[Roeping 1925]
Katoliek leven en kunst
I.
De tijden worden beter; de materialistiese opvattingen die 't leven van zo heel veel mensen bepaalden, beginnen te wijken voor de sterk geestelike beginselen, waaruit 't menseleven geleefd moet worden. Ten minste de beste onder onze medemensen strijden met alle kracht voor versobering in't stoffelike, voor de volkomen beheersing van ons lichamelike leven door ons hoger geestelik wezen, ons eigenlike wezen, de geestelike ziel, 't wezenlike beeld van Gods zuivere natuur. De mens, en uit den aard van de zaak, vooral de katoliek, richt zich weer zuiverder en rechtstreekser met dieper besef naar God, naar wie hij zich richten moet, met de vrije wil die zelf z'n eigen richting bepalen zal.
Alle stromen gaan uit naar de zee. Elk schepsel moet natuurnoodzakelik gericht worden naar z'n Schepper. Maar dit natuurlike richten dat redeloze en zelfs levenloze wezens met noodzaak volgen moeten, is niet 't eigen menselike leven, dat bepaald wordt door z'n vrije geestelike natuur.
In z'n hoog geestelik wezen staat de mens ver uit boven heel de kosmiese schepping, en als opper-geestelik heerser in dit heelal, eert hij z'n Schepper door de vrije hoge werken van z'n geest, want daardoor juist erkent hij zijn oneindige opperste geestelike Meester, die hem dat onvergelijkelike geestelike wezen geschonken heeft. De hoogste gave en de noodzakelike gave van de mens aan zijn Schepper is de aanbidding in eerbiedenis van zijn God, en de volbrenging in ootmoed van Gods heilige wil, heel z'n aardse leven door. Maar daarnaast kan de mens z'n Schepper geen hogere ere schenken dan door de volmaking van al z'n geestelike vermogens, waarin immers hij de diepe gelijkenis met God volmaken zal. En die volmaking van z'n geestelike vermogens en van z'n lichamelike gaven tevens, bereikt z'n opperste hoogte in de schouwing van de schoonheid, en in de openbaring van die schoonheid. Geen kunst of schoonheidsopenbaring dan groeiend uit 'n diepmenselik leven; al 't andere is spel van ijdelheid, is kinderlike behagelikheid, is de geestelike mens onwaardig. Maar diepmenselik leven is diep-katoliek leven, en daarom willen wij, katolieken, geen kunst of schoonheidsopenbaring dan opgroeiend uit 'n diep-katoliek leven. Leven en schoonheid, leven en kunst, mogen nooit gescheiden worden.
't leven zelf verdiepen in de streving naar 't goddelike, en uit dat verdiepte leven 'n nieuwe katolieke kunst doen opbloeien; en in wederzijdse wisselwerking, door 'n sterke en diepe katolieke kunst 't katolieke leven sterker en dieper maken.