Een boek over Karthuizers
in het licht gegeven door Mr. H.J.J. Scholtens, verlucht met houtsneden van Joep Nicolas. Bij J.J. Romen en Zonen te Roermond.
Noodzakelik is in onze tijd 'n voortdurende bijna jagende werkzaamheid van et uitwendige leven, maar veel meer noodzakelik is 'n gestage verinnerliking van ons zieleleven, 'n inkeer in God, 'n blijvend bewust leven in et goddelike: in een woord 'n vergeestelikt, 'n inwendig leven. Wat zal heel ons werken en zwoegen kunnen baten, als we niet God voor ogen hebben altijd, als Gods genade niet de zegen geeft aan onze arbeid, dus als God zelf zijn werk niet doet door onze zwakke handen. Helemaal onnutte dienstknechten zijn wij, als we Gods werk niet werken; onbruikbare werktuigen, als Gods eigen hand ons niet gebruiken wil. En God zal ons zeker niet gebruiken als zijn werktuigen, wanneer we dat werkmiddel, ons eigen zelf, niet in zijn handen stellen door zo volkomen mogelike overgave aan Hem.
Deze waarheid zo dikwels vergeten en toch zo volstrekt prakties, wordt ons weer in de ziel gebracht door 't mooie boek over de Kartuizers, door 'n Kartuizer geschreven, en door Mr. Scholtens ons ter lezing voorgelegd. Zo eenvoudig mogelik en daardoor met 'n zuivere onmiddelikheid laat deze monnik ons zien heel dat sterke Kartuizerleven. 'T stilledoen van die monniken, hoe ze dag en nacht leven en doen in hun eenzaamheid: in hun cel, in hun kerk, in hun enkele bijeenkomsten, iedere dag en iedere nacht. We horen 't duidelike antwoord op de vraag: waarom Kartuizers? We zien de hoge waarde van et enkel beschouwende leven; die eenzame monniken als de eigenlike apostelen, als de herstellers en redders van de wereld. Dan wordt ons 'n enkele blik gegund in et inwendig leven van deze mensen, en de weg gewezen die hun in 't geestelik leven voert tot God.
In't twede deel wordt 'n duidelik overzicht gegeven van hun geschiedenis tot op onze dagen, gevolgd door 'n beknopte beschrijving van de vroegere Nederlandse kartuizerkloosters; aan dit laatste hoofdstuk heeft Mr. Scholtens z'n medewerking verleend.
T'is 'n verkwikking in onze zo verslapte tijd telkens te overdenken die heerlike goddelike feiten: de Kartuizers verslapten nooit, altijd hebben ze hun ingekeerde verstorven gebedsleven zuiver en standvastig geleefd. Er spreekt uit dit monnikeleven, vereenzaamd in God, 'n bovenaardse rust en 'n hemelse blijmoedigheid. In de eenvoudige meedelingen van de schrijver voelen we dat zo zuiver en zo diep. En ons inleven wordt nog verinnigd door de fijngevoelde houtsneden van Joep Nicolas, waarvan wij er twee hierbij afdrukken. Met die enkele sobere