Een raadsel blijft echter, dat de jury uit al dezen waardeloozen rommel juist het ongeveer meest waardelooze omhoog-hengelde en met den eersten prijs bekroonde, zonder zich blijkbaar een oogenblik te bekommeren om een beeldhouwkunstig zoo principieelen misgreep als de zetel, waaruit Canisius komt gerezen (misgreep, welke geen der andere inzendingen vertoont).
Plastisch heeft deze zetel, welke in de compositie werd opgenomen, geen waarde; hij bezit uitsluitend een anecdotische waarde, welke echter niets toevoegt aan het beeldhouwwerk als beeldhouwwerk of aan de Heilige in de beelding van een Heilige.
Compositorisch verbreedt deze zetel de basis van het beeld buiten verhouding, zoodat de onnoodig groote basis met het daaruit groeiende overmatig zware benedengedeelte naar verhouding niets torsen.
De spanning der volumen is hiermee gebroken, hun verdeeling zouder plastische waarden en het beeld van sommige zijden bezien niet alleen slecht maar maar zelfs wanstaltig.
Zoo krijgt Nijmegen dan een beeldhouwwerk van een minderwaardig soort en dat bovendien in zijn soort ook nog minderwaardig is.
* * *
Een tweetal opmerkingen mogen hier nog aan toegevoegd worden.
Vooreerst heeft juist de winnaar zich niet aan de prijsvraagvoorschriften gehouden en behalve de gevraagde maquetten nog een maquette van grooter afmeting ingezonden, waardoor hij in staat was zijn inzending ‘aangenamer’ te detailleeren en daarmee bij de jury een voorsprong te hebben op zijn medeinzenders. Natuurlijk zal de jury zich er niet op controleeren kunnen in hoeverre zij hierdoor beinvloed werd (mogelijk is, dat zij wel, mogelijk ook, dat zij niet beinvloed werd) maar zij had deze maquette behooren te weigeren.
Het beeldje der gevraagde maquette moest op een tiende der ware grootte zijn d.i. 30 á 35 c.M. De maquette, welke Dupuis als toegiftje stuurde, had een hoogte van pl.m. een meter.
Vraag: is het mogelijk op dezen grond de uitspraak nietig te verklaren?
Vervolgens een enkel woord over de samenstelling dezer jury, - samenstelling, waaraan m.i. vooral het fiasco dezer prijsvraag moet toegeschreven worden. De jury bestond uit de heeren prof. dr. Martin, directeur van het Mauritshuis, C.W.E. Baart, directeur van het Sted. Museum, ir. J.J. Weve uit Nijmegen, prof. dr. Gerard Brom en lector B.H. Molkenboer, d.i. twee museum-directeuren, twee universiteits-menschen en een ingenieur, die allen op hun gebied zeer knap kunnen zijn maar niet per se eenig begrip van een beeld behoeven te hebben, zoodat het volstrekt ontbreken van een vakman onvergeeflijk is. Vervolgens is met of zonder opzet uit deze jury het jongere inzicht absoluut geweerd, in verband waarmee de uitspraak, gedeeltelijk althans