Roeping. Jaargang 2
(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
Twee beschouwingen door Anton van DuinkerkenI. De zielegang van P. van Langendoncko, menschdom van mijn hart Prosper van Langendonck is een groot dichter, omdat ie een groot mens is geweest. Zolang het er op aan kwam, hoe iets gezegd werd, terwijl de geestelike inhoud van een letterkundig produkt werd voorbijgezien, bleef hij vrijwel onopgemerkt, maar de jonge generatie, die, - desnoods met verwaarlozing van alle vorm-regels - op de eerste plaats wil uiten, wat ze te zeggen heft, beschouwt terecht Van Langendonck als een der voorlopers harer kunstrichting. De verdienste, het eerst gewezen te hebben op de echte menselikheid, die spreekt uit het enige bundeltje gedichten, dat we van hem bezitten, komt toe aan Maria Viola.Ga naar voetnoot1) Maar vooral dient dank gebracht aan Dr. Jaak Boonen, die door een goede en goedkope bloemlezing,Ga naar voetnoot2) uitgegeven in 1918, het werk van dezen dichter bracht in de handen der toenmalige studenten, tans de voorvechters der jonge gedachte. De kronologiese rangschikking der poëmen doet ons den dichter volgen in zijn zielegang, in den groei van zijn innerlik leven, dat de onze-tijdse mensen meer belang inboezemt dan het handig maniëren van een versregel of het kunstig uitpuren van een mooi geluid. Van Langendonck heeft fellen zielestrijd gekend en op direkte wijze geuit, maar wat hem ons het simpatiekste maakt, is: dat hij niet bevrediging gezocht heeft in het zinnelike schoon maar in de waarheid van het kristelik geloof, bij Dantes Beatrice. In zijn dichterjeugd was het de kamp van ideaal en waarheid, de mooie strijd van droom en daad, die, als hij man werd, overging tot slingering van smart en zieletroost, van zekerheid en twijfel, om ten slotte rust te vinden, doordat boven 't dualisme van zijn sentimenten, het verstand, - de hoogste gaaf van God en door Diens openbaring boven de natuur verheven - de heerlike sintese bouwt van kristelik geloven. Zo werd dit mensenleven tot een stage tocht naar zielevrede.
◽ ◽ ◽
In het heimwee der menselike liefde werd zijn dichterschap geboren. Dan reeds is merkbaar de rusteloze jacht van elke ziel, die zich een weg wil banen voor haar pelgrimage over aarde. Ontgoochelingen | |
[pagina 97]
| |
komen voor Van Langendonck: hij proeft de wrangheid van den wellust (Circe) en al de onvoldaanheid, die het aards beminnen meebrengt (Ultima dona) maakt hem somber en voert zijn geest bijkans tot wanhoop. Maar dan bemerkt hij de behoefte van zijn ziel; hij wil de Daad, het werkelike leven, hij voelt zich zwak aan wilskracht en aan moed tot grote dingen. Zo is het sonnet ‘Hannibal’ (1885), dat Dr. Boonen niet vermeldt (waarom niet?) een refleks van den toestand zijner ziel in stage kamping, moeizaam, haast verzakend: Daar, op den ruwen kant der Alpen, als een slang
in pijnlijk zwoegen opwaarts kronklend, wild omstoven
door sneeuwjacht, klimt langs steile rotsen, diepe kloven
het heir van Hannibal, reeds uren, uren lang.
En ijslijk woedt de kamp en eindloos schijnt het sloven
en wroeten. Wanhoop grijpt hen aan. Wijl rang aan rang
bezwijken, huilt de wind den sombren doodenzang.
En 't oproer zwelt en 't leger staakt den tocht naar boven.
Vol spijt aanschouwt de held die laffe muiterij,
die 't reuzenwerk vernielt, zo na bij 't doel gekomen.
Hij spreekt! Wat diepe toon van sombre razernij
De ontgloeide scharen rukken de bergen over, stroomen
Itaaljen in. Haar strijdzang dreunt als 't stormgetij....
Ginds, aan den Tiber, beeft het nooit verwonnen Romen.
Heel zijn wezen haakt naar kracht, naar dwang van zielegrootheid, maar zijn gevoel brengt hem in vage, onbestemde smart. Dan ziet hij op naar Golgota: En 'k wendde 't oog naar Hem die lijdt en heeft geleên!
Uit eigen zwakheid is ontstaan ons eigen lijden.
(Golgotha)
De eigen menselike zwakheid, die hij telkens tracht meester te worden, blijft hem kwellen en als, na twee jaren pijnlik zwijgen, weer de kamp te machtig wordt zingt hij spontaan een van zijn beste liederen, bij de herdenking van het vroegere geluk uitjubelend: O! toen was er gedanst in dat verre gehucht....
om in echt menselike weemoed weg te sterven in die golvende zangen van 't ruischende koren
(zomernacht)
Dan weer komt die leegte zijner ziel naar voren en pijnt hem die behoefte naar een vaste levensrichting, tot hij de diagnose van zijn kwaal gevonden heeft: | |
[pagina 98]
| |
Mijn leven is een zwarte vloed,
die negenmaal de hel omkronkelt
en wegvloeit.... ik en weet niet waar....
(Waarom uw blik)
Nog blijft zijn geest in 't dualisme van realiteit en dromenwereld, dat het deel is van iedere jonge idealist en hij voelt, dat hij hier geen bevrediging zal vinden, maar dat de Hemel is de hoogste Werkelikheid, welke te bereiken de sublieme Daad der menselike ziel is. Dan groeit in hem een onverzadigbaar verlangen, maar niet de hemelziekte van een Lamartine of een Novalis, doch een krachtiger gevoel, laat me het noemen: oneindigheidsdrift Langs zomervelden wil ik zwerven,
oneindig breed als Oceanen,
waar nooit de blauwe sferen tanen,
geen woud begrenst de verre kimmen;
waar, boven 't wereldsche kleine en booze,
de ziel, in 't warme lichaam aan 't klimmen
gansch wegsmelt in het eindelooze.
(Langs zomervelden)
◽ ◽ ◽
Nu breekt een twede periode van zijn leven aan: zijn ziel zoekt niet meer naar een doel, maar op den weg om 't hoogste te bereiken, wordt ze geslingerd tussen goed en kwaad, tussen geest en stof en in dien tweekamp zoekt ze rust en troost. Eerst tracht van Langendonck die nog te vinden in de onbekende verten, waarheen de wolken varen (De Gouden Vloot) maar daarna gaat hij zoeken op den goeden weg der waarheid en hij vindt zijn Beatrice in de beleving van zijn katholiek geloof. Eén eind'loos levende tintling!
Eén trilling van liefde en lust!
De vreugde klapte op als een vlinder
die alle bloemen kust.
(Beatrice)
Die vreugde was van korten duur en telkens in den steeds vernieuwden strijd verlangt hij naar zijn troostend ideaal, dat hij nooit vond zooals zijn droom het wilde, en dat hij zó omlaag niet vinden kon: Ontembaar ging de stroom van mijn gedachten
naar u, ontembaar.... 'k Heb gedwaald, geleden
voor u, die 'k nooit aan 't jagend harte prangde
(Beatrice)
| |
[pagina 99]
| |
En als hij, na zich een ogenblik te hebben ontheven aan de wereld der werkelikheid, weer neerkomt in het stof, berust hij want: Op uitverkoren hoofden daalt alleen
de groote kalmte der voldane liefde.
Kort na dit ‘Beatrice’ dichtte hij zijn schoonste verzen, geritmeerd op 't onrustkloppen van zijn hart, en een poëtiese omschrijving vormend voor Sint Augustinus diepzinnigste belijdenis: ‘Onrustig is ons hart, totdat het rust in U’. Dit gedicht: ‘En verre tochten gaan’, is reeds klassiek geworden en terecht: het behoort tot de meest oprechtmenselike onzer letterkunde. Intussen groeide het bewustzijn van zijn dichterschap en bracht een nieuwe strijd, die hij getekend heeft in ‘Hoogmoed’, om daarna in ziels-ootmoedigheid te klagen: Ik ben als 't arm, verlaten zwervend kind,
dat om zijn heengegangen moeder schreit
(O, weest mij goed)
en om tot God te bidden in onderworpenheid: ....mijn eeuwige ziel
waarop zoo schaarsch Uw gouden zonlicht viel,
hijgt wild naar U, mijn God, in 't bochtig zwoegen,
en kent U, noch en ziet U, maar zij voelt
Uwe almacht en verneemt, met liefdebeven
Uw mildheid aan elk toppunt van haar leven
(Mijn eeuwige ziel)
◽ ◽ ◽
Zo beurtelings bewogen naar smart of zielevrede komt zijn leven tot het derde tijdperk, dat van berusting. Al zijn getoermenteerdheid is verpuurd in God, nog slechts blijft de smachting naar hoogste vereniging, de getemperde oneindigheidsdrift. Doch al kan hij pijnlike herinneringen niet van zich afgooien, hij is geen levens-moede; hij zoekt zijn rust niet in vernietiging maar in het leven om een hoger Leven. Mij lokt, met vreugde en smart, het gansche leven:
ik ben geen droomer; 'k tracht naar daad en strijd
en heel mijn wezen haakt naar werkelijkheid
(En dit wilde ik U zeggen)
Eindelik vond hij Beatrices troost en als hij daarna weer den band van tijd en ruimte voelt: berust hij zich volledig want: Wat vult de ziele, die op 't Eeuwge zint?
(Die Lotusblume)
| |
[pagina 100]
| |
Totdat in ‘Het Woud’ ook zijn techniek stijgt tot haar hoogtepunt en hij deze zang van gevonden geluk weet te maken tot een der mooiste onzer letterkunde. Zo is de gang van zijn diep katholieke (dat is: algemene) ziel dezelfde als die van alle hogerwillenden in 't leven uit onverschillig welken tijd, doch weinig dichters hebben zoals hij er uiting aan gegeven en zó hun sentimenten aan ons voorgelegd, belicht door het grote sinteties idee van het heilig geloof. En juist om die getoermenteerdheid en die slotberusting is voor ons Van Langendonck een waardevolle dichter, meer dan de meeste zijner tijdgenoten, die - zeer vaardig inderdaad - al hun gevoelentjes analiseerden maar de sintese van het leven niet hebben aangedurfd. Waar zij poseerden gaf Van Langendonck zichzelf geheel zoals hij was met heel dien rijken ‘mensdom van zijn hart.’ | |
[pagina 101]
| |
II. Pierre Drieu la Rochelle.Ga naar voetnoot1)Meer dan als een persoonlikheid zien wij Drieu la Rochelle als de vertegenwoordiger van het geslacht dergenen, die bij 't verlaten van 't kollege gingen naar een nieuwe dageraad: een morgenrood van mensenbloed, van hen, die in het midden hunner levensjaren waren in den dood en die uit de aanschouwing van der dingen werelds einde tot het bewustzijn kwamen van nieuw leven. Verbroedering van alle mensen voor het slagveld gaf intuïtief de wetenschap, dat het individu niet buiten 't leven van de maatschappij staat, maar dat in strevingseenheid lag de grote kracht, waaraan behoefte is in onze tijden. Zo werd die nieuwe dag tot een ontwaking uit den droom van enkelingen en der gedachten rag, dat in de ijle lucht was uitgesponnen werd opeens verscheurd: de wereldoorlog vroeg om kracht en daad aan een geslacht, dat enkel droom en zwakheid had te bieden. De jongeren van toen - en Drieu was onder hen - begrepen wel, dat hun ervaring meer was dan een tussenpoze, en dat zich door de daad een nieuwe opgang voorbereidde tot sinteze van het menseleven, nu 't analieties denken tot sterielieteit gekomen was. Maar nog niet rijp genoeg tot diepere besef, bleef Drieu's verstand ten achter, waar het er op aan kwam: ook te schouwen in der zielen gang door 't wereldspel en werd hij tot profeet der lichaamskracht ten koste der potenties van de ziel. Zijn zielegang is daarom niet een stage stijging naar het hoogtepunt: het zelfbezit in God, maar eer een geesteswentelen om een dood punt. En dit is dubbel jammer, waar hij bogen mag op groot talent. Heeft hij het heil der holokausten dan al ingezien (l'essence de la guerre: le sacrificeGa naar voetnoot2), hij heeft zich kapitaal vergist, toen hij identiteit zag tussen atletiek en geestesadel en toen hij ging meenen, dat de wereldoorlog had geleerd, hoe slechts de sport (la restauration du corpsGa naar voetnoot3) de Westerwereld van den ondergang zal redden. Voorzeker is het ‘intellektueel geslacht’ lichamelik te zeer verzwakt geworden, maar toch, hoezeer ook een gezonde geest gedragen zijn moet door een lichaam, dat gezond is, is niet het lichaam, maar de geest de leider in het leven, zowel van het individu als van de mensheid. En nog zou die vergissing van een entoesiasten jongen man zo erg nict zijn, als zij niet in prinsiep verkeerd was. Doch dit is juist het groot bezwaar, dat ieder lezer onzer dagen tegen Drieu zal hebben, dat van zijn wijsbegeerte (voorzover men daarvan spreken kan) de konsekwen- | |
[pagina 102]
| |
tie is: een materialistiese aanschouwing van het leven, dus juist die, boven welke wij ons pas verheven hebben en die ons zeker had gevoerd ten ondergang. Waarmee niet is gezegd, dat wij Drieu la Rochelle geheel verwerpen moeten. Er valt ook veel te leren uit de evolutie van de dwalenden, wanneer zij mensen zijn van ongewonen aanleg en edele bedoelingen hen drijven. En dit is het geval met Drieu.
◽ ◽ ◽
Aanvankelik gevoed met de produkten van zijn tijdgenoten, vond hij geen vrede bij de schone letterkunde, omdat die al te zeer de schone-letterkunde-zonder-meer geworden was. Totdat hij in de oorlogsjaren Paul Claudel ontdekte en van hem ineens techniek en viezie overnam tot uiting van zijn eigen zielsbeweging. Soms onbeholpen, maar vaak door die jeugdgebreken 't aangenaamst, schreef hij zijn eerste bundel ‘Interrogation’. Nu is deze verheerliker der atletiek en prediker der sport niet op de eerste plaats een plastieker, zoals men zou geneigd zijn te vermoeden maar integendeel een denker. Zijn poëzie, die anti-intellektueel van levensinzicht is, is gans verstandelik in zich en 't doet den lezer goed, als Drieu, met de hem eigen bruuske overgangen plotseling van het metafiesiek-gedachte springt op het plastiek-geziene en in twee, drie trekken met kraion naar 't leven tekent, om dan weer door te denken in de strakgespannen lijn, die door zijn werk loopt. Voortbrengsels van een meester-in-potentie zijn verschillende van zijn gedichten om het direkt-evokatieve der bewoording en de kracht van de idee. Doch deze zelf is tegen de kritiek niet heel en gans bestand. Opgaande lijn ontbreekt haar niet, doch daar het uitgangspunt een overdrijving is, is 't punt van aankomst een gedrocht. Drieu heeft zijn denken gebaseerd op 't feit, dat tans de daad alleen heerst: wel wordt de strijd geslecht om het idee (C'est à cause des livres, que vous faites la guerre. blz. 37) maar door de daad. Alleen die daad, die uiting van de kracht van 't lichaam, is voor hem de realiteit, die waarde heeft. En dat men in de wereld der ideeën dit voorbijziet, is de smart der strijders, is de oorzaak van hun geesteseenzaamheid. Lees het merkwaardige gedicht ‘Plainte des soldats Européens’, een prachtwerk, maar dat ingegeven is door ontevredenheid, om wat hij meent te zijn miskenning van de daad. Hij heeft gelijk, waar hij beweert, dat Aleksander of Kolumbus, trots hun geesteskracht, geen doel bereiken konden zonder hen, wier naam ons de geschiedenis niet noemt, de helden, die stilzwijgend volgen, maar hij vergeet te zien, wat dezen zouden zijn zonder de leiding van een Aleksander of Kolumbus, zonder de kracht van 't konstruktieve denken, dat de kracht van | |
[pagina 103]
| |
't lichaam - de materie - drijft. En daarom is hij onrechtvaardig als hij mort over: Ces hommes, riches d'or et d'esprit qui viennent, par dessus nous, se clouer sur notre croix pour nous y mieux fixer. (bl. 33) Die eksklusieve achting voor de materiële kracht, leidt hem dan verder tot een aanval op 't idee in ‘Explosif’: Force de l'idée, éternelle menace de destruction. (bl. 45) Tot zover was zijn werk nog negatief. Nu wil hij nieuwe wetten stellen, om de mensheid, door 't idee verwoest, weer op te voeren naar de hoogte van haar aangeboren adelstand. Dit is het hoofdmotief van ‘Restauration du corps’, waar hij zijn generatie tekent tegenover die der ‘intellektuelen’: Double événement; qui marquera le vestige de notre génération, qui tracera l'initiale de notre chapitre dans l'histoire du monde: Restauration du corps par le Sport et la guerre. (p. 49) en verder: Au jour de la paix, les temps inquiets ne seront pas finis. Car peut-ètre la ve, fatiquée d'avoir tant pensé dans ses derniers temps, va-t-elle maintenant demander la jouvence au bain de sueur et de sang, dans un délassement séculaire de Sport et de Guerre (bl. 53) Volbloed-idealist, stormt hij omver, wat de bereiking van zijn idealen in den weg staat en als de katedraal van Reims beschoten wordt, is hij een sieniker door overmoed: ‘Laat ze begaan! Wij schreien er niet om; die tranen zijn voor grijsaards: het genie is hard en moordend eer het opbouwt. En wij zullen bouwen!’ (Part du Feu blz. 55) Maar toch kent hij de desillusie, als hij zijn medekampers ziet: verdierlikt in de loopgraaf. Bitter is de troost, waarmee hij zich tevreden stelt: mais rapellons nous ce qu' est la vie. Peut on lui demander plus que de se justifier une minute. La paix avec l'amour - O don Juan -, la paix avex Dieu - O Pascal - donna-t-elle plus? (blz. 66) Dit laatste tekent heel zijn ziel: hij kent den vrede Gods niet en is dus genoodzaakt om te blijven bij het materiele, trots zichzelf. Want Drieu wil geen materialist zijn, evenmin als hij wil overtuigd zijn van den fatalen ‘Untergang des Abendlandes’. Daarvan getuigt zijn ‘Chant de Gurerre des hommes d'aujour-d'hui: Hij ziet in dit geslacht de bouwers van een nieuwe maatschappij: Dans l'histoire on ne parlera pas de nos pères vaincus, on dira que nous fûmes des hommes neufs nés de pères obscurs. Et c'est nous, qui engendrons. Nous engendrons dans la doulcur de cette guerre notre joie. La joie de notre force, la joie de notre triomphe (b. 70) | |
[pagina 104]
| |
Maar was de wereldoorlog voor ons allen een geluk in dezen zin, dat zij het middel was, waardoor de Westerwereld zich bevrijdde uit de geestesboeien, die haar knelden tot sterieliteit, voor Drieu was zij meer dan een middel: juist haar krachtontplooïng was in zijn gedachtengang al de bereiking. Een vrede kon hij volgens die premissen niet aanvaarden, daar zij terugval zou beduiden in het dadenloze. 't Is dus geen wonder dat hij bang is voor den vrede: Pacifistes, avez-nous vu votre paix? L'homme finira-t-il comme un boutiquier retiré des affaires? Voici mon cri profond: j'ai peur de votre paix (p. 80) Doch zijn hoop blijft op dit nieuw geslacht, ook in den ‘onvermijdeliken vrede’, wanneer het de herinnering der oorlogsjaren niet verliest en overtuigd blijft van de wet: ‘L'humanité ne perdure qu'en se reniant sans cesse, en tuant d'âge en âge sa vieillesse.’ (p. 83) en daarom: Anous jeunes hommes édouqués par le verbe orgeilleux de Nietzche et de Barrès, Paul Adam, Mauras, d'Annunzio, Kipling, excitateurs du monde occidental, la guerre offrit une fraîche tentation. La séduction persiste après l'épreuve, aussi forte nourriture de notre souvenir que de notre attente. Voilà la pierre unique sur quoi il nous faudra maçonner nos pensées. (p. 86) Het denken van het jong geslacht moet worden gebaseerd op het bewustzijn, dat de oorlog bracht, want Drieu zag wel, dat zonder de gedachte nooit de daad tot stand kon komen en hij bemerkte, dat toch de idee de grootste rol voor zich hield. Hij zag zich door zijn stof- en krachtvergoding vastgelopen in een wirwar van onmogelik t'ontkomen konsekwenties en zocht nu maar zijn teorie wijsgerig te fonderen. En dan voltrekt zich in zijn geestesgang het onverwachte, maar verklaarbare proses, dat hij idealist wordt in de wijsgerige betekenis van 't woord en - geen diep denker als hij is - zich tevreden stelt met een goedkope ‘Hegel-aperij’. Uit ‘Thème métaphysique de la guerre’ sieteer ik een wat langer stuk om te doen zien, hoe hij, op 't dode punt gekomen, vastloopt in een stelsel, dat verouderd is en dat aan onze tijd niets bieden zal. En l'homme, le verbe éternel (rien ne perd, rien ne se crée) promulgue trois noms, crée trois personnes, trois porte-parole pour le dialogue irréel: Dieu
la femme
l'ennemi
Telles sont les trois oeuvres terrestres: | |
[pagina 105]
| |
Se donner un Dieu
Se donner une amante
Se donner un ennemi
Ainsi l'homme s'occupe sur sa terre avec la religion, l'amour et la gloire (Silence sur l'art qui est un regard sur tous ces agissements) L'homme pour vivre a besoin d'englober à un pôle des forces qui lui paraissent entèrieures pour que s'amassent au pole contraire et se fortifient ses propres forces, à un pôle contraire et se fortifient ses propres forces. Correspondance de la loi métaphysique à la loi physique. Eternellement le sujet s'oppose un objet (bl. 94-95) Dit sietaat, had evengoed kunnen ontleend zijn aan een wijsgerig handboek van een goede vijftig jaar geleden (Alleen die vijand is origineel). Drieu heeft zichzelf en ons niet hoger opgevoerd en kan - zolang hij niet voor stof en geest de leer der Scholastiek aanvaardt - zich niet ontworstelen uit zijn probleem. Zijn denken is schaakmat gezet; daarom is deze eerste bundel - die in menig opzicht veel belovend werk bracht, feitelik 't einde van zijn zielegang, zo hij van wereldinzicht niet verandert. Het boek bevalt ons om zijn jeugdkracht en zijn vast vertrouwen, maar het bevredigt niet. Er is in deze poëzie iets dors, want er ontbreekt een De Profundis en een Gloria, er is iets ijls: het woord is aan een denker, die geen wijsgeer is, wiens hoofd en hart niet zijn vervuld ‘de cette science, qui est un amour.’Ga naar voetnoot4)
◽ ◽ ◽
Wanneer wij langer toefden bij het eerste werk van Drieu, was 't omdat hier de dichter zich ontwikkelde en kwam tot feiteliken stilstand in zijn geestesgang, het volgend oeuvre is hieruit de konsekwentie, dus geen klimming. Gerechtigd was in Drieu's sisteem de angst voor den vrede. Had hij tot dusver in den dood gezien (o mort, tu es le secret de la vieGa naar voetnoot5) en daar gedroomd van 't nieuwe leven voor de maatschappij, nu staat hij plotseling weer in het alledaagse, met het treurige gevoel, een overlevende te zijn. De levensrichting, die hem en zijn tijdgenoten tijdelik was toegewezen in den krijg, moest nu vanzelf veranderd worden en bracht hem voor een nieuw probleem. En waar de strevingseenheid in de loopgraaf en op 't slagveld hem de mensen zien deed in één grote opmars naar het ideaal, zag hij nu plotseling, hoe 't leven onzer dagen is verbrokkeld. | |
[pagina 106]
| |
Die tragiese bewustwording spreekt uit zijn twede verzenbundel ‘Fond de Cantine’. Was vroeger Paul Claudel zijn meester in de kunst, tans ging hij ook te rade bij degenen, die het scherpst de felheid onzer dagen van rumoerige bewogenheid hem voor de ogen stelden: Jean Cocteau en Cendrars, de kubisten en de dadaïsten. De eenheid van zijn vorig werk werd hier verscheurd en de tcheniek van deze verzen wisselt af van 't regelmatig maat- en rijmgedicht tot op de grenzen van het onverstaanbaar dadaïsmeGa naar voetnoot6). Het is betwijfelbaar, of 't nageslacht hem nog geheel begrijpen zal, maar zeker zal het uit de lezing van Drieu's werk een tijdsbeeld krijgen van de geestelik geschokte jaren, die den wereldoorlog volgden. Het zielsproces dat deze bundel weergeeft had ten gevolge, dat Drieu sienies werd, niet meer uit overmoed, doch uit gelatenheid, waar hij zijn idealen telkens breken ziet. Men zou als motto boven veel van zijn gedichten kunnen plaatsen het, helaas, zo ware woord van Geerten Gossaert: Och, alle idealisten worden cyniekers.Ga naar voetnoot7) Juist de vitale kracht, die elken tijd - hoe ook verscheurd - beheersen kan, is hem voorbijgegaan, want Drieu, die katoliek is opgevoed, heeft, als zovele van zijn landgenoten, toen hij achttien jaar was, aan 't geloof verzaakt om nu verward te zijn in een konflikt van stofvergoding (barbarisme) en vergoding van den geest (hellenisme). Hij wendt zich af van dit probleem en zoekt een wijze van behoud in sport en mekeniek. Wanhopig ziet hij naar de materiele kracht der Amerikanen, die hij bestrijdt en hij verheerlikt in dit boek de stof zo sienies, dat wij twijfelen of het wel menens is. Lees maar: ‘La grue’ (een ode aan de havenkraan): Dans son métal il y a plusieurs âmes cohabitantes que décèle la formule comme les âmes de mes ancêtres et celle de mes éducateurs dans mon âme. Demain elle sera à la feraille et moi au charnier. D'Autres vies seront découvertes. (bl. 50) En toch is in hem het bewustzijn van het ‘infini, qui tourmente’. Daarvan getuigt ‘Rondeur’ (bl. 67), waar hem de rondheid van de aarde en de ruimte, die begrensd is en ook ons begrensd houdt, wordt tot een obsessie, waar hij oneindigheid wil en in eeuwigheid niet los kan komen van het eindige. O! wist hij, dat er voor 't onrustig hart een Schuilplaats is, waar 't rusten mag in eeuwigheid. Hij wil niet weten en die geestelike hoogmoed doemt hem tot een | |
[pagina 107]
| |
twede sirkel, die van zijn gedachtengang, waaruit alleen een nederige buiging van de knie hem redden kan.
◽ ◽ ◽
‘Etat-civil’, een langgerekt gewetensonderzoek, had hem bevrijding kunnen brengen, maar hij heeft het niet gewild, 't Is de beschrijving van zijn levensgang, die hij zo graag heroïes willen zou. Men legt dit boek met een: ‘helaas’ op zij. Was hier een opgang van de ziel, wij zouden jubelen om den bekeerde, maar Drieu heeft niet gewild. En toch heeft hij de waarheid goed gekend. Dit boek is hard en koud als ijs: verstarring van een ‘témoignage d'apostat’. Tweemaal (o pblz. 31 en op blz. 121) beschrijft hij 't Godsbegrip, zoals 't hem bij was in zijn jeugd en pijnlik is het als dat eindigt met de woorden: ‘Mais bientôt je ne pensai plus qu'à autre chose’ (blz. 124). En om 't gemis aan God kan ons de liefde, die hij heeft voor Frankrijk, niet vervoeren. Neen, Frankrijk heeft een groter zending dan materieel vooraan te staan onder de mogendheden: Per Francos gesta Dei! Bloy, die zijn landgenoten uitgescholden heeft voor al wat lelik was, had meer bewustzijn van 't behoud der nationale eer. Hij zag de wereld niet met ekonomies oog, maar met het oog van God alleen en hij zag Frankrijk als het schoonste land ter wereld; Drieu maakt ervan een grote rekenkamer. Voor ons is dit boek een mislukking en het volgende is niet veel meer. Een politiek pamflet: ‘Mesure de la France’, waarin Drieu Frankrijk wil behoeden voor den ondergang, dit dreigt door het gestadig dalen van 't geboortecijfer. Een edel iets in zich, is het vergaaid door de motieven. Zijn vrees is enkel hierop gebaseerd, dat Frankrijk weldra niet meer opgewassen zijn zal tegen 't buitenland en tengevolge daarvan zijn ekonomiese positie zal verliezen. En 't middel, dat hij aangeeft: ‘Frankrijk redden door de Sport’ is een absurditeit. Slechts de verlevendiging van 't geloof zal Frankrijk redden, maar Drieu beschouwt den godsdienst als verouderd: ‘Le Vatican est un musée.’ (bl. 99) Geen ogenblik wil ik het heil der vrije lichaamsoefening ontkennen, doch waar zij in praktijk gebracht wordt, om zichzelf alleen, kan ze wel leiden tot een ware sportmanie, maar zal ze nooit een wereld redden van den ondergang. Dan is een uitweg eer te wachten van een Quickborn, waar men de zorg voor 't lichaam niet vergeet, maar toch naar hoger ziet, dan naar het lijf alleen.
◽ ◽ ◽
Drieu is een ongelukkige vertegenwoordiger van dit geslacht, dat zwaar geslagen werd, maar dat no zoveel leed nog niet de ogen heeft geopend voor het goede licht. Doch hij is eerlik en heeft veel talent bij | |
[pagina 108]
| |
grote idealen. De kans is geenszins uitgesloten, dat hij - vastgelopen in den gang van zijn gedachten - zal gaan zoeken bij de geestesstromingen van dezen tijd en als zovelen op gerijpten leeftijd weer aanvaardt, wat hij als jongen heeft verworpen. Daar zal hij 't ware middel vinden om de westerwereld te behouden, want Drieu la Rochelle - ere wien ere toekomt - is niet ingetreden bij de schaar van de fatale predikers van ondergang, die door hun sombere vooruitzicht alle energie in onze jonge generatie doden. Wij mogen den ondergang van 't avondland zomin voor onontkoombaar houden als er vermetel de onmogelikheid van lochenen. Waar spreekt ook nog op onzen dag Hello: ‘Je tâte le pouls à l'Europe et je sens qu'elle veut vivreGa naar voetnoot8)’ Wij wensen Drieu, dien wij om dat vertrouwen en om 't hooggestemde van zijn streven, tòch beminnen, dat hij weldra af mag leggen de vreze voor den vrede om te vinden den vrede van de vreze Gods: Pax, quae est tranquillitas ordinum. (St. Augustinus)
ANTON VAN DUINKERKEN
Tijdens de internationale novene om van God den wereldvrede af te smeken. - Oktober 1923. |
|