Roeping. Jaargang 2(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 81] [p. 81] Begrafenis De schroeven schaven aan de witte kist, na een laatsten blik op het droge lijk: in de paarse handen 't rozenkrans-snoer, waaraan ie in z'n leven gebeden raapte; hij trok naar den hemel als de jager eener trekschuit op den wal. Vrouw en kinders snikken uit de woning; Ze zien de zon als een gele paljas; 't hoofd verbergen ze in d'r handen, ze staren zich blind op vaders goedheid. Achter 't kruis gaan de vrinden, gelaten pelgrims in 't gezicht van den dood. Langs den weg staan bekenden, die zwijgen.... en klagen. God, Gij ziet Uw beêvaart, op route naar Uw lach of toorn; diep uit het donker dal klimmen ze op naar den berg van Uw licht. Op Golgotha kreunde de donder, toen Uw witte Lichaam gerekt hing boven de bochten der aarde. Wees dezen zondaar genadig, die gemalen werd tot stof; wil hem zacht schudden tot zuiver graan, Gij waart hem toch immer z'n God in 't blanke Brood. Stemmen krassen miserere ze bidden om erbarming en licht; de vogelen zingen een hymne aan den milden tyran: de dood. Het graf sluit, met zand en tranen, de poorten des hemels slaan open; over de aarde wandelt een donkre weduwe. JOZEF VAN AALST Vorige Volgende