Roeping. Jaargang 10
(1931-1932)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 533]
| |
[Nummer 8]Politieke kroniek XX
| |
[pagina 534]
| |
bedrijfsorganisatie - zoodra het met dit armelijk Ruys de Beerenbrouck-gedoe zal zijn afgeloopen en alle kwasi-coalitie of werkelijk coalitie-gescharrel is weggevaagd - het eerst zal gaan optornen. Met ondernemerswinst en nog noodzakelijke kapitaalrenteGa naar voetnoot1) heeft het absoluut niets te maken. De zieligste en sulligste mannetjes, maar behoorend tot de plutocratische kliek, worden op de vette plaatsen gezet en daar vol gevoerd. Van leidend-ondernemerschap is bijna nooit sprake; het kapitaalverstrekkend-ondernemerschap wordt reeds voldoende met winst en rente beloond. Maar daarbovenop worden de scheppen goud gegooid, tot rechtvaardige ergernis der eigenlijke werkers van hoog tot laag, tot onnoemelijke schade voor de gemeenschap. Die groote schade en schande moet men naar werkelijkheid zien. En dan is het niet alleen, omdat kostbare gelden, die als reserve voor de laagconjunctuur (werkloosheidsvoorziening door de onderneming op de eerste plaats!) zouden moeten dienen, geofferd worden voor het stimuleeren van ellendige luxe-productie; niet alleen omdat de productie verbeterd, de prijzen in het verkeer verlaagd zouden kunnen worden; dat het katholiek-democratisch verzet zal moeten losbarsten. Neen, dat afschuwelijk kwaad vreet veel dieper. Langs dezen weg wordt het geestelijk-maatschappelijk leven geknecht en de verdere ontwikkeling van ons sociaal-economisch bestel tegengehouden. Neem maar alleen, om dat ineens duidelijk te zien, het voorbeeld van onze nationale Pers. Met hollandsch fariseïsme roepen we ach en wee over de boulevard-pers en over Noord-Amerika en over de bladen van den een of anderen Engelschen lord. Maar bij ons is het precies hetzelfde; alleen meer geraffineerd, zooals het hypocrieten betaamt; en daardoor zóó duister voor het eenvoudige volk der massa, dat het daaraan alleen te wijten | |
[pagina 535]
| |
is, dat het niet tintelt van verontwaardiging en van verlangen om den zwijnenstal te vegen. O, keurig netjes is de redactie van de directie en de commissarissen gescheiden; maar laat de redacteur het hart eens hebben - niet om zich uit leven, want dat heusch liever niet, want dan gebeuren de geestelijke ongelukken der fantasieën! - maar om zich kloek aan te sluiten bij een realistisch hervormingsplan; laat hij den euvelen moed hebben om niet dood te zwijgen, wat de conspirateurs van deze plutocratische bende doodgezwegen willen hebben; - en hij mag beven voor zichzelf, voor zijn vrouw en zijn kinderen. - Mijne heeren pers-directeuren en pers-commissarissen, het verheugt mij u dit zoo ongezocht te kunnen zeggen - en natuurlijk in het bijzonder u, die van mijn katholieken huize zijt. Het verheugt mij des te meer, daar uw zakken vol zijn van gelukwensch-telegrammen tot van Hoogwaardige Excellenties toe. Ik hoop het dan te beleven, dat de Stichting Nederlandsche Katholieke Pers u allen stuk voor stuk overbodig maakt - die stichting, zooals gij weet, met drie procents obligaties. En ik geniet reeds van den aanblik van die brave technische leiders, die het nauwelijks wagen het redactiekantoor te betreden; en van die redacteurs - bevoegde en ter zake kundige natuurlijkGa naar voetnoot1) - door de beslissing der herrezen journalistenvereeniging aangewezen, ieder op de plaats van zijn capaciteit. Ik begroet die redacteurs, die niet eens weten, wat directeuren en commissarissen zijn en die slechts kennen het bestuur der stichting, dat hun technische verzorging zorgvuldig behartigt. En terug zie ik zinken tot den eenvoud van het drukken van illustraties en missiekalenders De Spaarnestad, die het waagde met haar stoet van directie en commissarissen de hand uit te steken naar het restje van geestelijke vrijheid van het katholicisme in Nederland. - | |
[pagina 536]
| |
II.Thans zijn er de kwade jaren voor veel commissariaten en veel directie-tantièmes. Het parasitisme hongert in de magerheid van dezen tijd. Maar behalve bij de hypotheekbanken floreeren zij nog bij onze failliete Nederlandsche Bank. In dat pronkstuk van vaderlandsche degelijkheid worden de tonnen nog toegesmeten naar het puikje van kennis van financiën en economie. En nog ziet de onnoozele Nederlandsche burger met huiverenden eerbied naar de geweldige huizen op het Rokin, waar de grootsche scheppingen voor ons bedrijfsleven worden gewrocht - en voor zoover niet gewrocht dan toch bewaakt. Koning Willem I, de in zoo menig economisch opzicht voortreffelijke leider van het ontredderd leven van den na-franschen tijd, riep onze circulatiebank ten leven als een particuliere maatschappij - en de populaire economieboekjes (waardige pendanten van de geschiedenisboekjes, waarover ik sprak!) hielden niet op ons de fabel te verhalen van de nuttigheid dezer particulariteit. En de heer Mr. J.A. de Wilde, een der vele financieele woordvoerders van die trouwste wacht voor het hoog-kapitalisme: de anti-revolutionnaire partij, heeft in de kamer ons de fabel opnieuw verteld. En dat het nu een der knapste mannen van den Vrijheidsbond, Dr. Bierema, moest zijn, die al de heerlijkheid ging verstoren en het vernietigend vonnis uitspreken over het weggesmeten geld aan directie en commissarissen! Dat hij het moest zijn, die de in de kinderlijke volksfantasie als heroën van vaderlijke zorgzaamheid levende geldgenieën aanwees als onbeschaamde parasieten, zuigend aan onze welvaart, zonder dat een eenigszins deskundige ook maar iets van een reëele werkzaamheid kan bespeuren, die niet met tien duizend gulden salaris voor één man - werkend onder de directe leiding van den verantwoordelijken minister van financiën - zeer behoorlijk betaald zou zijn geweest. Maar dan zou de Nederlandsche Bank natuurlijk niet langer kun- | |
[pagina 537]
| |
nen zijn het genoegelijk gok-instituut met zijn goudwissel-portefeuille, waarmee Staat en aandeelhouders in goede jaren schuw geld verdienen, - maar slechts het sobere circulatie- en crediet-regelingsinstrument dat hoofdzakelijk de discontoschroef hanteert. Aardig is het, dit onderdeel der fabel in helder licht te stellen, waarin de sofistiek van de Geer en ‘rechtsche’ financiers op haar best was. De onnoozele staat, die immers van het gokken had geprofiteerd, moest op dien grond behoorlijk meebetalen aan de verliezen der bank. Zonder eenige directe aansprakelijkheid moest hij meedragen aan het verlies en zoo werd doodleuk (o, grofste sofistiek!) lucrum cessans en damnum emergens van den staat aan het lucrum cessans van de aandeelhouders gelijk gesteld! De eenvoudige en reëele oplossing - als overgang naar de Staatscirculatiebank -: afstempelen der aandeelen, een gedwongen leening van twintig millioen, die den Staat tot eenig aandeelhouder had gemaakt, werd natuurlijk niet aanvaard. De oplossing, die meteen had kunnen voorbereiden de gezondere toestanden van over vijf jaar, bij het einde van het octrooi. Zoo mogelijk bloeide het sofisme nog schooner bij het debat over de Staatscirculatiebank zelf. Een der bekendste sofistieke kunstgrepen in elk debat: den tegenstander niet over zijn stelling maar over zijn veranderd standpunt te lijf gaan, moest haar diensten doen. Het vooral op financieel gebied zoo slordig socialisatierapport moest weer op de proppen komen en voor het overige zwelgde men in dat andere onderdeel van onze fabel: de onafhankelijkheid van de bank tegenover den staat. Dat schoone argument - ook bij Pierson immers te vindenGa naar voetnoot1) - heeft in onze dagen van het Nederlandsche stiekum-fascisme nieuwen luister gekregen. Die bank, van soliede hoog-kapitalistische leiding - immers: Trip - voorzien, waaraan men maar knipoogjes hoeft te geven (o, men verstaat elkaar zelfs | |
[pagina 538]
| |
zonder een spier te hoeven vertrekken!), is een pracht-instrument bij reactionaire crisispolitiek. Een kostelijk staatje in den staat, zoo lang men tenminste van de leiding zóó zeker is. Weerspannige gemeenten kan men er mee ringelooren naar hartelust. Ja, men kan er zich zelfs mee tegen de kamers beschermen. Een groot stuk van de financieele politiek wordt immers niet op Kneuterdijk en Binnenhof maar op het Rokin gevoerd. En geen nood, dat men daar het anti-kapitalisme aan het woord laat komen. Fronsen de fabelachtige coryfeën aan den top van de befaamde instelling het voorhoofd, de minister van financiën, en met hèm natuurlijk het heele kabinet, krijgt de stuipen op het lijf. O achtbare patriciërs, niet meer daverend over de keien in luide karossen met opzichtige palfreniers, maar glijdend in de geruischlooze Hispano Suiza's; hoeveel gróóter en heerlijker zijt gij dan de sujetten van Cornelis Troost! Heil het land, dat uw onbewegelijke maskers in de stille vergaderkamers weet ter verzekering van zijn welvaart! | |
III.Met dat al is hier weer een taak voor het komend democratisch beleid weggelegd: het verstoren van de fabel der Nederlandsche Bank. Uitvoering van de verworpen motie-van der Waerden en dus voorbereiden: de Staatscirculatiebank. Daarmee dan het einde aan den storenden invloed van nevenregeeringen; het financieel beleid in vollen omvang getrokken binnen de sfeer van de contrôle van het parlement. Maar daarmee nog veel meer voor het algemeen welzijn bereikt. Er kan begonnen worden aan de zoo belangrijke oplossing van het geheele nationale economisch-financieele probleem.
Collega Harthoorn, de nieuwe hoogleeraar in het staatsadministratief- en handelsrecht aan de Technische Hoogeschool te Bandoeng, heeft in zijn inaugurale rede van 23 Maart j.l. ‘De Huidige Crisis’, in aansluiting met zijn plei- | |
[pagina 539]
| |
dooi voor publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, terecht het pleidooi voor staatsleiding bij de credietpolitiek opnieuw geleverd.Ga naar voetnoot1) Hij heeft goed begrepen, dat publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie deze voltooiïng van haar werkzaamheid niet kan missen. Zoo komt er thans hulp van vele kanten.
Zal het nu aan een krachtig ministerie en een resoluut meewerkende kamer gelukken, de crisislikwidatie met forsche middelen als deze tot stand te brengen? De fabel van de Nederlandsche Bank te verstoren - en hiermee het parasitisme van deze en andere banken? Den grooten opbouw te formeeren, die ons het nieuwe sociaal-economisch leven gaat schenken met de eereplaats aan allen arbeid? De heele oplossing van deze geweldige vragen ligt bij de R.K. Staatspartij. Zal zij zich eindelijk opwerken tot de hoogte van haar taak? Vernietigen alle slappe compromissen en over boord gooien hen, die in ons openbaar leven hun tijd ten volle hebben gehad? Zal zij den stoot geven tot het democratisch programministerie, dat alleen in staat is te verwezenlijken, wat nu zoo dringend wordt geëischt?
Nog is het tijd - en zoolang die er is is er hoop.
J.A. VERAART. |
|