocht naar Duinkerken, vanwaar kapers de Hollandsche handelsvloot zooveel schade berokkende, dát was een plan gerijpt in de Staten-Generaal, doch vondt weinig instemming bij Frederik-Hendrik, die slechts met tegenzin dien mislukten tocht in 1631 was begonnen. De veldtocht langs de Maas is voor een voornaam gedeelte toe te schrijven aan het Zuiden zelf. De ontevredenheid in de Zuidelijke Nederlanden tegen het Spaansche bewind was weer zoo hevig, dat de voornaamste leiders hier plannen beraamden voor een nieuwe opstand. De hoofdaanleggers waren Graaf Hendrik van den Bergh, de prinsen van Espinoy en Barbançon, de hertog van Bournonville, de graaf van Egmond en de graaf van Warfuzée. Deze roepen den steun in van de Republiek en van Frankrijk om de Spanjaarden te verdrijven. Frederik Hendrik zou vanuit 't Noorden, een Fransch leger vanuit 't Zuiden een inval doen. Behoud van privilegiën en van den ouden godsdienst was toegezegd. De Waalsche provinciën zouden aan Frankrijk komen, de rest t.w. Vlaanderen, Brabant, Opper-Gelder en Limburg zouden samengaan met het Noorden. Het is wel eigenaardig hoe dicht de Nederlanden toen geweest zijn, bij wat thans nog door de Groot-Nederlanders als de ideale oplossing wordt aangezien. Dit was in ieder geval het doel van den Maas-veldtocht van Frederik-Hendrik, wat men niet ten onrechte de Groot-Nederlandsche plannen van den Stadhouder noemt. De uitkomst is anders geweest. Toen de hertog van Aerschot zijn medewerking aan den opstand in 't Zuiden niet durfde te geven, mislukte deze. Slechts hier en daar was er iets te merken van oproerigheid onder de bevolking. De | |
[pagina 615]
| |
beloofde steun van Frankrijk bleef uit. Richelieu vond het plan voor Frankrijk niet voordeelig genoeg en had de handen gebonden door binnenlandsche moeilijkheden. Van den Bergh poogt nog tevergeefs met een leger vanuit Luik den Stadhouder te steunen. Wanneer de prins van Oranje Maastricht heeft ingenomen staan de zaken als volgt: Brussel, de aartshertogin Isabella, is niet alleen tot een zeer voordeelige vrede geneigd, waarvan verwijdering der Spaansche troepen de eerste voorwaarde zal zijn, doch voelt zelfs voor een of- en defensief verbond met 't Noorden, om dat verdrag te handhaven, desnoods gezamenlijk tegen Spanje. Deze houding neemt Isabella aan onder den aandrang van de leiders van het Zuiden, de trouwgebleven adel en onder den druk van Frederik-Hendrik's veroveringen. De opstandige Zuidelijke edelen zetten Frederik-Hendrik echter voortdurend aan op eigen gelegenheid zijn veroveringen voort te zetten. In onderhandelingen gaan dan de goede kansen verloren. Daarna zit voor goed de klad in de oorlog te land. Aanslagen op Brussel en Antwerpen mislukken. In 1637 weet de Prins Breda nog te veroveren. Steeds duidelijker komt aan het licht dat Holland, voornamelijk Amsterdam de verdere veroveringen vreest, vooral de inname van Antwerpen, dat geen geringe concurrent van Amsterdam zou geworden zijn, wanneer de Republiek zich zoo Zuidelijk ging uitstrekken. Toch besefte ook de jonge Stadhouder Willem II nog, de zoon van Frederik-Hendrik, dat 't Zuiden, voornamelijk Antwerpen, 't noodige tegenwicht zou vormen tegen de almacht van Amsterdam en hij wil na den vrede van Munster den oorlog opnieuw beginnen. Tijdens de ijverige voorbereidingen van een aanval op Antwerpen echter, stierf hij plotseling. Dit zijn in groote lijn omstandigheden, waaronder we Frederik-Hendrik's veldtocht maar al te weinig plegen te bezien. Zoowel het aandeel van het Zuiden als de steeds duidelijker tegenzin van Holland | |
[pagina 616]
| |
onderstrepen we tegenover de al te simplistische voorstelling, dat de Hollandsche stadhouder, verfoeid als de antichrist en gevreesd als een Saraceen het Zuiden is komen binnenvallen. Het is altijd zeer gevaarlijk geschiedenis te construeeren op verondersteld andere feiten dan in werkelijkheid hebben plaats gehad. Toch wagen we 't even: Gesteld dat inderdaad na de verovering van Maastricht, het Zuiden in zijn geheel was opgestaan, dat Maastricht niet 't eindpunt was gebleven van dien veldtocht, dan gelooven we niet dat de Republiek der 7 Vereenigde Gewesten er ooit in geslaagd zou zijn de 10 anderen der 17 Nederlanden als ‘wingewesten’ er op na te houden. Dat kon met die twee op 't Zuiden veroverde gebieden nog precies. We zullen deze veronderstelling maar niet verder uitspinnen. Zij wordt de toekomstdroom van het Nederlandsche volk, zooals alleen de Groot-Nederlanders dien thans durven droomen. De door ons gememoreerde historische omstandigheden mag de Zuiderling toch wel goed onder oogen zien, alvorens zijn houding te bepalen tegenover den herdenkingsdatum van dit jaar. Het zijn geen nieuwe ontdekkingen. Men kwalificeeren dit niet als een opvatting als een ander. Het is eenvoudige ‘geleerdheid’ van ieder hand- of leerboek.
Nu kan men zeggen: alles goed en wel, we zaten en zitten toch maar met de gevolgen te kijken’. Het kan niet anders of men denkt hierbij aan de Maastrichtsche annexionnisten. Deze bestaan echter niet meer en degenen, die meende, dat ‘Kunst en Vermaak’ door de voorgenomen opvoering van ‘La Muetti de Portici’ in 1930 blijk gaf van annexionnistische gezindheid, waren zeer slecht ingelicht. Hoogstens zou een beetje plaatselijke sensatie de onschuldige drijfveer geweest zijn. Het bestuur van een gezelligheidsvereeniging kan men moeilijk kwalijk nemen, dat het aan de mogelijke gevolgen, aanleiding tot verkeerde | |
[pagina 617]
| |
conclusies, niet gedacht had. De werkelijke gezindheid bleek, toen ‘de Tijd’ hun op deze gevolgen gewezen had en de heeren van het bestuur aanstonds naar Luik vlogen om een ander stuk en volledig in vol ornaat voor 't voetlicht hun onschuld te betuigen stonden, hou en trouw zwerend aan Nederlandschen Staat en Koningin! Van 't heele geval heeft ons dat gedwongen terugkrabbelen van 't Bestuur het meest gespeten. Wat hun betuigingen van trouw aan 't Nederlandsch gezag betreft, verdienen ze onvoorwaardelijk geloof: zij vertolkten de gevoelens van den geheelen kunst- en vermaak-zoekenden schouwburg, die als hun academisch gevormden voorzitter de politiek zoo verre van zich werpen, dat ze als hij er wel het juiste inzicht in zullen missen, een alleszins te waardeeren eigenschap, daar de politiek steeds de gezelligheid bederft. Daar steekt 'n echt annexionist toch karaktervol en gunstig tegen af, hoe men over zijn standpunt verder ook denkt. Er zit toch wel wat in, om nu nog in Maastricht, dat zich geheel heeft aangepast en in zijn lot geschikt, annexionist te zijn. En in zooverre het annexionisme geboren is uit oprechte liefde voor de stad is het zeer sympathiek. We denken hier nog niet aan achteruitstelling in betrekkingen of een verwaarloozing der industriebelangen. Doch, zie Maastricht, zooals het daar licht, gekneld tusschen de grens, erger dan ooit tusschen zijn ijverig afgebroken wallen en poorten. De stad is ontstaan en gegroeid vanuit 't Westen. Maastricht, kijkt om zoo te zeggen naar de Kempen en de verre Vlaanderens. Als ge het oude Tricht eens echt wilt binnenkomen, moet ge vanuit 't Westen komen. Dan voert de Tongersche heerbaan, die één rechte lijn is tusschen twee Lieve Vrouwekerken die van Tongeren en die van Maastricht, U naar 't hart van de oude Bisschopstad. Vandaar brengt U de Brusselsche straat midden op de groote markt, het centrum van Maastricht na zijn vroegste periode en U hoeft tenminste niet - zooals tegenwoordig alle hooge personages met een hoek van 180 graden - naar | |
[pagina 618]
| |
den voorkomt van het stadhuis te worden gebracht. Nu de nieuwe Maasbrug ons naar 't achterpoortje brengt, wordt nog eens schrijnend gedemonstreerd, hoe het prachtige stadhuis eigenlijk het achterste voren is komen te liggen, terwijl onze voorouders het toch goed gebouwd hebben. Dat Maastrichts' sterrestralen voor meer dan de helft verduisterd zijn, kan men rethorische beeldspraak noemen. Het is tevens nuchtere werkelijkheid. Zijn groote wegen, de Smeermaeser- en Cabergerweg naar de Kempen, zijn Bilserbaan naar Hasselt, Diest en Antwerpen, zijn historische handelsstraat naar Tongeren, St. Truiden en Brussel, zijn groote baan het Jekerdal in, om alleen de groote te noemen! - het zijn allemaal afgesneden levensaders, die met hun breedte geen raad weten en U in 'n half uurtje aan 'n douanehuisje brengen, waar men U vertelt, dat soms niet één voertuig per uur passeert. We zullen niet tellen met hoeveel treinen, trams en bussen we naar Sittard en Heerlen kunnen geraken, ofschoon we daar toch ook maar 25 K.M. breedte hebben, maar het povere spoorlijntje naar Hasselt, waar niet één sneltrein loopt en de ‘leege Belsjen tram’ zijn meer dan voldoende om Maastricht te verbinden met de streek die onder den rook der stad ligt. Maastricht kan zelfs niet 't marktcentrum van zijn meest directe omgeving zijn, en is er wel iets waar 'n stad meer recht op heeft? Er zijn bovendien nog meer andere, hoogere waarden dan economische. Als er ergens een volksgemeenschap vanééngescheurd is, dan is 't toch wel hier. In zooverre het Maastricht's annexionisme 'n uiting was van spijt over deze verscheurde volksgemeenschap, in zooverre het wortelde in oprechte liefde voor 't eigen volk, dat men niet uiteengescheurd wilde zien, ja in zooverre verdient het sympathie van een ieder, daar de liefde voor de eigen volksgemeenschap goed en natuurlijk is en ons ook door de H. Kerk als deugd wordt voorgehouden. Tegen dat soort annexionisme kan zelfs geen Hollander bezwaar | |
[pagina 619]
| |
hebben, tenzij hij een overdreven staatsaanbidder is en met de natuurlijke rechten van een volk geen rekening wenscht te houden. Dit annexionisme is in wezen niets anders dan wat Vlamingen en Dietschers nastreven en wat ook de Limburgsche Liga nastreeft. Dit is 't terrein, waar om zoo te zeggen Schaepkens van Riempst en Graafland elkander de hand kunnen drukken. Doch in zooverre het annexionisme ontspruit aan de overdreven bewondering voor de ‘culture française’ en het den eigen volksaard wil afwerpen om de zegeningen der vreemde cultuur in te halen, in zooverre is 't annexionisme tegennatuurlijk en verwerpelijk. Hieromtrent mogen voorstanders zich wel enkele waarheden diep in 't geheugen prenten, vooral de waarheid, dat men niet van volksgemeenschap kan en mag wisselen als van overjas. ‘Die zijn vader en moeder versmaadt is gezonken beneden het dier, maar ook hij die zijn volksgemeenschap verloochent daalt tot het benedenmenschelijke en pleegt verraad aan die machtige godsgave hem geschonken als de natuurlijke basis van zijn ontwikkeling’. (Mgr. Hoogveld). Mocht de Maastrichtenaar zich al eens beklagen over verwaarloozing van de zijde van Holland, het lot van Vlaandren, dat nu al honderd jaar vecht om zijn elementairste volksrechten, heeft de idee ‘Maastricht bij België’ alle aantrekkelijkheid doen verliezen. Terwijl het oudere geslacht is blijven hunkeren naar den driehoek Luik - Brussel - Parijs, heeft het latere geslacht zich bij de politieke feiten neergelegd en Noordelijk gericht. Hun streven is: den afstand tusschen Maastricht en den Moerdijk zooveel mogelijk in te krimpen. Het Noorden naar Maastricht voeren in congressen en bedevaarten is hun doel. In het Noorden erkend en aangezien te worden is hun hoogste zorg. Het klaarder inzicht echter dat thans door dringt over de waarde en beteekenis eener volksgemeenschap werkt corrigeerend op beide zienswijzen. | |
[pagina 620]
| |
Onder de jongste generatie meenen we dat tengevolge daarvan een derde cultuursstrooming baan breekt. De spreuk, die zij in haar schild voert is: volledige bezinning op de eigen Limburgsche Volksgemeenschap. Haar standpunt is dat van den Maastrichtenaar, die onbevangen zijn blikken rond laat gaan in het land der oude Limburgsche Heiligen van Tongeren en Tricht, van Wintershoven en Munstervilsen, van Maaseyk, Susteren, Houthem, Rolduc, Loon en St. Truiden. Zijn aandacht richt zich niet op de staatsgrens, doch er overheen met volkomen negatie dier grens. De Maas is voor hem geen scheiding, doch, wat zij steeds was, het bindende element in de Maasgouw. Deze zienswijze kan niet anders dan ingang vinden in 't hart van iederen Limburger, al was 't uitsluitend met gevoelsargumenten. Haar wetenschappelijke fundeering haalt zij echter uit de moderne leer der volksgemeenschap, zooals de universiteiten met Nijmegen vooraan, ze thans doceeren. 't Zijn dan ook de Universitairs van Maastricht, Roermond en Weert, die - al was 't langs geweldige omwegen via Gent, Leiden of Groningen - de Hoogeschoolstudenten van Bilsen, Lanaeken en Maeseyk 't eerst vonden en onvermijdelijk terecht kwamen op 't terrein waar een ziener als Dr. Moller reeds voor jaren pionierswerk verricht had. Men overschatte den omvang dezer ‘beweging’ niet, doch wachte zich eveneens hare levensvatbaarheid te onderschatten. Ook van uit dien hoek wordt 1632 bekeken. De voorname beteekenis van 22 Aug. 1632 is dat deze gebeurtenis de staatsgrens hier bepaald heeft, zooals ze thans nog is. De gevoelens waarmee de herdenkingsdatum tegemoet gezien wordt zijn geen andere, dan die waarmee men thans de grens beschouwt. De bijzondere Protestantsche zienswijze daargelaten, zijn die gevoelens drieërlei, waarvan de laatste de juiste zijn. Een Protestantsch feest? Dat moeten de Protestanten zelf weten. Maar dan asjeblief binnenshuis. | |
[pagina 621]
| |
Een Hollandsch feest? Geen sprake van! Een dag van rouw evenmin, Wat dan wel? Een Nederlandsche gedenkdag. Wij gedenken dit feit dat in de geschiedenis van den Nederlandsche stam van voorname beteekenis is geweest. Wanneer we treuren, dan is dit om de gespletenheid in de Limburgsche cultuurgemeenschap, die er heden nog een gevolg van is. Wij moeten niet vieren, maar gedenken, zooals de Unie van Utrecht herdacht is door Prof. Gerretson, bij lange na geen ‘viering’. Het zij een aanleiding om te wijzen op de keerzijde van Holland's glorie, op de tragiek van den niet half geslaagden opstand tegen Spanje. Gedenken zullen we het burgerbloed, dat meer dan in welke Nederlandsche stad ook, hier in Maastricht tijdens de tachtigjarige worsteling vergoten werd. Gedenken zullen we, dat ondanks dat, Maastricht nog steeds het felst getroffen wordt door de scheuring der Dietsche landen. Een dergelijken blik in het verleden kan 't juiste inzicht in de toekomst niet anders dan ten goede komen. Het zal den Maastenaar in alle opzichten goed doen eens iets te hooren uit de roemrijke geschiedenis zijner stad en wellicht stijgt de belangstelling van den intellectueel voor de hangende problemen in onze Dietsche volksgemeenschap, waarbij Maastricht een der meest geïnteresseerde steden is.
Maastricht, voorjaar 1932. KAREL MATTHIJS. |
|