Roeping. Jaargang 2
(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 262]
| |
Eucharistisch lofgezangTer eere van Jesus in de Heilige Eucharistie, bieden wij in deze maand van het Internationaal Eucharistisch Congres, den lezers hierbij aan den lofzang ‘Rex Clementissime’, voorzien van begeleiding, voor orgel of piano, met aanduiding van de kleine rhythmen alsmede van den grooten rhythmus. Deze muziek is te meer waardevol, daar harmonie en rhythmeering van de hand zijn van den componist der ‘Kerkelijke Gezangen’, die de aanleiding waren tot het publiceeren onzer studie over ‘Rhythmische Muziek’, welke in het Juni-nummer werd afgesloten. In aansluiting bij die artikelen vinden de lezeressen en lezers - bijzonder van belang voor diegenen, welke een meer studieuse aandacht aan onze artikelen wilden schenken - in deze bijdrage een fijn staal van rhythmische muziek, waarin zij zeer veel kunnen zien toegepast van wat wij in ons opstel behandelden. De hymne ‘Rex Clementissime’ werd destijds door Pater Dr. C. Huigens O.F.M. geharmoniseerd, overeenkomstig de beginselen van het rhythme. Schrijver dezes is de gelukkige bezitter van het origineel en kwam door het aanstaand gebeuren van het Eucharistisch wereldcongres op de gedachte, deze schoone H. Sacraments-muziek, in het zuiver natuur-rhythme, af te drukken in hetzelfde tijdschrift, waarin zijn beschouwingen over dat rhythme voorkwamen.Ga naar voetnoot*) Wij hopen, dat de kennismaking met dit stuk muziek aanleiding moge zijn voor die muzikale lezers en vooral ook lezeressen (O! De Benedictijnsche kloosterbruiden-zangeressen zingen zoo teeder en blij, zoo heilig en bekwaam, zoo spiritueel en rijk!), dat deze muziek dus aanleiding moge zijn voor de lezers van ‘Roeping’, die den liederenbundel van Dr. Huigens nog niet mochten hebben aangeschaft, dat alsnog te doen. En voorts hopen wij, dat door deze muzikale bijdrage aan velen éénig of méér besef moge worden bijgebracht van de schoonheid van het Gregoriaansch, welke muziek inderdaad schoon is, maar niet zelden van haar heerlijkheid inboet, door de onwetendheid, die ten opzichte van haar samenstelling en de eischen van haar uitvoering nog al te veel heerscht. De muzikale ‘Roeping’-vrienden (-innen) mogen der Redactie dankbaar zijn, dat deze dit muzikaal juweeltje in hun | |
[pagina 263]
| |
bezit stelde. Het devote en kunstzinnige hart zal, nu en later, bij herhaling de vingeren aansporen tot het spelen dezer muziek en de stem tot zingen. Hoewel niet tot het klassieke Gregoriaansch behoorend (deze lofzang is vermoedelijk afkomstig van de Oratorianen, die, onder aanvoering van den heiligen Philippus Nerius, te Rome het volk door devote en pakkende samenzangen in en buiten de kerk - zoo b.v. op wandeltochten - nader tot God voerden), is deze hymne uitermate dienstig als een schakel tusschen de al te groote appreciatie van de niet-Gregoriaansche kerkmuziek en de niet voldoende waardeering van de liturgische muziek: het Gregoriaansch. Door gezangen als dit en b.v. het ‘Salve Mater’, het ‘Attende Domine’ etc., geraakt men allicht en gemakkelijk onder de bekoring van den vrijen, Gregoriaanschen rhythmus en tot nadere aandacht voor het Gregoriaansch, als zoodanig. Om de schoonheid van dezen lofzang, zooals hij hier wordt gegeven, beter te doen begrijpen, herinneren wij aan wat wij in ons Juni-artikel schreven over de harmoniseering van de rhythmische muziek. Wij lieten uitkomen, dat, waar de rhythmische beweging bij uitstek wordt verwezenlijkt door de lichte noten, het aanbrengen van accoorden op de lichte tijden doorgaans aanleiding zal zijn tot een mindere soepelheid, tot mindere vrijheid van beweging. Dat echter in sommige gevallen (wij wezen reeds eerder op de uitzondering van het accoord op licht) een accoord op den lichten tijd niet slechts geoorloofd is, maar zelfs bevorderlijk kan zijn aan den sierlijken val van het rhythme, wordt zeer karakteristiek getoond door het accoord onder ‘men’ (van clementissime) in bygaande muziek. Voorts wijzen wij op de accoorden onder het tweede Hosanna! Daarin schittert iets van het Oostersche zonnegoud en gloeit iets van het geel en rood en blauw, waarmede zij gekleed waren, die op den triumftocht van den Palmzondag den Filio David het Hosanna toejuichten. En de lichte, sterke stemmen-blijheid van het opkomende geslacht, die hoog uit dien jubel opsteeg, trilt in deze accoorden na. Welk een rijkdom van uitdrukking, bij eenvoud van materiaal, werd hier door den bewerker der hymne bereikt! Dit zijn weer van die accoorden, die de muziek en den toehoorder als opheffen uit den sfeer van het omringende en die de muzikale intensiteit van het geheel dieper in het gemoed leggen. De vaardige smaak voor klankcombinatie, waarover wij in ons artikel in het Juni-nummer spraken, is speciaal gevorderd voor die gevallen, waar de lichte noten het woordaccent dragen. Tekstuitbeelding en melodisch beloop zullen dan van den onmiddellijk vooraf- | |
[pagina 264]
| |
gaanden zwaren tijd een zoodanige combinatie vragen, die natuurlijk niet slechts moet harmoniseeren met de toon-hoogte zoowel van de zware als der lichte noot (dit immers is ook bij het accent-op-zwaar een vereischte, wanneer de lichte noot, overeenkomstig het rhythmisch princiep in den regel geen eigen accoord draagt), maar die bovendien aan de lichte ‘accent-noten’ een illustratieven achtergrond moet geven, welke het accent, als bij uitstek drager der tekstgedachte, karakteristiek doet uitkomen. Dat bij deze delicate opdracht valt te onderscheiden tusschen artistiek vermogen en technisch vervaardigen spreekt van zelf. De composities van Pater Huigens getuigen in dit opzicht van een gedegen wetenschappelijke kennis, die zaaide in een ontvankelijk kunstenaarshart. En zoo groeide in ziel en brein van dezen Franciscaanschen musicus het rhythmisch kunnen en het rhythmisch voelen (heerlijkheden op zich) in en met al die andere heerlijkheden van melodie, harmonie, compositie en plastiek. Als een fraai type van de juist genoemde behandeling van den zwaren tijd, voorafgaande aan de lichte noot, die het woordaccent draagt, verwijzen wij, behalve dan in het algemeen naar den zangbundel van Dr. Huigens, ook naar het accoord op - i - (van Dei) van bijgaand ‘Rex Clementissime.’ Wat de aangegeven groot-rhythmische structuur betreft, verwijzen wij naar ons artikel in het December-nummer van ‘Roeping’. Wij zeiden daar, dat de kleine, of elementaire rhythmen onderling weder rhythmen van hoogere orde vormen. De groot-rhythmische lijn rijgt - om 't zoo uit te drukken - de kleine rhythmen aaneen en bindt ze samen tot rhythmen van hoogere orde. Die lijn krult zich òf opwaarts, met al of niet herhaling der opwaartsche beweging alvorens te dalen (zie figuur 1), òf neigt na de eerste stijging direct omlaag, met al of niet aanhouden van het dalend beloop (zie figuur 2). In het eerste geval behoort alles, wat onder de lijn staat, tot het lichte deel van het grootere rhythme en in het tweede geval behoort alles, wat onder de lijn valt, tot het zware deel van het grootere rhythme. De op zich zware noten (in laatste analyse is, zooals wij in ons artikel van Juni zagen, het rhythmisch steunpunt zwaar) kunnen dus met betrekking tot den grooten rhythmus zoowel een licht als een zwaar karakter dragen en dit karakter moet ook in de uitvoering tot uitdrukking komen, de lichte steunpunten door een levendige verklanking, de zware door een meer bezonken wedergave. (De dwars door de notenbalken staande deelstreepjes geven de onderscheiding aan der deelen, welke tot de hoogste rhythmische orde voeren.) De lezeres of lezer passe dit nu werkelijk toe op de bijgaande | |
[pagina 265]
| |
hymne en zij zullen ervaren tot welke schoone resultaten de uitvoering van muziek, volgens de natuur-rhythmische princiepen, voert, resultaten zoowel voor de innerlijke beleving der muziek door de uitvoerders, als ten opzichte van een verhoogd muzikaal genot en beter begrijpen van het werk door degenen, die de muziek aanhooren. Na dit alles behoeft het geen betoog, dat het een verkeerde tactiek is (om niet te zeggen onwetenschappelijk) om op zangkoren, scholen, of aan de kerkbezoekers muziek voor te leggen, die niet minstens laat zien welke noten zwaar zijn (zie ‘Roeping’ blz. 368), die, met andere woorden, niet minstens den kleinen rhythmus aangeeft. Neen, 't ware veeleer te wenschen, dat ook de groot-rhythmische liniatuur steeds stond aangegeven. Het overlaten echter van de klein-rhythmische verdeeling aan de - meestal on-artistiek uitvallende - mogelijkheden van een groep zingende kinderen of volwassenen, is geenszins bevorderlijk aan de muzikale opvoeding van het volk en wijst op onvoldoende leiding. En nu, muziekminnaars, voert het Eucharistisch lofgezang eens fijn uit. Denkt er aan: niet te langzaam, maar toch ook niet te gehaast (anders zoude de muziek niet voldoende tot uiting komen). Steeds gebonden, nimmer staccato. Bij het stijgen der melodie iets toenemen in geluidskracht. Ook op Hosanna. Zingt, zelfs bij het Hosanna, liefst niet sterker dan mezzo forte en.... zingt de accenten spiritueel (zie ‘Roeping’, Mei-nummer). Geloofd zij Jesus Christus!
◽ ◽ ◽ | |
Figuren der hoogere rhythmische orde.In onze ‘Roeping’-artikelen (zie bl. 254) maakte de lezer reeds kennis met dit figuur: ‘Licht’ slaat op het lichte deel van het rhythme (arsis genaamd), ‘zwaar’ slaat op het zware deel van het rhythme (thesis genaamd). Het beloop der lijn boven den arsis duidt op de aanloopende beweging; de daling der lijn naar den thesis duidt op de afnemende beweging, de neiging tot rust, van het zware deel van het rhythme. Dit alles werd reeds vroeger door ons uiteengezet. Kan theoretsch en in de laatste analyse van het woord-op-zich deze figuur geplaatst worden boven twee noten of lettergrepen, in den practischen samenhang van het gesproken of gezongen woord en van de muziek in het algemeen loopt deze lijn over geluidsgroepen, uit twee of drie elementaire tijden samengesteld. (Uit die geluidsgroepen komen derhalve de samengestelde rhythmen voort.) Om technische redenen kon de rhythmische lijn niet boven de notengroepen van ‘Rex Clementissime’ worden afgedrukt. Wij plaatsen daarom hier de twee karakteriseerende onderdeelen der chironomie, waarnaar wij in het begeleidend artikel verwijzen: | |
[pagina 266]
| |
Figuur 1
Figuur 2
Op bijgaande muziek van het ‘Rex Clementissime’ staat bij elke notengroep aangegeven, of zij tot het lichte of het zware deel van de rhythmen der hoogere rhythmische orde behoort. In het eerste geval staat er de letter a (van arsis), in het tweede geval staan er de letters th (van thesis). Aan de hand dezer aanduidingen en met de figuren 1 en 2 voor oogen, zal de lezer met eenige, alleszins loonende, moeite de chironomische lijn zelf kunnen vaststellen. VICT. A. BORGHANS |
|