Strofen
Rouw.
Mijn droom over jou is als wit zonnevuur van felte, met den geur van de luwende lente, en de rijke rijpheid van den gouden herfst - door de bloesemende pracht van mijn gedachten om je mooiheid, liefke, - en door de stoere voldragenheid van mijn daden, omdat ik je waardig wil zijn.
Liefke! mijn liefde zingt haar hooglied in de sterke rust van mijn dagen en de droomen van mijn nachten - liefke, de sterke rust van mijn dagen zal jou een rustbed zijn, en uit de droomen van mijn nachten bouw ik een witte reëelheid van eindloos geluk.
Maar door de rust van mijn dagen ruischen ver-gedwaalde vlagen van orgelmuziek - een ‘requiem’ ver en vaag, en toch nabij, als de warende wind in de suizelende boomen voor mijn venster - en in de droomen van mijn nachten gaan gesluierde vrouwen schreiend door grijs-doorregende morgens, onder roerlooze, naakte boomen; of treuren zwijgende, gebogen gestalten zeer lang bij een gesloten graf, waarop witte, geurende rozen bloeien.... o! je handen waren zóó wit, mijn liefke, en je gang zóó stil - waarom waren je handen toch zoo wit, mijn liefke, en je gang zoo stil - en waarom waren je oogen zoo bedroefd?
Het ‘requiem’ van mijn dagen geeft een stille, teedere wijding aan elke gedachte aan jou - liefke, als God het mocht willen - o je handen waren zoo wit, en je gang was zoo stil - ik zou mijn liefde als een relikwie bewaren in den gouden schrijn van mijn trouw - ik zou jouw naam uit de sterren hooren, liefke, die jou nabij zouden zijn, maar jij was nòg hooger en nòg verder - en het zou dan altijd allerzielen zijn.
Wáárom dat ‘requiem’, mijn liefke, dat ver en vaag, en toch nabij, als de warende wind, door mijn dagen ruischt, en waarom de treurende gestalten in de droomen mijner nachten?....
Werd dan mijn trots zóó groot, mijn liefke, dat hij gebogen moest? - of is dit enkel de verheffing van al ons mooi in een glanzing van Gods eeuwigheid?