Die aan U denkt vandaag, kan U niet vragen, dat gij hem ontneemt: de bittere tegenstelling tussen 'tgeen hij begeert en wat hij doet. Maar dat de moed hem niet begeve, in 't dageliks aanschijn van dit door hem alleen gevoeld en stil-beschreid verschil, en dat hij niet gelijk worde aan die daarin berusten en voor verstandig worden gehouden.
Is dan de wijsheid 't deel der menigte? Ontruk hem aan 't groot getal, en leer hem dwaas zijn in de ogen der velen: en dat hij niet vervaard zij voor de verschrikking der eenzaamheid, voor 't gering gevolg van genoten, die hem begrijpen. Maar ook dan, Geertruid, wanneer hij zich zelf veroordeeld ziet door die hem van harte beminnen, - zijn eigen hart alleen, rustige maatslag, getuigt, dat hij goed deed - laat hem de morgen toch krachtig aanvaarden, al bracht hem de avond dat ziels-verdriet.
Glimlachende held, wat is uw leven schoon: sterkte met tederheid, mannelike vastberadenheid, vrouwelike toegevendheid, schroom van 't meisje, overmoed van groeiende jongen: gij zijt rijp van levenservaring, die vanaf uw zesde jaar de wereld alleen bezag vanuit 't klooster-raam: uw kindsheid, lustig en blij, speelt nog na tot in 't jaar van uw volkomen uitgroei: lieflike verschalker van onze schoonheids-zin, zuivere begeerte voor onze kuisheid.
Die U van harte bemint, doet gij tevreden zijn met heel weinig bezit: wat hadt ge meer dan 'n kleine cel, 'n smal bed, 'n plaats op de koorbank, en wat oude boeken. Uw pij veroordeelt ijdele snit en kleuren, en uw standvastig verblijf binnen vier muren de tochten van z'n nieuwsgierigheid: uw strenge stilte de mateloze gesprekken, waarin z'n ziel, haast altijd gedeerd en zelden beleerd, uitvloeit naar alle vier gewesten.
Enn toch, weet gij 't nog, gij zijt 'n fel genieter geweest van al wat schoon is: de komst van elk seizoen was 'n feest: U was de aarde buitenmate lief: 't schone menskind, de vogel met 't geheim in z'n keel, de zwijgende bloem, die louter kleur wil zijn met wat geur. Want gij zijt dood gegaan om weer te leven: uw armoe maakte U rijk: uw kuisheid wellustig, en uw gehoorzaamheid vrij boven wens en bevel: God drong door uw zinnen, en schiep uw ziel tot z'n hemel: krachtige God-schouwer, verzadigde bezitter van God, allerrijkste Geertruid.
Leven is verzameling van alle krachten op één gloei-punt: God! Red hem uit de verbreidheid en deelbaarheid: red hem ook uit de weifeling, geef hem de juichkreet der liefde, die onstuimig beslist; en na elk moment van zelf-koestering en tot-zich-zelf-beperking, 't allerzuiverste gezicht over stad, grens en wereld-deel met daarboven de blauwe hemel van God de Vader, met den open hemel: en over 'tgeen vandaar uit geschiedt in de ziel van mens, dier en plant: over 't veelvoud van Gods doeltreffende werkzaamheden tot in 't diepe hart der aarde.