Roeping. Jaargang 2
(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
Sint GeertruidXV. Hoe Geertruid door Jesus vooral bemind werd om haar vertrouwen.'t Is niet de kuise, de biddende, de demoedige en boetvaardige Geertruid, die 't hart van Jezus bovenal verrukt: 't is de vertrouwende. Iemand bad tot God en verwonderde zich niet verhoord te worden. Jezus zei op 't laatst: ‘Ik heb gewacht met m'n antwoord, omdat je geen vertrouwen hebt in 'tgeen m'n geheel onverdiende genade gewaardigt in je uit te werken. M'n beminde Geertruid echter is zo stevig bevestigd in 't vertrouwen, dat ze zich altijd overgeeft aan m'n goedheid; daarom zal ik haar nooit weigeren wat ze vraagt.’Ga naar voetnoot1) n' Tweegesprek op Onnozele-kinderen-dag openbaart ons 't geheim van dit goddelik zwak. Geertruid bereidde zich voor ter Communie, was geweldig verstrooid, en bad om bijstand. ‘Indien iemand, antwoordde Jezus, bestreden door menselike bekoring, in vast vertrouwen z'n toevlucht neemt tot mijn bescherming, dan kan ik van hem zeggen: “Enig is m'n duif, onder duizenden uitverkoren: 'n enkele van haar oogslagen doorwondt mn' goddelik Hart.” En indien ik moest menen, die ziel niet te kunnen helpen, dan zou 't voor m'n hart zo'n grote droefheid zijn, dat alle hemelse vreugden haar niet bedaren konden. Want in m'n mensheid, verbonden met m'n Godheid, hebben m'n uitverkorenen altijd 'n voorspreker, die me dwingt mee te lijden met hun veelderhande kwalen.’ Maar Geertruid: ‘Hoe kan uw onbevlekt lichaam, o Heer, waarin Gij nooit enige wederstand hebt ondervonden, hoe kan dat U dwingen, om met al onze ellenden mee te lijden?’ ‘Die inzicht heeft, wordt hiervan makkelik overtuigd, zei Jezus: de Apostel schreef over mij: ‘In alles moest Hij gelijk worden aan z'n broeders, om barmhartig te worden.’Ga naar voetnoot2) En Jezus zei nog: ‘De enkele oogslag van m'n beminde, waardoor m'n hart doorwond wordt, het is 't stellige vertrouwen, dat m'n beminde heeft, dat ik haar altijd kan bijstaan en wil bijstaan in alles. Dat vertrouwen heeft zo'n grote kracht op m'n liefde, dat ik er mij niet aan onttrekken kan.’Ga naar voetnoot3) Geertruid zelf trouwens, scherpe zielkundige bij Gods genade, schreef haar geestelike voorrechten uitsluitend toe aan deze verheven gesteltenis: die 'n onverdiende gave was, niet door gewoonte, zo bekent ze ootmoedig,Ga naar voetnoot4) maar die ze besteed heeft, zo weten we, bij elke gelegenheid: waarmee ze al haar opvattingen en gedragingen zo doorwerkt heeft, dat dit gevoel 'n typerend bestanddeel werd in haar rijk ziels-lieven.
◽ ◽ ◽ | |
[pagina 226]
| |
Vertrouwen is leunen tegen God: dat is ook, midden in alle ontroering en levens-vrees, in alle eenzaamheid, in de verschrikkelike nachtmomenten, waarin de mense-ziel schreit uit angst en twijfel, toch altijd 'n lichtende kern behouden, waar God niet wijkt en 't geloof nooit wankelt, en de ziel zich stort op God, sterk, bewust, en zonder loslaten: dat is de zekere en kalme glimlach van 't veilige weten en bezitten, als de kleine Mefisto daar opeens 'n overtuiging kapot redeneert, en 'n oud besluit verklaart afkomstig van 'n sofisme: dat is soms zo 'n tragies beroep ook op 't schoonste van God, z'n hart: Gods vuist niet willen zien, maar enkel z'n grote hand van zegening: de kleine mens noemt 't overmoed - die sprong naar Gods hart is hem te hoog! - maar de volkomen mens, de volwassene in Jezus, roemt 't vertrouwen als de zuiverst-menselike houding, de volledigste verzaking van 't eigen Ik, de juichende erkenning van God op z'n mooist: vader, Jezus, hart, broeder, bruidegom, God vertederd en verinnigd, ruil van smart tegen Golgotha: van richterschap tegen vaderschap, van straf tegen kus. Maar wat 'n lichte tred geeft dat aan Geertruids gangen door 't leven: die 't vertrouwen niet in zich had voor 'n kortstondigheid - als 'n hier of daar lichtpunt in haar dagen, zoals bij ons: maar die nooit anders kon denken of doen, zich nooit iets kon verbeelden of voelen, dan juist altijd, altijd in dat gevoel van veiligheid: dat was haar licht en haar adem: dat was haar zuiverste zelf. Want om nu 'ns de grootste waarde van 't vertrouwen 'n ogenblik niet te achten: - z'n aangenaamheid aan Jezus, zn' onweerstaanbaarheid op z'n hart, - en om 'ns enkel te zien naar z'n louter-menselike, zielkundige betekenis, naar z'n weerslag op verstand en wil: is 't dan niet 'n allereenvoudigste helderheid in de gedachte, 'n plotselinge stilstand in 't toerment van onderzoek en bange nabeschouwing, 'n zekere oplossing van inwendig krakeel en twistvragen, vrijmaking van kracht uit redenering, verzameling van kracht voor intuitie, rechtlijnige opgang naar 't hart der waarheid. Ook de wil doet z'n winsten: in onverduisterde glans leven de motieven in 't bewustzijn: alles is raak en af, scherp, zonder wegvloeiingen in de achtergrond: zodat de impuls tot de wilsdaad vergemakkelikt is, zo niet volkomen gewaarborgd. Vandaar dat de vertrouwende 'n blije ondernemer is, en bij de onderneming zelf tref-zeker: de besliste, vaardige daad-mens.
◽ ◽ ◽
De weerslag van dat vertrouwen is in Geertruids ziels-verhaal duidelik merkbaar.Ga naar voetnoot1) Ze is de rustige, veilige vrouw: ze voelt de zielskwelling, de verwijten, | |
[pagina 227]
| |
die men haar doet, de moeilijkheden van haar sterk temperament: ze voelt ook 't tragies verschil tussen ideaal en daad: dat laten haar de dagelikse onvolkomenheden bitter ondervinden. Maar 't licht gaat nooit in haar onder: ze leeft in de oneindige barmhartigheden des Heren. Ze kende de werkloze verbazing niet over 'n inwendige verdordheid: op welk moment ze zich 'ns krachtig vergeleek bij 'n uitgegloeide vuurkool. Is deze verbazing niet dikwels 'n gekwetste eigenliefde, die onbewust praalzuchtig met 'n troostvolle ziels-toestand, en 'n Godgeschenk verwarrend met eigen uitwerksel, opeens teleurgesteld haar blote onmacht moet herkennen en erkennen? Ook dan - in deze kille sterf-stilte van alle ziels-geluk - bleef zij aktief, speurde naar Jezus, richtte zich krachtig omhoog, en hield zich ontvankelik om de geweken God bij z'n nieuwe komst geheel te ondergaan. Ze betreurde haar zonden: maar in haar berouw hield ze maat: ze droeg haar ongetrouwheden niet als 'n last op de ziel. En wanneer ze knielde aan de voeten van Jezus en 't kwaad beschreide, even vaardig was zij terstond om zonden en tranen te vergeten bij de eerste aanrakingen der uitvloeiende goddelike barmhartigheid: louter kanaal, louter maar God laten begaan: uitwisseling van tederheden, alsof er niets tussen hun tweeën gebeurd was. Ze braveerde alle Gods-angst: als ze iets las of hoorde over 't gevaar onwaardig te kommuniceren, dan naderde ze juist tot de Hostie met sterker vertrouwen op Gods goedheid. Ze mat haar waardigheden niet af naar 't aantal voorbereidende gebeden: levend in de werkelikheid, zorgde ze voor 'n zuiver hart, veel liefde, en weifelde nooit tot de heilige tafel te gaan, al had ze geen tijd voor haar gewone gebeden. Mens en Hostie, zo was ze gewoon te zeggen, dit is 'n waterdroppel bij 'n onmeetbare oceaan, maar door deze overtuiging was ze tevens op z'n puikste ter Communie voorbereid: de ontvangst der Hostie is 't beste verzorgd door ootmoed, zich klein weten, zich mens weten, sprakeloze verbazing over deze verbijsterende wegschenking van God aan mens, over deze alleruiterste nadering van God tot mens: God in mens, laatste grens voor God-mens. Erkenning van nietigheid geeft in deze goddelike sublimatie enkel rust: er is niets beter om er de ziel mee te vullen en tevreden te stellen. In haar heroiek vertrouwen begreep Geertruid de menselike schrik voor de dood niet. Leven of sterven, 't was voor haar volmaakt onverschillig, ze had geen ignatiaans fundament nodig om deze onverschilligheid erop te bouwen, ze behoefde maar te vertrouwen. Dat gaf haar 'n eigenaardig levens-inzicht: 'n geheel persoonlike waardering van alle dingen en gebeurtenissen: Umwertung aller Werten, maar ten voor- | |
[pagina 228]
| |
dele der waarheid, triomf van werkelikheid op schijn: 'n luisterrijke metamorfose, waarvan de gewone mens alleen 'n klein gedeelte maar vermoedt en aanvoelt en dan nog op z'n sterkste dagen. Voor Geertruid was dood-gaan: de komst der zaligheid: leven: de kans om Gods glorie te vermeerderen. En 'n kansel-geweldenaar, die met dood en verdoemenis dreigt, vond in Geertruid geen gemakkelik luisteraar. Want vertrouwd met Jezus, was ze vertrouwd met de dood: en deze mooie rustigheid bezat ze niet op enkele momenten van geestelike hoog-spanning: 't was haar gedurige overtuiging: 't leven verliep voor haar niet in 't donker mysterie van sterven, maar in de heldere klaarheid van de hemel. Wat wordt dit treffend bewezen, toen ze 'ns viel bij 't lopen, en gevaarlik viel. Terstond werd haar ziel van 'n grote blijdschap vervuld. En toen 't letsel niet zo erg was, als 't op 't eerste ogenblik wel leek, zei ze: ‘Wat 'n geluk was t' geweest, allerliefste Heer, als die val me de kans had gegeven om ineens naar U te kunnen toegaan.’ De omstaande zusters verbaasden zich: ‘was ze dan niet bang om zonder Sakramenten te sterven?’ - ‘Natuurlik, zei ze, uit heel m'n hart verlang ik gesterkt te worden met de allerheilzaamste Sakramenten, maar de wil en de beschikking van m'n Heer schijnt me toch wel de beste en de meest heilzame voorbereiding: daarom zoals Hij wil, 't zij door onverwachte of verwachte dood, wil ik naar Hem toegaan; want ik ben zeker, dat, hoe ik ook sterf, Gods barmhartigheid mij nooit zal ontbreken, zonder welke ik niet zalig kan worden, noch bij plotselinge noch bij lang verwachte dood.’ Maar die zich zo veilig weet in Gods goedheid, draagt ook veilig 't teder trezoor der blijdschap door dit leven: verre horizonnen, hoge hemel, heerschappij over mensen en voorvallen, boven doods-dreigement, kwelling aan 't oppervlak, maar kern gaaf en gloeiend van de H. Geest: hemel van belofte geworden alreeds tot hemel van bezit: God altijd nabij: gelukkige Geertruid! Juist dit zonnige, door alle grootheid en sterke moed heen, maakt haar zo boeiend: omdat we, op eeuwen af stands, toch bij ervaring volkomen zeker zijn, hoezeer die stralende vreugde, voortkomend uit de bewuste weergave aan Gods goedheid, hoezeer die zekerheid in woord en daad, hoezeer die rust bij falen en slagen, 't geluk en de geestelike bedrijvigheid in de bevoorrechte kloostergemeente van Helfta zal hebben vermeerderd. Want allen zagen in Geertruid de schone verwerkeliking van 'tgeen ze allen als 'n geheime begeerte diep in de bodem van hun hart bewaarden: 'n heilige te wezen, en toch blij mens te blijven, 't grote te doen in serene kalmte: en omringd door onzekerheden, zeker van ant- | |
[pagina 229]
| |
woord te zijn, besteder van elke levens-minuut aan weten en doen: zonder verwijt de tijd vertwijfeld te hebben.
◽ ◽ ◽
De vertrouwende Geertruid is voor deze tijd biezonder aktueel: wij zijn dit krachtig en zuiver levensgevoel tamelik wel kwijtgeraakt; de volledige zelf-overgave aan God, die ons leven beheerst, is 'n woord waarmee we onze ascetiese traktaatjes versieren, en wat magisters ons fatsoenshalve voorhouden; maar de man en de vrouw, die deze geestelike weg-schenking wezelik heeft verricht, is 'n zeldzaamheid: zozeer heeft de vleeselike voorzichtigheid ons op onze hoede gemaakt voor God. Is dit weer niet 't zoveelste geheim van dwaasheid, dat we ontmoeten in ons mense-leven, en waarin we maar onverstoord berusten? Ons zelf te vertrouwen, en God feitelik te wantrouwen: alsof de ervaringen niet duizendmaal de ijdele cijfers van onze berekening tot komiese gestalten in onze herinnering achterlieten: en 'n groot deel van onze kostbare uren, niet is verloren gegaan door de benauwende struggle for live, kamp om de handhaving van ons levens-program te midden van plotselinge wendingen, tegenspoeden en onvoorzienigheden. Tot zelfs in 't onstoflik rijk van ons geestelik leven is de moderne mekaniek weten door te dringen. Gelijk we geen bouw meer aandurven, of de konstruktie tot in haar onderdelen moet matematies verzekerd zijn: zo durven we ook geen levensdaad meer aan, of alle kans van slagen moet eerst voor 't nuchter redenerend intellekt verantwoord zijn: 't schone waagstuk, of liever - want 't is wagen alleen schijnbaar - de betrouwvolle inschakeling van Gods kracht in onze onderneming, is ons onbekend. En daarom worden maar weinig grote daden meer geboekt in de hemel: de heldhaftige spontaneiteit, 't grootmoedig spekuleren op Gods goedheid, wat ze veronderstellen, verdween voor overleg en zakelikheid: en geestelike avonturiers noemen we hollands kalm 'n gevaarlik soort van mensen. En zo geschiedt 't: wanneer er één in ons midden aan de arbeid gaat, die de deugdelikheid van z'n onderneming niet met cijfers bewijzen kan, dan zeggen we: dat is 'n dwaas, die de praktijk niet kent. Want we ontrukken de wereld aan God, de ziel aan God; de twintigeeuwse nuchterheid heeft tussen hemel en aarde 't kontakt verbroken.
M. MOLENAAR, M.S.C. |
|