Roeping. Jaargang 10
(1931-1932)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 357]
| |
De historische plaats, die Bergen-op-Zoom heroveren wilVan de heer C. Slootmans, archivaris van Bergen-op-Zoom, de enige ‘jongere’ brabantse historicus als wij wel zien, ontvingen wij het volgende artiekel, dat wij in verband met onze beschouwingen over de kanalen-kwestie gaarne plaatsruimte verlenen, temeer waar dit artikel door het aanwenden van verschillende tot nog onbekende archivalia, in sommige opzichten de historiese positie van Bergen-op-Zoom scherper belicht dan tot nu toe wel gebeurde. | |
I.HET is een strijdvraag, of in de 13e en 14e eeuw een voorname verbindingsweg tusschen Noord-Duitschland en Vlaanderen door de binnenwateren van het gewest Holland bestond,Ga naar eindnoot1) maar wel staat vast, dat schepen uit Engeland of Duitschland, welke in dien tijd naar Antwerpen voeren, deze stad slechts bereiken konden langs de ééne rivier de Schelde.Ga naar eindnoot2) De ééne rivier, want de groote wijde zeegaten van dien naam, zooals wij die thans kennen, bestonden toen nog niet. Er was maar één hoofdstroom, die tot dicht bij de zee het karakter eener rivier bewaarde. Deze waterweg nu had beneden Antwerpen een noordwaartschen loop tot Bergen op Zoom om dan westwaarts door het gebied der tegenwoordige Ooster-Schelde te stroomen, dicht langs de Zuidkust van het eiland Tholen. De rivier was dáár, zelfs nog in de 16e eeuw, niet breeder dan bij Antwerpen.Ga naar eindnoot3) Dezelfde breedte heeft de eigenlijke vaargeul ook thans nog, hetgeen zéér duidelijk te zien is, als men staat op de zandplaat, waarop eertijds Reimerswaal lag, - deze plaat valt bij ebbe geheel droog - en in de richting Tholen kijkt. Tusschen Reimerswaal en Schakerloo (tegenover de eerste stad gelegen), wendde de Schelde zich dus van den Brabantschen vasten wal af, om Westwaarts naar zee te loopen | |
[pagina 358]
| |
Maar van diezelfde plaats, ging een andere zeer machtige arm der Schelde, Noord-O.-waarts: de Striene.Ga naar voetnoot*) Deze zijtak liep voorbij Steenbergen naar Strienemonde, waar ze in de Maas uitkwam om zoo voor de schippers den weg naar Holland en verder naar Gelder- en Rijnland te openen.Ga naar eindnoot4) Bij Schakerloo was dus een dubbele vaart mogelijk, wijl de schipper ófwel Westwaarts de Schelde houden kon, dan wel Noordwaarts langs de Striene kon varen. Reeds in de 13e eeuw is het scheepvaartverkeer langs beide wateren van zoodanigen omvang geweest, dat bij Schakerloo den Brabantschen tol geheven werd. Naar de dubbele vaart, heet deze in 1213: thelonium per Strenam et Scaldem.Ga naar eindnoot5) * * * Tusschen de jaren 1212 en 1248, hebben de bewoners van Oud-Schakerloo en de eilandjes daarrond, bedijkingen verricht, door dammen te werpen dwars in de killen en kreeken, welker water hun woonplaatsen belaagde. Zoo ontstonden de polder van Nieuw-Schakerloo en de Vijftienhonderd Gemeten Polder, waardoor het Zuidelijk gedeelte van de Striene als vaarweg uitgeschakeld werd.Ga naar eindnoot6) Een andere breede, iets Oostelijker kil, de Heenetrecht, werd nu de toegangsweg tot de Schelde.Ga naar voetnoot**) Deze gebeurtenissen hadden o.a. deze twee gevolgen: 1o. een deel van de grens tusschen Zeeland en Brabant, die tot dusver geheel gevormd was door de Striene, werd naar de Heenetrecht verplaatst, zoodat de polder Schakerloo overging naar Zeeland; - 2o. de beteekenis van de tolplaats Schakerloo is door het feit der inpoldering vanzelf tot nul teruggebracht. Maar PrimsGa naar eindnoot7) weet te vertellen, dat daarnaast in de XIIIe eeuw bestond ‘het geleyde upt Scelt’, (weldra een synoniem van tol). Indien de scheepvaart niet van beteekenis geweest was, ware het heffen van dit recht zinledig. Vrij volledig wordt ons genoemd geleiderecht als volgt beschreven: | |
[pagina 359]
| |
‘DatGa naar eindnoot8) es te weten, dat onse here die hertoghe van Brabant heeft op die Scheldt ende op die Eendrecht, dat begint te VosvlieterhilleGa naar eindnoota) ende strect totter VortvuremuydenGa naar eindnootb) ende hiir ligghen die gheleeyden, die men alle houdt van den hertoghe ende die beekenghelde, die men altoes nempt en de sculdich is te nemene aen die oestzide van der Schelt, ende van der Eendrecht, dat irste beghinnende beekenghelt, dat is van Vosvlietshille totter EendrechtermuydenGa naar eindnootc); van daer gaet aen dat gheleyde van Berghen ende voirt tot Borchvliet, vandaer tot Ossendrecht, van daer tot Zantvliet, van daer tot Hairnisse ende van Hairnisse gaet aen des herenscapstoll ende strect totter Vortvuren; ende al dat hier binnen leeght dat houdt men te leen van den marcgrave van Antwerpen....’ Deze heele passage, welke de perceelen aangeeft, waarin het geleiderecht verpacht was, licht ons tegelijkertijd in over scheepvaartroute en voornaamste havens. Inderdaad kent de Brabantsche oever van Schelde, Eendracht (uitloopende in het toen nog bestaande Noordelijke deel van de) Striene, in de archivalia der 13e eeuw, de namen van havens als Borchvliete, Bergen, Halsteren en Steenbergen. ‘Alle deze plaatsen gevoelen in de 13e eeuw de aantrekkingskracht van het-zich-sterk-ontwikkelend Antwerpen’, lezen we bij Prims.Ga naar eindnoot9) Stellig bedoelt hij daarmee, dat de bewoners dezer plaatsjes zeer vele economische connecties hadden met die van Antwerpen. ‘De vrijheden die de hertog aan die van Borchvliete en aan die van Steenbergen verleent of bevestigt, op de Schelde’ wijzen het volgens hem uit. Wanneer we weten, dat Hertog Jan I in 1290 tolvrijheid geeft aan die van Borchvliet op de ScheldeGa naar eindnoot10) tot Antwerpen en Jan II in 1297 aan die van SteenbergenGa naar eindnoot11), dat handelaars van laatstgenoemde stad en uit Bergen met gezoden zout naar Antwerpen varenGa naar eindnoot12), dat de voornaamste koopwaar, die door de Striene naar Brabant, naar de Schelde en naar Antwerpen wordt gebracht Keulsche Rijnwijn isGa naar eindnoot13), - is dit alles toch wel een bewijs voor de beteekenis van den scheepvaartweg Schelde-Eendracht-Striene. Geen wonder, dat ook het ‘tolkantoor’ op een plaats aan de Heenetrecht werd gevestigd, waaruit het latere | |
[pagina 360]
| |
Tholen groeide. Men koos daartoe het punt, waar het wantij werd aangetroffen; daar immers moesten de schippers toch stoppen om het goede tij af te wachten.Ga naar eindnoot14) De route Schelde-Eendracht-Striene is de gansche middeleeuwen door van beteekenis gebleven, ofschoon omstreeks 1400 óók de Westwaartsche vaarweg, de Honte een geregelde scheepvaartweg begon te worden, althans voor kleinere schepen.Ga naar eindnoot15) * * *
Die oude loop der Schelde heeft Bergen groot gemaakt, vooral in de 15e eeuw. Na 1450 toch, toen Holland en Zeeland en Brabant inplaats van Vlaanderen het eerste handelsgebied van Noord-West-Europa werden, beleefde ook Antwerpen zijn grandiozen opbloei, waarbij de kortste en best-bevaarbare weg van het bloeiende Holland naar de snel-opkomende handelsmetropool ging langs Bergen op Zoom. Het feit, dat de beroemde tol van Iersekeroord (Yrsukeroirt op het kaartje no. 5) aan dien vaarweg lag, bewijst niet alleen, dat deze scheepvaartweg gebruikt, maar zelfs druk bevaren werd. Deze tol was in elk geval in de 15e eeuw, vlak tegenover Bergen op Zoom, op Zuid-Beveland reeds gevestigd.Ga naar eindnoot16) Het gestadig groeien van zijn inkomsten in dienzelfden tijd, geeft het onloochenbaar getuigenis, dat dáár heel wat schepen met bestemming voor Bergen of Antwerpen voorbij voeren. De grootere schepen móesten hier wel voorbij, omdat de Honte in het midden der 15e eeuw alleen nog maar voor kleinere lastschepen bevaarbaar was.Ga naar eindnoot17) Toen dan ook de Hanze in 1450 met Brugge had gebroken, waren er maar drie plaatsen in de Schelde-delta, die in aanmerking konden komen als plaatsvervangster, te weten: Antwerpen, Bergen op Zoom en Middelburg.Ga naar eindnoot18)
* * *
Behalve de ondergang van Brugge (gevolg van de verzanding van het Zwin), en het feit, dat Bergen wèl aan een | |
[pagina 361]
| |
goeden waterweg lag, hebben nog andere factoren bijgedragen tot den vooruitgang van deze laatste stad. Zij had n.l. reeds in de 14e eeuw het recht gekregen, twee vrije jaarmarkten te houden, die plaats hadden omstreeks Paschen en Sint Maarten en den naam droegen van ‘Paesch-’ en ‘Coudemerct’.Ga naar eindnoot19) Meerdere weken duurden deze middeleeuwsche jaarbeurzen, die een onweerstaanbare aantrekkingskracht uitoefenden op kooplieden van velerlei nationaliteit: het bezoek van Franschen, Bretons, Spanjaarden, Italianen en Portugeezen is karakteristiek voor de handelsgeschiedenis van Bergen op Zoom, ofschoon Engelschen, Hanzeaten en Keulenaars het leeuwenaandeel leverden.Ga naar eindnoot20) Ook uit andere Nederlandsche gewesten kwamen er velen ter Bergsche jaarmarkt. We ontmoeten er kooplui uit Utrecht, Amersfoort, Amsterdam, Venraai, Bommel, Nijmegen, Gent en Kleef. Vandaar, dat op die jaarmarkten artikelen van de meest-uiteenloopende verscheidenheid werden verhandeld. Een eenvoudige opsomming levert reeds de dwaaste combinaties: tin, stroohoeden, wijn, boeken, messen, meekrap, huiden, hop, knoopen, kammen, satijn, zeemenschoenen, handschoenen, etc., worden vermeld, maar vooral en bovenal linnen en laken. Alleen aan enkele Engelsche kooplieden werden in 1466 bijv. 178 stukken linnen laken verkocht.Ga naar eindnoot21) Het druk bezoek en de willige handel waarborgden tevens een puik afzetterrein voor de producten van eigen nijverheid, waaronder zout, laken, meekrap met de diverse voortbrengselen der pottenbakkerijen, de voornaamste plaats innamen. Dezelfde bronnen gewagen van Bergsche schippers, die met hun vaartuigen de Noordzee bevoeren. We ontmoeten ze eveneens in het Kanaal, ja tot La Rochelle toe. Voorbeelden? In Januari 1460 blijkt, dat Matth. Jansz uit Bergen op Zoom met goederen van Londensche kooplieden bij de Bretonsche kust is aangehouden,Ga naar eindnoot22) terwijl in Juni 1466 een koopman en 2 schippers van Bergen op de Seine werden | |
[pagina 362]
| |
overvallen.Ga naar eindnoot23) Hun schepen waren geladen met zout. Het jaar daarop vernemen we van een koopman, die koren is gaan koopen op de Seine,Ga naar eindnoot24) een ander haalt rogge in het Sommegebied.Ga naar eindnoot25) De meesten voeren zout, meekrap of teer naar Frankrijk uit, om koren mee terug te brengen. Minder vaak werden uit Bergen artikelen als hop, staal, haring en zalm (waarschijnlijk witte zalm) geëxporteerd. Een zeer voorname retourvracht was ook wijn: In 1475 waren zes schippers uit Bergen onderweg met witten wijn uit La Rochelle.Ga naar eindnoot26) De Bergsche schepen stonden blijkbaar als deugdelijke vaartuigen bekend: Toen er in 1513 krijgstoerustingen voor een Engelsche landing in Frankrijk plaats hadden, huurde de gouverneur der Engelsche natie verschillende schepen te Bergen op Zoom, om die als oorlogsschip te gebruiken.Ga naar eindnoot27) Iets dergelijks had ook reeds in 1417 plaats gehad.Ga naar eindnoot28) Welk een voordeel de stad voor die schippers wist te verkrijgen, toen zij het privilege der tolvrijheid door Holland en Zeeland verwierf laat zich even makkelijk begrijpen als de afgunst welke hierdoor bij andere steden werd opgewekt, die zich over deze voorrechten bij Philips den Goeden, die dit voorrecht verleend had, beklaagden.Ga naar eindnoot29) Bovendien stelden stadsbestuur en Heer van Bergen guntige bepalingen voor Engelschen en Hanzeaten vast, welke er mede toe bijdroegen, dat Bergen zijn toenmalige domineerende positie wist te handhaven. Iedere ‘natie’ kreeg er zelfs haar eigen ‘huis’ en de Bergenaren verplichtten zich tot een bijzonder-welwillende gastvrijheid.
Buitengewoon fel is de concurrentiestrijd geweest tusschen de toen-nog-evenwaardige steden Antwerpen en Bergen op Zoom, aangewakkerd als ze werd door de Engelsche (en andere) kooplieden, die daaruit voordeel zochten te trekken.
* * *
Achtereenvolgens in 1469-'70(?) en '80 wisten de Engel- | |
[pagina 363]
| |
schen enkele privileges van den Heer en de stad van Bergen te bekomen, waarin reeds vele moderne gedachten voorkomen: ze mogen vrij handelen, allerlei belemmerende voorschriften, welke in de middeleeuwsche steden dank zij de gilden, ten opzichte van vreemdelingen en de verkoop van hun waren golden, zouden tegenover hen niet bestaan, Zelfs werden zij, boven de eigen burgers bevoorrecht. Inderdaad genoot hun handel tijdens de jaarmarkten (dan alleen golden die voorrechten) hier zùlk een vrijheid van beweging, dat veilig de beide groote privileges als 1470 en '80 typische voorbeelden genoemd mogen worden voor den overgang der middeleeuwsche stapelpolitiek naar den vrijen handel.Ga naar eindnoot30)
Merkwaardige uitingen over de Bergsche haven en haar beteekenis voor het handelsverkeer, in de tweede helft der 15e eeuw, verstrekt ons een ontvankelijk verklaring van een watertolproces, dat kort na 1501 voor den Hoogen Raad te Mechelen diende. In Bijlage 1 refereeren we aan een afschrift van het origineel, terwijl we de voor-ons betoog interessante passages daar zelf laten spreken. Hier echter dient er op gewezen, dat in dit protocol er voor het eerst in de ons bekende bronnen op gewezen wordt, dat Bergen zijn haven kunstmatig verbeterde. Hoewel de juiste tijd waarop dit geschiedde ons vooralsnog onbekend is, is er alle reden aan te nemen, dat het maken dier nieuwe haven plaats vond tijdens het begin der regeering van den voortvarenden Bergschen heer Jan II van Glimes (1440-1494).Ga naar eindnoot31) Deze nieuwe haven bleek een zoodanig succes te hebben, dat de Hertog groot nadeel voorzag voor zijn financiën, als hij de kooplui die de Bergsche haven bezochten, den Brabantschen tol maar liet ontduiken. Een kaart van 1504 - gebruikt bij een uitspraak betreffende den tol op de Honte, bij welke uitspraak den niet-tolvrijen koopvaarders naar en van Bergen geboden werd voortaan de Honte- | |
[pagina 364]
| |
tol te betalen - beeldt de haven van Bergen op Zoom met een heel bijzondere zorg af.Ga naar voetnoot*) Duidelijk herkent men haar aanlegplaatsen, een kanaal, zelfs een lichtbaak met bank ontbreekt niet. Juist daartegenover ziet men het scherp afgeteekende tolhuis van Iersekeroord versterkt in het water.Ga naar eindnoot32) Van 1499 tot 1503 was Bergen zelf pachter van dien tol. Slechts één enkele halfjaarlijksche rekening is van dat beheer overgebleven n.l. die van 24 Juli 1499 - 23 Jan. 1500. Jammer genoeg zijn deze tolrekeningen volstrekt geen maatstaf voor het verkeer langs een bepaald punt, én vanwege de tolvrijdommen, èn vanwege de eigenaardige wijze van inning dezer belasting. Maar hoe onvolkomen ook, dit stuk is en blijft een bewijs voor de belangrijkheid van den Scheldestroom. Die beteekenis springt bijzonder in het oog, als men de buitengewone zorg bestudeert, waarmede voor de veiligheid van het verkeer werd zorg gedragen, tijdens de Vlaamsche (Hoeksche en Kabeljauwsche) onlusten tusschen de jaren 1484-1492. Toen rustte de stad eigener initiatief ‘oorlogsbodems’ uit, om de Engelsche e.a. koopvaarders tot de Noordzee te convoyeeren om dezen daardoor de Vlamingen ‘die sterck opt water lagen’, van het lijf te houden. Op de Zeeuwsche eilanden, stelde de stad zelfs een inlichtingsdienst in werking, om ten spoedigste van de bewegingen dier oproerige klanten op de hoogte te worden gehouden. Gewapende schuiten zeilden 's nachts voor de haven op en neer om eventueele overvallen te voorkomen. Het tolhuis van Iersekeroord werd zelfs van een heele wacht soldeniers voorzien om dit bedreigde punt zoo noodig te verdedigen. Bergen en Antwerpen sloten in die dagen een bondgenootschap, om samen de noodige maatregelen tegen de oproerlingen te nemen.Ga naar eindnoot33) | |
II.Zijn gunstige positie heeft Bergen verloren door het | |
[pagina 365]
| |
Magnus Intercursus van 1496, een handelsverdrag, tevens of- en defensief verbond, tusschen Engeland en de Bourgondische monarchie, waarbij o.a. werd vastgesteld, dat wederzijds volkomen vrijheid van handel zou gelden voor alle koopwaren mits men de gewone tollen betaalde.Ga naar eindnoot34) Deze bepalingen op zich zouden zonder twijfel voor Bergen op Zoom van voordeel geweest zijn: In verband echter met dit verdrag werd overeengekomen, dat de Engelsche lakenstapel van Bergen op Zoom naar Antwerpen verplaatst werd (4 Nov. 1497),Ga naar eindnoot35) waardoor een geweldige slag aan de Bergsche handel werd toegebracht. Ook voor de Bergsche nijverheid is de eigenaardige marktpositie die de stad innam, - de vrijheid en begunstiging aan den handel van vreemdelingen vergund op de markten - noodlottig geworden. Aan deze positie toch zal moeten worden toegeschreven, dat de lakennijverheid van Bergen, eerder dan die van Leiden, de nadeelige gevolgen ondervond der Engelsche concurrentie. Men haalde den concurrent immers zelf binnen om hem dan bovendien nog te begunstigen. De zwaarste klap heeft de stad echter gekregen door den enormen watersnood van 1530, waardoor een groot deel van Zuid-Beveland (o.a. een deel van Reimerswaal) voorgoed in de golven verdweenGa naar voetnoot*) en de Honte een zoodanige breedte en diepte kreeg, dat het scheepvaartverkeer rechtstreeks van de Noordzee over de Honte zijn weg neemt naar Antwerpen. Deze stad had de voordeelen der gunstige bepalingen van het Magnus Intercursus direct benut, om den voorsprong, welke zij op Bergen had, uit te buiten. Het kon dus economisch meer bieden dan Bergen op Zoom, dat daardoor in den concurrentiestrijd vanzelf de mindere moest worden.
Hoezeer de stad achteruitging, komt duidelijk uit in de passages van enkele stukken, die nog in originali in het archief te Bergen op Zoom berusten. | |
[pagina 366]
| |
In het eene stuk - een uitspraak van den geheimen Raad van 1 October 1536 - wijst de regeering, i.c. Karel V er op, dat de toenmalige ondergang van Bergen op Zoom te danken is zoowel aan de inundaties van Zuid-Beveland als aan de vermindering van den handel, die zich geheel naar Antwerpen richtte, waardoor de markten, een hoofdbestaan voor de stad, verliepen. En een octrooi van 1546, waarbij Keizer Karel Bergen op Zoom voor den tijd van 6 jaar surséance van betaling verleent zijner achterstallige en loopende renten, zegt, dat de stad vóór 1530, een beteekende welvaart genoot dank zij de vrije jaarmarkten en de Donderdagsche weekmarkt. De laatste werd steeds bezocht door een groot getal Zeeuwen uit het naburige Zuid-Beveland, die er allerlei soorten levensmiddelen heenbrachten (vooral koren; Bergen op Zoom was toen de eerste korenmarkt van West-Brabant, en de eerste korenbeurs der Nederlanden) die er grif aftrek vonden van Bredanaars, Roosendalers en Sinjoren uit Antwerpen. De accijnzen, waarvan het geheele inkomen der stad afhing, namen daardoor buitengewoon toe, zoodat de stad haar ‘aides’ makkelijk kon opbrengen. Financiëel stond de stad er toen zóó goed voor, dat iedereen zijn gelden op haar zocht te beleggen. Helaas! dit was inderdaad verleden tijd! (Slot volgt.) C. SLOOTMANS. | |
[pagina 368]
| |
Bijlage 1Watertolproces voor den Hoogen Raad te Mechelen, kort na 1501. (Register met Privil., sedert 1347-1597) Priv. boek C, Stads Arch. B.o.Z., ná fol. 206)
Gedaagden, waren de Heer van Bergen, Burgemeesters, Schepenen en Raad van Bergen op Zoom ‘intervenierende voer den courtmaestra ende sekeren coopluden van der nacien van Ingelant’. Volgens den Procureur-Generaal en de Ontvangers vanden Brabantschen Watertol, vertegenwoordigende den Hertog van Brabant, was deze Vorst in het bezit van 2 tollen als zijn domein: een landtol te Leuven en een water- te Antwerpen. Die watertol waren verschuldigd: ‘Alle coepluyden ende sceplieden van wat landen, nacien ofte qualiteyten die waren, te watere nae Brabant uter zee van onder die Schelt oft die Honte opcomende ende met hueren schepen ende goeden geraeckende den stroom van Brabant ende in Brabant ghemunt hebbende oft met hueren goeden ende coopmanscapen opslaende aen oft opt selve lant van Brabant tot wat plaetsen oft steden dat ware....’ Aangezien volgens dezelfde partij de stroom van Brabant ‘van beneden uuyter zee opcomende in de voirss. Schelt begonste beneden Berghen te Sexoirde oft emmers beneden Berghen, alsoo datmen tot Berghen voirss uuyter zee te watere niet gecomen en conste sonder den stroom van Brabant te genakene.....’, waren de schepen die zich naar Bergen begaven ook dien tol schuldig. Er waren echter kooplieden geweest, die ‘hen gevoirdert hadden op die riviere van der Schelt met hueren schepen ende goeden te comene ende inder voirss stadt van Berghen op te slane ende tontladene, sonder den Hertoghe van Brabant van sijnen voirss watertolle te betalene....’ | |
[pagina 369]
| |
Daarvan was kennis gegeven aan Karel den Stouten en diens Parlement te Mechelen, dat de zaak had onderzocht en opnieuw publicatie had gedaan van dien verschuldigden tol. Heer en stedelijk bestuur van Bergen hadden zich daarover beklaagd. Er ontstond zelfs een proces, dat onbeslist bleef. Wat erger was: er kwamen al langer hoe meer kooplui, - vooral Engelschen - naar Bergen op Zoom zonder tol te betalen, bijzonder tijdens de ‘vrijheyt van der Sincxemerct onser voirss stadt van Antwerpen’. Opnieuw had Philips de Schoone publicaties doen geschieden betreffende dien tol. Maar de Heer van Bergen en zijn stad protesteerden tegen de afkondiging dier stukken, maar Philips had zijne publicatie bekrachtigd en de Bergsche bestuurderen aangemaand te gehoorzamen. Daartegen merkten Burgemeesters en Schepenen van Bergen op, dat Stad en Land van Bergen een eigen vrije hooge heerlijkheid waren, en ‘dat die voirss stadt van Berghen ware geweest van outs een notable coopstadt, daer alle jare twee vrije jaermercten gelegen ende gehouden geweest hadden, gelijck noch jaerlicx waren alsoo dat condich ende openbaer was’, Voorts beriepen zij zich op een octrooi en privilege van Philips de Goede van Bourgondië dd. 1466, een zelfde stuk van Keizer Frederik aan Bergen en op de Blijde Inkomste aan geheel Brabant verleend in welk laatste voorrecht o.a. over de steden stond. dat ‘eeniegelijck van hen gehouden soude worden in huere oude possessies, franchijsen, liberteyten, vrijheiden, costumen.... etc.’ Nu daarentegen de kooplieden toch lastig gevallen werden, namen zij het pleit op voor de Engelschen. Tevens ontkende Bergen op verschillende gronden, het bestaan van een ‘generalen waterthol’ in Brabant. Het tamelijk ingewikkeld Bergsch betoog, bevat o.a. de mededeeling, dat ‘die coopluyden aldaer (te B.o.Z.) met hueren goeden comende over mans gedenckene ende soo langhe, dat van den contrarie egeene memorie en was, in vredelicker ende rustelycker possessien ende gebruycke geweest in maten voren verclaert ende hadden alle coopluyden met hueren goeden te watere vrij ende vranck moghen commen ende wederomme vertrecken, uuyter voirss stadt van Berghen sonder van eenighen Brabantschen tholle gemoeyt, belast oft beswaert te wordene in eeniger manieren ende.... van soo langhen tijde, dat nyemant ter contrarien en gedencte mochte,’ | |
[pagina 370]
| |
Vanzelf bleef de Procureur-Generaal zijn repliek niet schuldig. Een merkwaardige passage daaruit, is in dit artikel wel zeer op zijn plaats Hij beweert n.l.; ‘dat die voorss van Berghen seghden. dat die voorss stadt van Berghen eene vrije coopstadt geweest hadde, hebbende twee vrije mercten aldaer alle coopluyden hadden moghen comen, sonder den voorss thol te betalene. ende dat sij daer aff souden sijn ende altijt geweest hadden in possessien, repliceerden onse voorss procureur ende gecommitteerde impetranten, dat sij dat merckelic ontkenden in maten als dat voortgestelt werdde, seggende ter contrarien, dat de voirss stadt van Berghen bynnen cortten tijde herwaerts daer vele personen goede ghedenckenisse aff hadden egheene havene en hadden gehadt, besundere daer groote schepen geladen zijnde commen mochten, hoewel sij sindert die constelic ende artificialijck gepijnt hadden te makene, sonder consent ende in prejuditie van ons ende daerom en waren in voerledene tijden dese oft diergelijcke questiën nyet gebuert, want alle die coopluyden ende schepluyden, die Schelt oft die Hont nae Brabant opcomende, plaghen van ouden tijden altijt gemeynlic t Antwerpen te commen, ende aldaer den behoirlijcken thol te betalene ende te dyer tijt egheene schepen die en moesten seer cleijn sijn, ende midts seer cleynen waeren geladen en plagen te Berghen te comene, dewelck van seer cleynen prejudicien was, datmen daer niet wel op en lette, maer binnen cortten jaren ware dat soo vermenicht, midts den makene vander voirss artificiaelder havene, dat ons daer bij groot prejudicie soude geschieden, indien men dat gehenghde ende alsoo en consten die voorss van Berghen egheene pariforme ghecontinueerde possessie geallegeren ende bleeck wel evidentelijck bij t ghene des voere in positijft der voirss impetrant gededuceert was....’ Wie ons betoog vóór dat we aan de behandeling van dit proces toe waren aandachtig volgde, heeft onmiddellijk gezien, hoe gekleurd de redeneeringen van beide partijen voor den Grooten Raad waren. Maar het laatste citaat spant toch wel de kroon. Immers, gezien het begin van dit artikel, staat vast, dat er op de Schelde wel degelijk een watertol bestond, hoewel niet op de Honte. De Bergenaren hadden dus, voor wat dit punt betreft gedeeltelijk ongelijk. Te ontkennen, zooals de partij van den Hertog deed, dat de Bergsche handel pas sedert eenige decenniën (het proces speelt kort na 1501) in opkomst was, is glad in strijd met de historische waarheid. De reeds geciteerde Antwerpsche bronnen leeren ons zulks uitdrukkelijk en wie het nog niet mocht gelooven, hij neme kennis van de ‘De Bronnen tot de Geschiedenis van den Handel met Engeland, Schotland en Ierland’) en hij zal zien hoe juist ± 1400 Bergen de moeite van het noemen in grooter verband waard wordt. Ongetwijfeld dient echter het begin van de opkomst van stad en haven eveneens aan dien tijd te worden vastgekoppeld. | |
[pagina 371]
| |
No. 1. Schetskaartje van de toestand begin 1300, gepubliceerd door de Nat. Unie.
| |
[pagina 372]
| |
No. 2. Schetskaartje van de toestand begin 1500, gepubliceerd door de Nat. Unie.
| |
[pagina 373]
| |
Gedeelte van de kaart ‘Zelandicarum insularum exactissima et nova descriptio auctore D. Jacobo a Deventria, c. 1546. Deze kaart geeft een juist beeld van de geografische situatie der Schelde delta. De plaatsen en de oude vaargeulen maar ook het pas-overstroomde land staan er zeer juist op aangegeven.
| |
[pagina 374]
| |
Een fragment van het origineel der kaart no. 3, gemaakt door den heer Dierckx te Antwerpen. Cliché welwillend afgestaan door den uitgever ‘St. Geertruydtsbronne’, A.I.A. de Kok te B.o.Z.
| |
[pagina 375]
| |
Zicht op het vaarwater langs Bergen op Zoom in de 15e eeuw. - ‘In dese carte staet gefigureert den cours van den Schelt beginnende omtrent Rupelmonde’. Origineel in het Rijksarchief te Brussel, copie te Antweren. Vervaardigd tusschen 1494-1504 voor Philips den Schoonen voor zeker proces ‘in materie van tholle’ tusschen Bergen op Zoom en Antwerpen. Deze foto is genomen naar de nateekening, voorkomende in J.F. Willems, Mengelingen van Hist. Vad. inhoud 1828.
|
|