| |
| |
| |
Bezinning en collectiviteit
BALANS. Algemeen Jaarboek der Nederlandsche Kunsten 1930-'31. - N.V. Leiter-Nypels, Maastricht. |
W.F. Gouwe. WERK. Jaarboek van Nederlandsche Ambachts- en Nijverheidskunst 1930. - Rotterdam. W.L. & J. Brusse's U.M. 1931. |
H.Th. Wijdeveld. NAAR EEN INTERNATIONALE WERKGEMEENSCHAP. Een plan met 16 illustraties. - C.A. Mees, Santpoort 1931. |
DE kunstenaar is de eenzaamste van alle eenzame mensen. Hij is dit krachtens de aard van zijn werk. Dit brengt hem immers uitsluitend in aanraking met zijn eigen ziel. Wel is het in zijn grofheid een onjuiste stelling, dat de arbeid van de kunstenaar bestaat in het uitspreken van zijn eigen ziel. Veeleer berust het arbeiden aan een kunstwerk in het voeren van een tweegesprek tussen de ziel van de maker en het groeiende werk, waarbij het laatste vraagt en eist, terwijl de eerste antwoordt en dienend geeft. Maar deze antwoorden en deze giften zijn alleen te winnen uit de diepste zieleconcentratie, waar de aanwezigheid van een twede bewustzijn geheel buitengesloten is. De gelukkigmakende dialoog tussen de ziel en het kunstwerk is tegelijk de oorzaak van de meest absolute eenzaamheid.
Twee oorzaken zijn er intussen, die de eenzaamheid kunnen verbreken; wel niet tijdens de absorberende arbeid, maar in de rustpozen. De eerste ligt in de natuur van het mensetype waartoe de artiest behoort: contractieve naturen zullen daar geen last van hebben, want deze graalhoeders zijn geheel binnenwaarts gericht, en hebben geen behoefte zich zelf te verliezen of andere bewustzijnskomplexen in zich op te nemen. Expansieve naturen daarentegen zullen het buiten hun arbeid maar heel slecht met zichzelf alleen kunnen stellen; hun belangstelling richt zich op elk object, vooral natuurlik op hun medemensen, en onder dezen allicht op hun mede-artiesten.
| |
| |
De andere oorzaak van het verbreken der eenzaamheid ligt in de aard van de artistieke werkzaamheid. Door de talrijke malen dat de kunstenaar het antwoord schuldig moet blijven op de vragen die de vormgeving hem stelt, aangezien de mijnen van zijn ziel nu eenmaal ook niet alles bevatten, zal hij ertoe gedreven worden kontakt te zoeken met anderen, kunstenaars van zijn eigen of andere vakken; met geleerden of met rijk-levende mensen.
Wanneer nu de autochtone ontwikkeling van de kunst een periode bereikt, waarin vooral de uitbeelding van de mens en het menseleven haar aandacht vraagt, zullen er de expansieve naturen de overhand nemen. Wanneer zij daarentegen vooral de uitbeelding van de stoffelike natuur verlangt, of zich van de veelvuldigheid der werkelikheid naar de eenvormigheid der idee wendt, zullen de contractieven de meerderheid vormen. Wanneer de kunst behoefte heeft aan intense vormvernieuwing, zal de twede oorzaak vooral werken om alle kunstenaars, zowel de kontraktieven als de anderen uit hun isolement te lokken naar de bevruchtende sferen zoal niet van samenwerking, dan toch van samenspreking en overleg.
Waar nu de kunst van onze tijd de belangstelling voor de mens doet samengaan met een behoefte aan vormvernieuwing, en bovendien de ontwikkeling van de maatschappij en van het wereldverkeer het uitwisselen van gedachten, theorieën en strevingen zo buitengewoon begunstigt, daar blijken de beide genoemde oorzaken gelijktijdig en in zeer intense graad in werking te zijn.
Het gevaar is intussen verre van denkbeeldig, dat de bevruchtende krachten van de eenzaamheid, die voor de kunstenaar primair zijn, achter komen staan bij de sekundaire bevruchtende machten van de gemeenschap. De eerste zorg voor de artiest van onze dagen lijkt wel het verwerven van die ‘vastheid van levensstand, waar de ziel voor ontredderend uitzwerven zich voelt behoed’.
| |
| |
We menen hier de verklaring op het spoor te zijn van het feit, dat de moderne kunstenaars zulk 'n voortdurende behoefte vertonen aan het krities beschouwen, vergelijken en groepeeren van verkregen resultaten; aan groeps- en samenvattende tentoonstellingen, aan de steeds zich uitbreidende reeks jaarboeken: de Nederlandsche Arbeids- en Nijverheidskunst; Erts; Balans; Palet; Letterkundige Almanak voor Vlaanderen; en bloemlezingen: 20 Nederlandsche Verhalen; Zoo vertellen de Vlamingen; Nieuwe Geluiden; Prisma.
De jacht om alles wat verschijnt onmiddelik ein zu reihen; die niet op jaarboeken wachten kan, maar elk reklamebiljet en elke kwatrijn in een tijdschrift publiek tracht te klassificeren, zodat men wel vrezen moet dat de bevrediging van sorteringslust het enige genot is dat men nog van 'n kunstwerk hebben kan, - het moge deels een overheersing van het intellectualisme in ons leven zijn - het feit dat het gepaard gaat met zulk 'n scheppingsblije koortsachtige productie, toont wel dat de verklaring met het woord intellektualisme niet gegeven is.
Het Jaarboek van Nederlandsche Ambachts- en Nijverheidskunst heeft zich met zijn tien delen reeds onmisbaar weten te maken voor ieder die de ontwikkelingsgang van de toegepaste kunsten bijhouden wil. Doordat het een uitgave is van de V.A.N.K. (de Vereeniging voor Ambachts- en Nijverheidskunst) is het gedwongen zijn aandacht zo veelzijdig mogelik te houden, al loopt het door dezelfde oorzaak wel gevaar datgene wat buiten de officiele organisatie opkomt, te miskennen of te onderschatten, en daarentegen de betekenis van de kopstukken der vereniging te hoog aan te slaan, of althans te uitdrukkelik aan de aandacht van de lezer op te dringen. Bij een zo snel vlietende beweging als de gebruikskunst vertoont, moet immers de betekenis der ouderen spoedig worden achterhaald door telkens nieuwe jongeren. De waarde van het Jaarboek heeft jarenlang voornamelik gelegen in het ruime platenmateriaal. De tekst heeft eigenlik pas haar volle waarde gekregen
| |
| |
sedert de VANK afgestapt is van haar gewoonte om die te doen bestaan uit een verzameling min of meer toevallige opstellen. Een gelukkig idee is het geweest om de tekst voor drie achtereenvolgende jaren op te dragen aan één en dezelfde persoon, in dit geval W.F. Gouwe. Deze heeft z'n overzicht verdeeld in drie boeken: Ruimte, Werk en Vorm, zodat hij een alzijdig georiënteerd overzicht kan geven van alle problemen die deze kunsten beheersen. Eerst wanneer hij na de verschijning van het volgend Jaarboek zijn taak voltooid zal hebben, lijkt het ogenblik aangebroken om het onder de kritiese loupe te nemen; een taak die alleszins lonend zal zijn, want de ambachtskunsten vormen het terrein bij uitstek, waar de strijd tussen de machine en de persoonlikheid, tussen de vrijheid van de geest en de gebondenheid van het gebruiksvoorwerp, tussen het individu en de kollektiviteit, tussen nut en schoonheid, tussen traditie en moderniteit, tussen het statiese en dynamiese wordt uitgestreden. En Gouwe, die reeds van het eerste jaarboek van 1919 af in de redactie heeft gezeten, heeft zich dus gedurende het hele tijdsverloop telkens weer op al deze dingen moeten bezinnen. Hij is er zich van bewust, dat het leven van de mensheid op aarde beheerst wordt door de werktuigen die hem in staat stellen de stof en de natuurkrachten te vormen en aan te wenden, maar dat geen enkel werktuig iets anders zijn kan dan het middel waarmee de menselike geest zich manifesteert. M.a.w. hij heeft het centrale standpunt ingenomen in het probleem van de kunstschepping. Vandaar dat hij met geestdrift spreken kan over de nieuwste veroveringen der techniek, en de veranderde levenshouding die daardoor mogelik is geworden. Vandaar de grote ruimte die hij in zijn platen inruimt aan de interieurs van Brinkman en van der Vlugt en Ir. Buijs, aan de saamvoegbare meubelen van Penaat, aan de metalen stoelen van Gispen en Rietveld, aan de Giso- en Ornsteinlampen. Vandaar dat hij met
vreugde uitweidt over de kunst van het licht, die dank zij de techniese mogelikheden zo'n
| |
| |
buitengewone vlucht heeft genomen in de allerlaatste jaren, evenals de fotografie, waarin hij wijst op Zwart, Kiljan en Schuitema, die voor ons land een beslissende wending betekenen. Maar vandaar ook, dat hij niet óndergaat in aanbidding van de zakelikheid, en terecht er op wijst, dat er zich juist nu ‘spontane krachten met nieuwe hevigheid keeren naar die grenzen van het leven waar het waarom en waartoe redelooze vragen zijn, en dat het de beeldhouwkunst, de verstoten en vereenzaamde beeldhouwkunst vooral is, die tot taak gekregen heeft het souvereine mysterie van de geest te openbaren. Met geen andere werktuigen tot haar beschikking dan de Cro-magnon-mens reeds hanteerde, weet de moderne beeldhouwer te overtuigen, dat het slechts de geest is, die overwinnend zich openbaart. Dat toont Gouwe ons in afbeeldingen naar Rädecker, Jacobs van den Hof, Vos, Van Reijn, Bolle, Chabot, Jordens en Van de Winkel. Het is zijn geluk dat de traditie van het Jaarboek wil, dat deze kunst tot het domein der toegepaste kunsten behoort. Want anders was hij toch wel tot een eenzijdige houding gedwongen.
| |
III.
Slechts door een toeval geeft de toegepaste kunst het middel om het vraagstuk van de kunst in onze tijd uit een centraal punt te naderen. Ook de vrije scheppende kunsten maken dit moeilik. Het probleem van de vormgeving schijnt hier zo weg te schuilen achter dat van de geestelike waarde van het voltooide werk, dat er tijden, bijvoorbeeld vlak na de wereldoorlog, zijn geweest, dat het eenvoudig niet scheen te bestaan. Reeds hierom is kontakt tussen de verschillende kunsten onderling van betekenis. Het is dus niet te verwonderen, dat kunstenaars die meer dan één kunst beheersen: behalve schilder ook schrijver, behalve architect ook schilder, behalve schrijver ook musikus zijn; dat vooral de essayisten en kunstkenners, wier belangstelling nauweliks gehinderd wordt door de techniese en psychiese problemen
| |
| |
die de verschillende kunstvakken van elkaar scheiden; dat deze allen, ziende dat de autochtone ontwikkeling van alle kunsten gedragen wordt door de grote geestesomwenteling van onze tijd, en dat alle kunsten dus in eenzelfde bedding naar de toekomst golven, - dat deze allen behoefte voelen om de jaarlikse vorderingen van elke kunst geconfronteerd te zien aan elke andere, en aldus de hele kunstproductie in één blik wilden samenvatten.
Uit dit verlangen kwam Balans voort, dat 1931 voor de eerste maal verschenen is, en dat we nog een lange reeks jaargangen toewensen. Die wens berust niet alleen op het besef van zijn noodzakelikheid, maar evenzeer op de overtuiging dat het groeien moet om geheel aan zijn doel te beantwoorden. Zo zou men op de eerste plaats wensen dat de titel juist zou zijn, en dat er dus inderdaad van een balans sprake zou zijn, d.w.z. van een scherp uitgebalanceerde debet- en credit-zijde van het kunstleven. Op het ogenblik strekt zich dit nog in 't geheel niet verder uit dan tot het titelwoord. Het titelblad, een fotomontage van paul schuitema, bestaande uit een warreling van boekhoud-kolommen, en handschrift- en drukwerkknipsels, geeft de werkelikheid veel juister weer, zoals ook de verantwoording van de redactie toegeeft. Deze toch verklaart, dat we slechts voor ons krijgen ‘een actueele greep, een willekeurige ordening van jonge Nederlandsche kunst in den ruimsten zin’. Dat dit weinige veel is, komt door het feit, dat de avant-gardistiese redactie aan uit ieder kunstkamp een avant-gardist de gelegenheid gegeven heeft iets willekeurigs over zijn kunst te zeggen en enige spitsuitingen in illustratiemateriaal bijeen te brengen. Maar in de meeste afdelingen is zodoende de greep zeer eenzijdig, en dus beperkt, dus onjuist geworden. En balans is er zelfs niet verkregen in de verhouding der kunsten onderling. 32 lyrice, 8 belletristen, 14 essayisten en 1 dramaturg bewijzen dat de redactie uit louter litteratoren bestaat, waardoor de balans-idee hopeloos zoek is. Men moge al menen dat onze lyriek een hoge
| |
| |
bloei beleeft, daarnaast is onze architectuur toch rijker en belangrijker. Zo belangrijk, dat de 5 werken waarmee ze vertegenwoordigd is, ruimschoots opwegen tegen de lyriek. De toegepaste kunsten vinden slechts plaats in de vorm van 2 affiche's. En alle beeldende en musiese kunsten te samen: architectuur, beeldhouwkunst, schilderkunst, toneel, muziek, dans, fotografie, film, ambachts- en nijverheidskunst met inbegrip van de vervaardigers van auteursportretten halen nauweliks het aantal vertegenwoordigers der litteratuur. Was er nu nog maar een poging gedaan om vanuit een of ander standpunt het geheel der kunstverrichtingen syntheties of samenvattend te naderen. Had men b.v. getracht de vraag aan te snijden hoe het komt dat in onze tijd, die vooral tot taak schijnt te hebben de schoonheid van het dynamiese te beleven, en waarvoor dus de rangschikking der kunsten zou moeten luiden: muziek, film, dans, toneel, dichtkunst, toegepaste kunsten, fotografie, schilderkunst, beeldhouwkunst, architectuur, - slechts de dichten de bouwkunst met sommige toegepaste kunsten bloeien, dus de middelste en de laatste in de reeks. Juist de meest individuele en de meest sociale, de meest materiele en de meest geestelike, de meest ‘nuttige’ en de meest ‘nutloze’; de kunst die slechts met aangeboren werktuigen (de taal) en die welke met de allergeperfectionneerdste werktuigen (de producten der ingenieurswetenschappen) arbeidt.
Ver blijft dit jaarboek van hetgeen het had moeten, ver ook van hetgeen het had kunnen zijn. Het is dan ook maar een bescheiden begin, 'n begin dat z'n betekenis vooral ontleent aan de stootkracht die het in zich bevat. Het laat het verlangen achter om de armen omhoog te slaan en een grote zucht de wereld ruimte in te zenden nu het menselichaam te log is om er in op te stijgen.
| |
IV.
Ja, het is misschien te veel geëist om een balans van het kunstleven binnen het bestek van een jaarboek, of in het
| |
| |
bestek van een encyclopaedie, te willen geven. Na de interartiale ontmoeting van één land, zou het verlangen niet loslaten voor ook een internationale, een mondiale konfrontatie was bereikt. En zou de winst daaruit verder reiken dan een intellectuele voldoening? Zou er meer gewonnen worden dan de vrede die het bename' en ordenen de mensen geeft? Er is waarachtig nog wat anders nodig dan het met plaatjes en opmerkingen bij elkander te gast gaan. Samen werken, elkander zien werken; elkander revelaties geven; ons bewustzijn verveelvuldigen in elkander; geschokt en geprikkeld worden in z'n gevestigde opinies; disputeren en twisten oog in oog; gedwongen worden leiding te geven beurtelings en leiding moeten ontvangen: een gemeenschap van arbeidende geesten. Er moet een smeltkroes zijn. Zulk een was de middeleeuwse bouwhut; zulk een was in het eerste kwart der 16e Eeuw Antwerpen; in de 15e Eeuw Florence. Zoals toen zijn het nu de bouwende kunstenaars, die het eerst en het dringendst de behoefte daaraan voelen; en hoe driestidealisties het ook lijken moge in onze hyper-individualistiese tijd, die het kollectivisme nog grotendeels slechts als theorie, als bezielend verlangen kent, - de verwezenliking van een werkgemeenschap lijkt dichterbij dan men mogelik zou achten. H.Th. Wijdeveld biedt ons een voorstudie van 1927 en een geheel uitgewerkt project van 1929-'30 aan voor een Internationale Werkgemeenschap in Nederland. En het laatste kan hij triomfantelik aankondigen op deze wijze: ‘Het hier volgend project is een ontwerp dat voor uitvoering gereed is en in Nederland zal worden gebouwd.’ Behalve plattegronden en perspectieftekeningen zijn er ook fotografiese opnamen van ongerepte natuur in de omgeving van Amsterdam - weilanden, lanen en meerlandschap - waar de stichting verrijzen zal.
Het definitieve plan vertoont een toren van zestien verdiepingen hoog met 7 à 8 kamers per verdieping en een 100 m. lang gebouw van 2 verdiepingen, waarin zich ateliers, werkruimten, gemeenschappelike eetzaal enz. bevinden. Ter- | |
| |
ras, een haventje, sportvelden zijn niet vergeten. Het gebouw zelf met zijn inmense interieurs vol licht, met zijn ramenstromen van honderd meter lengte, met zijn geweldige verticaal boven de vlietende horizontaal lijkt een luchtkasteel voor een gelukkiger wereld dan de onze; de kristallen droom van de nieuwe zakelikheid. Suggestief werkt het zeil waarlangs men op de perspectieftekening het gebouw aan den oever ziet liggen: het toekomstschip dat de heimwee-vervulden naar het eiland der gelukzaligen voert. De fraaie tekeningen blijken bij nader toezien alle meer op de suggestie berekend dan op het voorleggen van een definitief plan: ze kloppen niet in alle opzichten met elkaar, zodat de werkelijkheid er wel niet zo stralend uit zal zien als de ontwerper wil doen geloven.
Maar nu hij gezegd heeft: het komt, nu zeggen we van harte: dat het kome.
Dat de werkgemeenschap kome, en kome volgens de algemene lijne die Wijdeveld ons voortovert: met zijn prakties werken en vrije studie, met zijn leider- en leerlingstelsel; met zijn va-et-vient van voordrachtgevende gasten en tijdelike leiders-voor-één-werk; met zijn ateliers voor zelfstandige kunstenaars, met zijn uitwisseling van medewerkers aan soortgelijke instellingen in andere landen. Met zijn gezamenlik huiselik leven van de naar schatting 50 tot 80 medewerkers, met zijn sportbeoefening en gezamenlijke tuinarbeid. Dat het kome met de duizenden dingen die de geestdriftige ontwerper voorbijzag. Met zijn naijver en intriges, met zijn opstandigheid en laffe vleizucht; met zijn leiderstyrannie en slaafs epigonisme, met zijn omhoog stoten van de strebersnaturen en eerzuchtigen en zijn verstoting van de deemoedige schoonheidsdienaars; met zijn finantiële en administratieve strubbelingen. Dat het kome. Want het kenmerk onze dadenrijke tijd is levensmoed. En het leven en de kunst eisen deze gang van zaken als een noodzakelike voorwaarde van vooruitgang.
TH. DE JAGER.
|
|