Et eeuwigdurend herhaald: ‘Laat toekomen Uw rijk’, is 'n bede om uitbreiding van et rijk Gods in de zielen der mensen, et rijk van schoonheid en broederschap, om de schone God die onze broeder wil zijn. Ieder mens die dit rijk sterker wil grondvesten in zijn ziel, leze in dit boek èèn van de wegen, de weg die door donkere lijdenssmart voert tot de lichtende toppen der Godheid.
Maar van zeer groot belang is dit werk voor de kunstenaar, de zich in 't openbaar uitende kristen. Omdat hij spreekt tot, en dus mede de verantwoordelikheid draagt voor de zielen, waartoe hij zich richt.
En waar deze zielen - de honderden lezers en beschouwers - zich niet plegen af te geven met kunstgeschiedenis, zelfs niet met de eigentijdse, hoezeer dit te betreuren moge zijn, vrage de kunstenaar van 't ogenblik zich wel degelik af: hoe de lezers tegen zijn produkt zullen aankijken.
Men - en onder die ‘men’ zijn zielen die 't ver gebracht hebben in 't geestelik leven! - men verwijt de jonge kunstenaars van onze dagen 'n zekere ongeordendheid in hun geestelik leven, 'n extatiese ‘mystiek die niet op twee benen staat’. En al moge er 'n zeker onbegrip van kunstuiting schuilen in dit verwijt naast 'n misschien te geringe waardering voor et heugelik streven der jongeren, - valsverklaard mag dat verwijt niet worden. Overtuigd als ik ben dat dat onrustige mettertijd verdwijnt om plaats te maken voor klaardere bezonkenheid, kan ik veilig toegeven dat er nog onrust en troebelheid van denken en voelen bestáát. Maar als wij de lezers geduld verzoeken voor 'n noodzakelik proces, kunnen wij zelf trachten zo spoedig mogelik de grootst mogelike klaarheid te bereiken om niemand - die daar aanspraak op meent te mogen maken - te storen in et zuiver geestelike leven.
Om te beginnen moeten we niet blijven rondlopen met vaag humanitaire ideën, alleen gebazeerd op 'n gevoelsstemming. Eén van de kenmerken der jongste kunst is 'n zich plaatsen in de realiteit van et leven, met als gevolg 'n blijmoedig zich overgeven van de kunstenaar aan de mensheid, en 'n graag dulden en dragen van smart en leed om harentwille. Zeker, de menselike ziel is van nature kristen, en velen streven uit louter natuurlike aandrang dit ideaal na. Maar als werkelik de felle slagen komen, en telkens opnieuw tot de verbrijzeling toe? Dan keert men zich af - tènzij: dit ideëel streven berust op 'n zo reëel mogelike bazis.
'n Waarachtig-sterke, durende offerliefde is alleen mogelik, indien deze liefde gekonsentreerd wordt op 'n individu, waarom en voor wie men alles dragen wil. In laatste en eerste instansie is dit God, de