Roeping. Jaargang 2(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 137] [p. 137] Het ‘kindje’. O Jezus met je kleine knuistjes-handjes, O Jezus met je mondje zonder tandjes, O kindje met je kopje zonder haar: Ach, zoo'n onooglijk ‘borelinkske’ maar. O Jezus met je opgetrokken beentjes, Je poppevoetjes met die kromme teentjes, O Jezuskindje ingewikkeld nog: Zoo'n vormeloos klein hoopje menschheid toch. O Jezusje wat draai je met je kopje, Wat wriemelen je vuistjes, en wat schop je, Wat leelijke gezichtjes kan je snijen: O jè, o jè, nu gaat het kindje schreien. O kindje, o moedertjes kindje klein, O, waarom moest je toch geboren zijn? O wist je 't.... wéét je 't? ik kan 't je niet zeggen; Hoe zou men 't aan zoo'n kindje uit gaan leggen: Ach Jezuskindje, maar het moést wel zijn. - EEN CONTEMPLATIEVE VAN BETHANIE Vorige Volgende