Roeping. Jaargang 2(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina *33] [p. *33] [Illustraties] JOAN COLLETTE: De leerlingen van Emmaus. [pagina *34] [p. *34] JOAN COLLETTE: Melchisedech. [pagina 277] [p. 277] Gelegenheidsvers, bij het H. Vormsel van mijn vriendje Herman. Niet veel wat ik te geven heb, mijn Heer! Slechts de wind- en waterklank van een occarina, mijn liefste instrument. De wereld is een zuiver veld azuur waarover ik wandel en speel: een herdersknaap die al het goud der weiden tegengloeit. En de liefde der mijnen als een gonzende lentedag om mij heen. Maar machtig, een dag, het Leven lokkend wijd gelijk een jagershoorn door het herfstrevier. Het wild is los, en wilder snelt het jagersbloed, o deze manlike fanfare, en mijn lust een wuivende pluim: dat ik zal jagen varen in het koperen woud de zegeschal der trompen achterna! De jagerspies zij bloeie lijk de lelie slank en kuis. En in de dalen klinke mijn roep, het blijlied van Uw ridder Herman die zijn ziel laat vlerken naar Uw zon, een zoevende jubel als de opvlucht van een valk! WIES MOENS Vorige Volgende