Roeping. Jaargang 2
(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||
De Roovere's lof van den heleghen sacramente1.Uit de puinhopen van de hovaardige renaissance-eeuwen kruipt de moderne mens te voorschijn om een nieuwe kultuur te bouwen. Met het individualisme is het gedaan. Geestdriftig belijden wij ons gelijk-zijn aan onze medemensen. Wij hebben er behoefte aan te zeggen: Gij bruine broeder van Java, en gij uit Nieuw-Guinea, en gij uit Vuurland, gij uit Rusland en gij uit Parijs, gij die op mij geschoten hebt in den oorlog, en gij die u bereid maakt mij aan te vallen, ik bemin u. Met de aanbidding van de stof is het gedaan. Weer is ons God het een en het al geworden; weer zoeken wij in het kunstwerk vooral de geest die de stof ordende naar zijn beeld en gelijkenis. Maar wij zijn een rampzalig geslacht. Als een zondvloed is de kunst van alle tijden en volkeren over ons losgebroken. En de schoonheid heft haar zalig gelaat uit zoveel duizende dingen: de Venus van Willendorf en de maskers der negers, het snijwerk der Noormannen en der Maori's; de kunst van Egyptenaren, Moren, Indiërs, Chinezen en Japanners, alles komt ons verrukken - en alle theorie uit onze handen slaan. Wij experimenteren in het naïefste en het bizarste. Het enige wat we nog weten, is, dat alles zo anders is dan we het drie eeuwen hebben gedacht. We vertrekken alles tot een grijns, want we willen de Schoonheid naakt aanschouwen, en ontdaan van alles wat zij zelf niet is. Maar we zijn stommen geworden en onze eigen kunstbroeders verstaan ons nauweliks meer. Voorlopig is ieder kind dat z'n dagelikse communie doet, dichter bij God dan wij, die zo pijnlik bewust ons geestelik leven leiden. Voorlopig heeft Speenhoff die zingt van het kado van Bet an d'r zeeman, of de haring, zo fris als men katterig is, meer geschonken aan de gemeenschap, dan wij die haar lyries bejubelen. Het is tragies. Terwijl we de synthese zoeken geloof-gemeenschapschoonheid, zien we het bestaan daarvan voorbij waar die is, om als echte uitlopers van een vervaltijd vooral de vormkwestie in het oog te vatten en daarbij vooral de roem na te jagen van onze eigen naam. Dit is zozeer waar, dat b.v. onze afkeer van het rijm, en van het gebouwde gedicht, onze voorliefde voor harde stoere klankbeeldingen, onze kultus van de kortafste onmiddelikheid ons de ogen dreigt te sluiten voor dat tijdperk waarin de synthese geloof-gemeenschap-kunst het levendst was, en waar wij, katholieke Nederlanders die aan de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||
greep van de renaissance trachten te ontkomen, ons natuurlik houvast moesten vinden: de Bourgondiese middeleeuwen. | |||||||||||||||||||||||
2.In de kathedraal van Brugge hangt sedert eeuwen een schilderij, waarvan ik het geluk heb bijgaand een reproductie te tonen. Het hangt in een vergeten hoek van de schatkamer. De zeer enkelen die de Rethoricale Wercken van Anthonis de Roovere hebben bestudeerd, weten dat de verzamelaar van dit boekje, Eduard de Dene, in 1562, tachtig jaar na De Roovere's dood, meedeelt: ‘Daer naer makende een wonderlijck lof van den heylighen Sacramente / daer vele gheleerde inne verwondert waren / tselve eyndelijck byden examinateurs van dien / verclaert goet / correct ende oprecht in ghelove zijnde / in teecken van dyen geapprobeert / gheconsenteert ende toeghelaten openbaer in de H. Kercke / tot een yeghelijcx devotie in gescriften gestelt te moghen zijne / heeft dies de fameuse fame vercreghen dat hy genaempt wert: Vlaemsch Doctoor ende Poetich Rethorizien.’ Op welke wijze het in ghescriften gestelt was, en hoe lang het daar tot een yeghelijcx devotie in de kerk aanwezig is geweest, is waarschijnlik ongeveer aan niemand bekend. Dr. G.C. van 't Hoog spreekt in zijn proefschrift van de witkwast die er wel over zal gehaald zijn. Ook mij zou het waarschijnlik ontsnapt zijn, zo ik niet het vooropgestelde plan had gehad er naar te zoeken. Mijn onderzoek werd echter al heel gemakkelik gemaakt, daar ik bij m'n eerste bezoek aan de schatkamer van de Brugse kathedraal tegen een ingelijst gedicht aanliep, het enige dat zich daar bevond. Wel had ik in andere museumpjes verschillende op deze wijze vereeuwigde dichtstukken ontmoet, meest huldigingen van begijne-oversten uit de 18e eeuw, maar dit was in het mooie Brugse schrift van het midden der 15e eeuw, dat o.a. uit getijdeboeken bekend is; op de miniaturen kwamen personen voor in middenvijftiende-eeuwse dracht; het stuk vertoonde sporen van hoge ouderdom. Bovendien was het een Lof van den H. Sacramente. Het moest De Roovere's stuk zijn, waarvan het geheim met één slag was opgehelderd niet alleen, maar waarvan ook de authentieke tekst meteen was teruggevonden. Tot mijn spijt had ik de tekst van De Roovere's stuk niet onder mijn bereik. Toen ik indertijd een afschrift van de Rethoricale Wercken maakte, had ik (door gebrek aan tijd, maar ook: een leerdicht! en van 'n rethorijcker! en men schreef 1913!) dit stuk overgeslagen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||
De eerste regels namen echter reeds alle twijfel weg. O wonderlic werc, o godlicke ghifte,
Daer alle verwonderen vooren bughen!
Alle scientien, handt, tonghen, ghescrifte,
Hoe groot liecht hem dijns loofs betughen!
Dat was onloochenbaar De Roovere's heerlike taalmuziek, zijn glanzende klank, z'n gulden toon. De foto, die ik door bemiddeling van Dr. F. Verheye van Brugge kon laten maken, bracht ook de uiterlike bewijzen. Het slotkoeplet gaf, als men de aanvangsletters der verzen van onder naar boven las: Antonis de Rovere, en onder het stuk kwam de datum bloot ACLVII: Anno Christi '57. De authentieke tekst gaf 'n heel wat betere lezing dan die van de Rethoricale Wercken, zoals blijken mag uit de vergelijking van de aanvangsstrofe in beide redaksies:
Authentiek.
O wonderlic werc, o godlicke ghifte,
Daer alle verwonderen vooren bughen!
Alle scientien, handt, tonghen, ghescrifte,
Hoe groot liecht hem dijns loofs betughen!
5.[regelnummer]
Du zijs een borst vul glorien om zughen
Uut dy in ons eeuwich een voetsel.
Een vat vul gratien, wiens heleghe dughen
Ons crachtich beluken voor tsviants broetsel.
Alle menschelicke zinnen, o Inghelic groetsel
10.[regelnummer]
In dy hem al bekennen ontzijnct.
Sonder allene dat hooren dat crijcht bevroetsel
Van dy, daer hem thgeloove toe dwijnct.
Tes recht, dat men dijns loofs ghedijnct,
Zegghende met herten zeer diligent:
Lof, wonderlic ghebenedijt sacrament!
Rethoricale Wercken.
Wonderlijck werck, o goddelycke ghifte,
Daer alle verwonderen vooren buighen!
Alle scientie, handt, tonghe, ghescrifte,
Hoe groot een licht, dijns lofs ghetuijghen!
5.[regelnummer]
Du zijts een borst vol gratien om suijghen
Uit dij in ons een eeuwich voetsel;
Een versolacien, wiens heylighe duyghen
Ons eewich beluijcken voor tsvijandts broetsel.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||
Alle menschelijcke sinnen een Inghelijck groetsel;
In dij hem alle beken ontsinckt!
Sonder hooren alleene, dat crijcht bevroetsel
Van dij, daer hem tgheloove toe bringt. -
Tes recht datmen dijns lof ghedinckt
Segghende met herten seer diligent:
Lof, wonderlijck, ghebenedijt Sacrament.
Blijkbaar waren de afschriften van het beroemde werk zo zeer in omloop, dat Eduard de Dene, de uitgever der Rethoricale Wercken, het niet nodig heeft geacht een nieuw ter plaatse te gaan vervaardigen. | |||||||||||||||||||||||
3.'N gedicht is voortreffelik, wanneer het 't levensgevoel van de dichter in al z'n elementen harmonies belichaamt. Het is voortrefliker, wanneer 'n in grote stijl levende gemeenschap zo'n persoonlike uiting erkent en aanvaardt als haar eigen klank geworden levensgevoel. Het is nog voortrefliker, wanneer het de centrale gedachte van die gemeenschap uitspreekt. De bourgondiese vijftiende eeuw is de rijpheid van de middeleeuwen, de rijkste tijd van et katholieke nederlandse volk. De hele gemeenschap is georienteerd op God. Dus in evenwicht. De H. Eucharistie is zo zeer het steun- en middelpunt van de maatschappij, dat alleen et opheffen reeds van het H. Sacrament in staat is 'n volksoproer te dempen. Deze tijd aanvaardde de Aanbidding van het Lam als haar hoogste uiting in de schilderkunst. Ze aanvaardde met even blijde verwondering de Lof van den heylighen Sacramente van haar grootste dichter, Anthonis de Roovere, als haar hoogste uiting in de dichtkunst. Voor zover we weten is et de enige maal dat een persoonlike lierzang publiek in de kerk is in geschrifte gesteld, en de dichter er voor tot Doctor honoris causa werd verheven. Het is een persoonlike uiting. Wie uit de gehele toon van deze extatiese meditatie dit niet hoort, zie de slotstrofe, waar de dichter, die nooit z'n naam noemt, duidelik (voor die tijd) en met nadruk (zie de verluchting van de tekst) voor de dag komt. Waar ie tegenover de wonderlike gaven van God de nietigheid van zich zelf stelt: Een arm ruudt zondare ic
Roupe om troost van mijnen mesdaden.
Waar ie zelfs kleinere zorgen uitspreekt, zelfs zijn hoop op dank van degene, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||
wien ic hier maec te present
Als wonderlic ghebenedyt sacrament.
Het is nochtans evenzeer de stem van de gemeenschap. Niet alleen kan ieder lezer de slotstrofe van harte op zichzelf toepassen, maar we kunnen ons gemakkelik de opgetogenheid van de tijdgenoten uit et hele gedicht begrijpen. Trouwens de hedendaagse katholiek kan dit gedicht evenzeer met z'n volle hart meebidden. Mogen van nu aan weer velen het vaak doen. Merkwaardig is de overeenkomst van het levensgevoel dat ons toeklinkt uit deze lierzang en het altaarstuk De Aanbidding van het Lam. Die hoge sterke houding. Hoog. Wat een extatiese geluksstemming doorklinkt et. Sterk. Met de aarzelloze zekerheid van de levensvasten leidt de dichter de stroom van z'n gevoel op 'n wijze die ons, arme geslagenen, haast doet twijfelen aan de waarheid ervan. Wat 'n sterke bouw geeft deze architect aan z'n werk. 15 Strofen van 15 verzen. De volmaakte 15-regelige strofe (4 × 4 vss., waarbij de twee laatste saamgetrokken tot één) met haar schone golving, is hier met volkomen meesterschap gehanteerd, zowel wat de grote lijn betreft, als wat aangaat de fijnere ritmiek van de verzen en de muzikale klankwerking, waardig 'n man die in de nederlandse eeuw van de muziek genoemd werd 'n ‘edele rethorizien ende musichien’. Waar we 'n zonde tegen de ritmiek aantreffen zijn blijkbaar de ‘examinateurs’ aan 't werk geweest om 'n duideliker formulering te vinden. Zo vs. 11, waar De Dene 'n minder onmiddelik verstaanbare maar ritmies juistere tekst heeft. Lees zo'n strofe met 'r lyriese aanhef, die praeludeert op de verrukking van alweer 'n nieuwe wonderlikheid die de ziel bemediteert, en waaruit telkens weer opglanzen zal die prachtige regel: Lof, wonderlic ghebenedijt Sacrament!
Die sterke ziel laat evenals de Van Eycks volgens 'n bijna nuchter plan z'n lied verklinken.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||
En toch, juist door dit rustige zelfbezit ademt deze lofzang wat zo zelden een kunstwerk geeft: geluk. Evenals de Van Eycks hun plechtige groepen in volmaakte rust geven, maar de symphonie der volle kleuren beleeft ze tot 'n plechtige feestelikheid, en het geheel baadt in een schaduwloze dag, zo wordt ook dit heldere lied doorschenen van een boventijdelike klaarheid. De spieghel claer, de kaarsvlam, het oog (onsen lichte), der edeler zonnen rayen, dat zijn de beelden die uit de dag van 's dichters hoge stemming naar voren lichten. Maar het licht dat het gedicht doorstraalt is noch dat van de zon, noch dat van een der genoemde lichtbronnen. Het is dezelfde schaduwloze dag van de Aanbidding van het Lam. Ziehier nu de tekst: 4.
Lof van den heylighen sacramente 1.[regelnummer]
O wonderlic werc, o godlicke ghifte,
Daer alle verwonderen vooren bughen!
Alle scientien, handt, tonghen, ghescrifte,
Hoe groot liecht hem dijns loofs betughen!
5.[regelnummer]
Du zijs een borst vul glorien om zughen
Uut dy in ons eeuwich een voetsel.
Een vat vul gratien, wiens heleghe dughen
Ons crachtich beluken voor tsviants broetsel.
Alle menschelicke zinnen, o Inghelic groetsel,
10.[regelnummer]
In dy hem al bekennen ontzijnct.
Sonder dat hooren alleene dat crijcht bevroetsel
Van dy, daer hem tgheloove toe dwijnct.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||
Tes recht, dat men dijns loofs ghedijnct,
Zegghende met herten zeer diligent:
15.[regelnummer]
Lof, wonderlic ghebenedijt sacrament!
O helighe hostie, godlicke natuere,
Die alle begrijpen zijt te snel,
Tpaesche lam es van hu figuere,
Ende tmanna der kinderen van Israel,
20.[regelnummer]
Abrahams ghifte, Melchisedechs bestel,
Entie aercke, daer David vooren speilde,
Helyas coucxkin, duer des Inghels bevel,
Es van hu figuere, reyn godlic beilde.
Maer hoe groot figuere dat noyt verveilde
25.[regelnummer]
Der juedscher wet, dats al gheleden.
Maer ghij, sacrament, vol hemelscher weilde,
Dyn gratie gheduert in eeuwicheden.
Tgheloove stelt hier den zin te vreden,
Want dijn eracht alle begrijpen verblent.
30.[regelnummer]
Lof, wonderlijc ghebenedijt sacrament!
Een mueghende prinche, die in eenich consilie
Of in vreymde landen te treckene begheert,
Hy verzaemt gheerne by hem alle zyne familie,
Ende al dat zijnen dienst bezweert.
35.[regelnummer]
O minlicke Xpristus, die therte verteert
Van uwen beminden in uwer minnen,
Ghy waert die prinche, entie blide weert
Die uwen apostelen daet bekinnen
Tvertrecken thuwes vaders lande binnen,
40.[regelnummer]
Ende daet bereeden een paessche lam
Ten avontmale, dies wy verzinnen
Dat doe dhoude figuere een hende nam,
Want hu tsanderdaechs die doot an quam.
Daer liet ghy ons, dat nemmermeer en hendt.
45.[regelnummer]
Lof, wonderlic ghebenedijt sacrament!
Hoe zouden hu loven wy, aerme crancke,
Wiens minne van wondre alle zinnen scuert!
Hu lichaem in spijse, hu bloet in drancke.
Ongrondelicker wonder nes nye gebuert.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||
50.[regelnummer]
Dit aten dapostelen, met rauwen bemuert,
Nochtans zy hu zaghen in levende persone.
Ghy spraect: ‘eidt mijn lichaem, drijnct onghetreurt
Mijn bloet, du hebs mijn rijcke te loone.’
Doe verwandelde die substantie des broots in die scone
55.[regelnummer]
Substantie dijns lichaems, die doe daer zat,
Niet vernieuwende tlichaem, maer der glorien crone,
Cuenync, die daer sprac, dranc ende hat.
Dijn bloet in wyne, niet vorderGa naar eind1) als dat
Den wijn verghijnc, maer dijn bloet in hem gheprent.
60.[regelnummer]
Lof, wonderlijc ghebenedijt sacrament!
Figuere, scriftuere, natuere wijct.
Comparatie, scientie, costume versciet.
Memorie, verstannesse, redene bezwijct.
Inghelen noch menschen en ghegrondens niet,
65.[regelnummer]
Hoe ons god zijn helich lichaem liet
Teender spijzen, zijn weerdich bloet voor dranc
In eens eeuwichs testaments bediet.
Broot: vleesch; wijn: bloet; noyt zulc ontfanc
Gheweldich zijnde, inder inghelen zanc,
70.[regelnummer]
Ende gheweldich, zoo menne hier levende eerde
In allen hostien, duer tswoordts bedwanc
Dat hy den apostelen zelve eerst leerde.
Niet dat dat broot te nieten keerde,
Maer zijn veranderen wort in gods lichaem ghewent.
75.[regelnummer]
Lof, wonderlic ghebenedijt sacrament!
O wonderlic god, die hemel ende eerde
Maectet van nieten, ende zonder pijne,
Ende die al twater van egypten begheerde
In een hoogheblic niet dan bloet in schijne,
80.[regelnummer]
Ende die Lothts wijf brocht als een steen te zijne,
Ende huter droogher steen rootse deit water vloyen,
Mocht ghy dan niet, by uwer godheit divine
Dit werc doen boven natueren bloyen?
Lof dy, dien wy boven natuerlic groyen
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||
85.[regelnummer]
Int sacrament ontfanghen, mensche ende god,
Onvermindert, onghedeelt dyn godlic moyen
Daer boven, in der inghelen vlot.
Wy nutten al dat dijn wonderlic ghebot
In Maria ontfaende was excellent.
90.[regelnummer]
Lof, wonderlic ghebenedijt sacrament.
O verborgen gheloove; al es ghedeelt
Tbroot enten wijn, eerst waerf in tween,
Int consacreren zijn zij verheelt,
Materie ende voorme te zamen een.
95.[regelnummer]
Want Xpristus levende lichame reen
Nes int broot niet zonder zijn eighen bloet,
Noch zijn bloet niet inden kilct ghemeen
Zonder tlichaem daer tleven in es behoet,
Maer onghedeelt, ende elc deel vulmaect en goet
100.[regelnummer]
Des sacraments, als godlic accoort.
De materie es tbroodtGa naar eind1) entie vloyende vloet
Des wijns; de vorme es tgoddelike woordt
Dat die priester spreict, ende dat Xpristus hoort:
Dit es myn vleesch ende myn bloet bekent.
105.[regelnummer]
Lof, wonderlic ghebenedijt sacrament.
Lof, gloriuese hostie, godlic besefsele,
Ghewrocht van pueren taeruwen greyne;
Ghebacken zonder ghist of hefsele;
Voort wijn ten kileke, ende lettel fonteine.
110.[regelnummer]
Beteekent dat Xpristus leven reyne,
Onnosel, zachtmoedich was, ende onverheven.
Van allen menschen es hij ooc alleine
Dat edele taruwe coorne bescreven,
Twelcke heift hem bloeyende ant cruce ghegheven,
115.[regelnummer]
Wiens vrucht in onsen gheloove groeyt.
Lustich es hy den wynstoc beseven,
Die in onsen wijngaert der kereken bloeyt.
Want ons uut zijnen. v. wonden vloeyt
Balseme ende wijn die de ziele duer rent.
120.[regelnummer]
Lof, wonderlic ghebenedijt sacrament.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||
O levende broodt, o hemelsche discretie,
Duer zeven wonderen alle knien hu boghen.
Eerst vleesch en bloet, zijnde onder de specie
Van broode en wijne duer tswoorts betooghen
125.[regelnummer]
Vulmaect god mensche. Onze stervelickeGa naar eind1) ooghen
Doch niet el dan broot en wijn en zyen.
Bedij ons stervelic hooghe mach niet ghedooghen
De zonne te ziene, een stervelic engien,
Hoe zoude ons die ontstervelike claerheit gheschien
130.[regelnummer]
Te ziene dan in onse stervelicke lucht?
Wij zouden verblenden, versterven in dien.
Soo hooghe, zoo claer es die godlicke vrucht.
Dus mach ons gheloove zonder eenich ducht
Dy inghelic groeten, die den vyant schent.
135.[regelnummer]
Lof, wonderlic ghebenedijt sacrament.
Dat alle priesters sacrificie deden
Up een huere, dits wonder om weten,
Alle die sacramenten van allen steden
Souden een God zijn, ende elc God onghespleten.
140.[regelnummer]
Exemple: daer vele volcx es ghezeten,
Myn woort comt uut mijnder herten ghevlooten
Tot mynen mont, ende zonder vergheeten
Duer hu hoore in hu herte ghescooten.
Nochtans blijvet tghedyncken in my beslooten,
145.[regelnummer]
Ende ghij alle mueghet twoort zyn breedende.
Aldus comt Xpristus uut tsvaders herte ghesprooten
Onder tspriesters handen, nochtans niet sceedende
Van hem, maer als woort ons allen bereedende,
Zyn gratie blijvende altoos zijnen vader ontrent.
150.[regelnummer]
Lof, wonderlic ghebenedijt sacrament.
O waerdich zoete sacrament warachtich,
Al deelde men dijn hostie hier ende daer,
Tminste sticxkin waer God almachtich,
Alzoo vulmaect als tgheheele voorwaer.
155.[regelnummer]
Exempel toocht ons den spieghel claer:
Hoe cleene een sticxkin wy ziender ons in.
Ooc ontfaen wy vulmaect dyn lichaem eerbaer,
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||
Alzoo vulmaect alst hync an tscrucen zwin.
Ons ooghe gheift ons van dien bekin,
160.[regelnummer]
Want wy begrypen met onsen ghezichte
Berghen, boomen, huusen, meer ende min.
Nochtan en eist niet bin onsen lichte.
De huuzen becommeren niet tsiens ghesichte.
Soo ne doet ooc hu lichame, int accident.
165.[regelnummer]
Lof, wonderlic ghebenedijt sacrament.
O inghelicke spijze die niet en mindert
Oe vele datmen dy nut of breict!
Neent, niet meer dant eener keersen indert
Daermen dusentich kerssen an ontsteict.
170.[regelnummer]
Gheene onreynicheit ooc men van dy spreict,
Hoe onreyne zondaren dy nutten met monden.
Want ghelijc der zonnen schijn hier leict
Up onreyne prien, als dieren en honden,
Gheene corruptie nes dies bevonden
175.[regelnummer]
Inder edelre zonnen rayen.
Hu lof, sacrament, teeuweghen stonden!
Du ne muechs ontzuveren, ontrusten, ontpayen.
Alle kerstene priesters, hoe zondig zy zayen,
Maken dy god en mensche, ende du gheifs concent.
180.[regelnummer]
Lof, wonderlic ghebenedyt sacrament.
O claerheyt, daer haer gods eracht in speghelt,
Euwich testament, om ons een leven,
Dat Xpristus heift met zijner doot bezeghelt,
Ende zelve tofficie eerst an ghegheven,
185.[regelnummer]
Ende hem in inwuenende ons ghegheven,
Een eeuwich leven, duer dijn ontfaen.
Oorconde zijns woorts, wy staen bescreven
Midts dy int leven zonder vergaen.
By dy wort god in ons bevaen,
190.[regelnummer]
Ende wy in gode, niet dat onse natuere
God wordt, of dat gods hooghe bestaen
Mensche in ons wordt, maer de figuere,
Ons beilden, ontfanct gods beilde puere
In dy, als een met hem beglent.
195.[regelnummer]
Lof, wonderlic ghebenedijt sacrament!
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||
O behout der weerelt, o hooghe misterie,
Wiens eracht ons ziens onmueghelic zij,
Wiens groote gratie, wiens diepe materie
Ziele ende lijf doet beven in my,
200.[regelnummer]
Lof uwer miracle, waer of tbely
Soo groot es, dat my tbegryp ontvecht!
De backeghe te Roome gheloofder by,
Soo ons Gregorius zelve secht.
Huugo van S. Victoors, Gods knecht,
205.[regelnummer]
Zach van hu groot wonder te Parijs:
Ghy voert uut tsabdts handen ten hemel gerecht,
Ende Huugo volchde hu int paradijs.
Van allen tonghen hebt lof en prijs,
Die ons deelachtich maect inder inghelen convent.
210.[regelnummer]
Lof, wonderlic ghebenedijt sacrament.
Een aerm, ruudt zondare ic,
Roupe om troost van mijnen mesdaden.
Es by my messproken woort, letter of stic
Van hu hier in, ic bidde ghenaden.
215.[regelnummer]
Opent mijn ziele in zulc beraden,
Reverentie hu doende nacht ende dach.
Ende ic zoo hertelic in uwer minnen mach baden
Dat ic hu tmijnre zalicheyt ontfanghen mach.
Scone lam gods, zendt zonder verdrach
220.[regelnummer]
In my tgeloove, gheduerich staende.
Naer dit leven wilt gheven der inghelen beiach
Ons, als scaepkins in uwer wee hier gaende.
TlovenGa naar eind1) van my wilt zyn ontfaende
Nu danckelic wien ic hier groete present
225.[regelnummer]
Als wonderlic ghebenedijt sacrament.
| |||||||||||||||||||||||
5Christus Eucharisticus geve zijn dichter, die op zo uitstekende wijze zijn lof heeft gezongen, en wiens stem ook bij dit internationaal eucharisties congres luide moog meeklinken, dat de nederlandse katholieken hem, Anthonis de Roovere, den edelen rethorizien en musichien, van | |||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||
Gode verghift met vele scientien ende gratien, spoedig mogen erkennen als een der grootsten die onder hen de kunst van het woord hebben beoefend tot glorie van God en heil van het volk.
Sacramentsdag, 1924. TH. DE JAGER | |||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||
|