Roeping. Jaargang 1
(1922-1923)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
Dante's goddelike komedie
| |
[pagina 105]
| |
22[regelnummer]
Waàr is 't, dat ik nog eens omlaag vertoefde,
bezworen door de afgrijselike Erichto,Ga naar voetnoot1)
die eens de doden weerriep naar hun lichaam.
25[regelnummer]
Eerst kort was ik ontbloot van 't stofflik hulsel,
toen zij mij ingaan deed tot deze murenGa naar voetnoot2)
om er 'n geest uit Judas' kringGa naar voetnoot3) te halen.
28[regelnummer]
Dat is het diepste en donkerste aller oorden
en van die hemel 't verst, die 't àl omcirkelt,Ga naar voetnoot4)
Bekend is mij de weg; schep dus vertrouwen.
31[regelnummer]
Deez' poel die zulk 'n grote stank uitwasemt
omgordelt te alle kant de stad der smarten,
waar wij niet binnen kunnen zonder gramschap.’ -
34[regelnummer]
Nog meer sprak hij, wat tans m'n geest ontgaan is,
daar 't oog mijn ganse ziel omhoog gerukt had
naar 't gloeiend toppunt van de hoge toren,Ga naar voetnoot5)
37[regelnummer]
waar plots, hoog opgericht, zich mij vertoonden
drie helse furieën, met bloed bedropen,
die 't lichaam en 't gebaar van vrouwen hadden.
40[regelnummer]
Fel-groene hydra'sGa naar voetnoot6) droegen zij als gordel;
als lokken adderbroedsel en cerasten,Ga naar voetnoot7)
die kronklend om de woeste slapen hingen.
43[regelnummer]
En hij die haar wèl kende, 't schand-gezelschap
der koningin van 't eeuwig-durend jammer,Ga naar voetnoot8)
‘Aanschouw’,riep hij, ‘de woeste Wraakgodinnen!
46[regelnummer]
Dit is Megera, aan de linkerzijde;
zij die daar weent ter rechter, is Alekto;
Tisifone is in 't midden’Ga naar voetnoot9); en toen zweeg hij.
| |
[pagina 106]
| |
49[regelnummer]
Elk krabde met de nagels zich de boezem
en sloeg zich met de vuist en kreet zo vreeslik,
dat 'k me aan de Dichter klemde van ontzetting.
52[regelnummer]
‘Medusa, kom! Steen zullen wij hem maken’,Ga naar voetnoot1)
zo kreten ze allen, naar beneden starend.
‘Te zwak gewroken werd eens Theseus' aanval.’Ga naar voetnoot2)
55[regelnummer]
Keer achterwaarts en houd het oog gesloten,
want toont de GorgoGa naar voetnoot3) zich en gij aanschouwt haar,
geen weg voor u meer naar de bovenwereld.’ -
58[regelnummer]
Zò sprak de Meester en hij zelf nu wendde
mij om en zò mistrouwde hij mijn handen,
dat hij ze ook met de zijne nog bedekte.
61[regelnummer]
O gij, begiftigd met gezonde rede,
bepeins de lering die zich houdt verborgen
in 't sluierwaas der ongewone verzen.Ga naar voetnoot4)
| |
[pagina 107]
| |
64[regelnummer]
En reeds kwam aangestormd langs 't zwarte water
gekraak van donderslagen, vol verschrikking,
waardoor aan beide kanten de oevers trilden.
67[regelnummer]
Niet anders is 't, wanneer de stormwind losbarst
door de ongelijke hitte van de dampkring,
en 't woud berent en in ontembre woede
70[regelnummer]
de takken breekt, neer rukt en van zich slingert.
In stof gehuld schrijdt Hij daar voort vol hoogmoed
en doet de kudden vluchten en de herders. -
73[regelnummer]
Mijn oog heropent hij en spreekt: ‘De zenuw
van 't zien nu scherp gericht naar de oude schuim-vloed,Ga naar voetnoot1)
daar waar de nevelwolken zwaarder hangen.’
76[regelnummer]
Gelijk de vorsen bij 't vijandig sissen
der slang naar alle kant door 't water vluchten
om straks aan de oever weder saâm te drommen,
79[regelnummer]
zo zag ik duizend en nog meer verdoemden
voor een daar vluchten, die nabij de veer-plaats
de Styx-poel overtrok met droge voet-zool.
82[regelnummer]
Hij weerde van 't gelaat de dikke rook-walm
door met de linker staâg vooruit te wuiven;
en slechts dit ongemak scheen hem te hindren.
85[regelnummer]
Wèl zag ik, dat hij was 'n hemel-bode;
en 'k ging weer tot de Meester, die mij wenkte
om stil te zijn en diep voor hem te buigen.
88[regelnummer]
Ach, hoe vervuld scheen hij mij van verachting!
Hij naderde de poort en met 'n staafje
ontsloot hij haar, want niemand bood nog weerstand.
91[regelnummer]
‘O laag gespuis, de hemel uitgeslingerd’,
begon hij op de gruwelike drempei,
‘vanwaar voedt zich in u die dolle driestheid?Ga naar voetnoot2)
93[regelnummer]
Waarom zijt gij die WilGa naar voetnoot3) toch wederspannig,Ga naar voetnoot3)
die nooit de weg tot 't doel versperd kan worden
en die al meer dan eens uw pijn verzwaarde?Ga naar voetnoot4)
| |
[pagina 108]
| |
97[regelnummer]
Wat baat het tegen 't LotGa naar voetnoot1) de vuist te heffen?
Uw Cerberus, als gij 't u wel herinnert,
mist dies z'n haardos nog aan kin en gorgel’.Ga naar voetnoot2)
100[regelnummer]
Dan keerde hij terug, de slijk-wegGa naar voetnoot3) over,
en sprak geen woord tot ons, de man gelijkend,
die andre zorg beklemt en in het hart bijt
103[regelnummer]
dan die der dingen die hem nù te doen staan.
Wij echter richtten onze schreden stadwaarts,
ons veilig voelend na de heilge woorden.
106[regelnummer]
Wij gingen binnen zonder enig strijden.
En ìk, die zeer verlangend was te aanschouwen,
wat door die sterke muren wordt omsloten,
109[regelnummer]
ìk liet, toen 'k binnen was, m'n blikken rondgaan
en zie van alle kant 'n grote vlakte,
vol leed en smart en boze martelingen.
112[regelnummer]
Gelijk bij Arles, waar de Rhône een poel wordt;
gelijk bij Pola, waar de golf Quarnaro
Itaalje sluit en spoelt om hare grenzen,Ga naar voetnoot4)
115[regelnummer]
de graven heel de grond oneffen maken,
zo deden zij ook hier aan alle zijden,
maar op 'n wijze die veel droever stemde.
118[regelnummer]
Want vuur lag er gespreid om alle graven,
waardoor zij heel en al zo hevig gloeiden,
dat nimmer smeedwerk 't ijzer heter vordert.
121[regelnummer]
Al hunne zerken waren opgeheven
en daaruit rezen zulke jammerklachten,
dat 't wel 'n uiting was van 't bitterst lijden.
124[regelnummer]
En ik: ‘Wie, Meester, zijn dan toch de lieden,
die, neergeworpen in deez' doden-groeven,
zich horen doen met zulke lijdenszuchten?’
| |
[pagina 109]
| |
127[regelnummer]
En hij tot mij: ‘Hier zijn de ketterhoofden
met hun gevolg van iedre sekte, en voller
dan gij vermoeden zoudt, zijn deze groeven.
130[regelnummer]
Gelijk ligt met gelijke hier begraven.Ga naar voetnoot1)
En alle tomben gloeien meèr of mìnder.’ -
En toen hij zich naar rechts gewend had, kwamen
wij tussen 't smart-veld en de hoge tinnen.Ga naar voetnoot2)
| |
Zang 101[regelnummer]
Nu gaat daar al maar voort, 'n nauwe weg langs,
juist tussen 't muur-werk en de martel-graven,
mijn Meester en dan ik, dicht aan zijn schouders.
4[regelnummer]
‘O hoogste kracht,Ga naar voetnoot3) die door de boze kreitsen
mij rondleidt’, hief ik aan, ‘zoals 't u goeddunkt,
spreek tans en schenk voldoening aan mijn wensen.
7[regelnummer]
De lieden, die in deze graven liggen
zou men ze ook kunnen zien? Want opgeheven
staan al de zerken nog; en wacht houdt niemand.’
10[regelnummer]
En hij tot mij: ‘Elk graf wordt eens gesloten,
als zij van Jozaphat hier wederkeren
met 't lichaam dat ze boven achterlieten.Ga naar voetnoot4)
13[regelnummer]
Dit deel der doden-hof wordt ingenomen
door Epikurus met zijn volgelingen,
die mèt het lichaam ook de ziel doen sterven.Ga naar voetnoot5)
16[regelnummer]
Wat nu de vraag betreft, die gij mij voorstelt,
op deze plaats wordt ze aanstonds ingewilligd
alsook de wens, die gij mij nog terughoudt.’Ga naar voetnoot6)
| |
[pagina 110]
| |
19[regelnummer]
En ik: ‘Geliefde Gids, ik sluit u nimmer
mijn hart, tenzij om kort te zijn in woorden.
En niet juist nù hebt gij 't mij aanbevolen.’Ga naar voetnoot1) -
22[regelnummer]
‘O gij Toskaan, die door de stad van vlammen
nog levend voortgaat met zo heuse woorden,
behage 't u 'n weinig hier te toeven.
25[regelnummer]
Uw spraak alleen doet u al aanstonds kennen
als uit dat grootse vaderlandGa naar voetnoot2) geboortig,
dat ik wellicht te zware zorgen baarde.’ -
28[regelnummer]
Gans onverwachts ontstegen deze woorden
aan een der groeven; en van schrik bevangen,
drukte ik mij nog wat vaster aan mijn Leidsman.
31[regelnummer]
Maar deze sprak: ‘Wend u weer om! Wat doet gij!
Zie FarinataGa naar voetnoot3) daar die hoog zich ophief.
Vanaf de heup kunt gij hem gans aanschouwen.’
34[regelnummer]
'k Hield reeds mijn oog gevestigd op het zijne:
en zo verhief hij zich met borst en voorhoofd,
of hij de Hel uit heel zijn hart verachtte.
37[regelnummer]
En 's Meesters sterke en vlugge handen dreven
mij langs de graven voort in zijne richting,
terwijl hij sprak: ‘Bereken goed uw woorden!’Ga naar voetnoot4)
40[regelnummer]
Zodra ik bij de voet stond zijner tombe,
beschouwde hij me 'n wijle en schier verachtlik
klonk nu zijn vraag: ‘Wie waren uwe vaadren?’Ga naar voetnoot5)
43[regelnummer]
En ik, verlangend hem van dienst te wezen,
verborg het niet maar openbaarde 'm alles,
waarom hij even slechts de wenkbrauw optrok
| |
[pagina 111]
| |
46[regelnummer]
en sprak: ‘Zij waren bittre tegenstanders
van mij, mijn ouders en partijgenoten,
zodat ik hen tot tweemaal liet verbannen.’ -Ga naar voetnoot1)
49[regelnummer]
- ‘Verjaagd wel, keerden zij van alle kanten
toch weer’, antwoordde ik hem, ‘en.... beide malen.’Ga naar voetnoot2)
Maar de uwen werden in die kunst niet vaardig.’Ga naar voetnoot3)
52[regelnummer]
Toen rees daar voor ons oog langs zijne zijde
'n schim omhoog, tot aan de kin slechts zichtbaar;
'k denk, dat hij knielend zich had opgeheven.
55[regelnummer]
Rondom mij tuurde hij als vol verlangen
te zien of niet 'n ander mij verzelde;
maar toen geheel zijn hoop hem bleek vernietigd,
58[regelnummer]
sprak hij al schreiend: ‘Staat deez' blinde kerker
u open om uw hoge geestesgaven,
mijn zoon, waar is hij dan? Is hij niet bij u?’Ga naar voetnoot4)
61[regelnummer]
En ik tot hem: ‘Niet uit mij zelven kom ik;
die ginds mij wacht geleidt mij door deez' streken.
Wel mooglik, dat uw Guido hem verachtte.’ -
64[regelnummer]
Zijn woorden en 't karakter zijner straffen,
zij hadden mij zijn naam alreeds doen kennen;
daarom was ook mijn antwoord zo volledig.
67[regelnummer]
En plots omhoog gevlogen, riep hij: ‘Hoe nu?’
Ge zegt.... ‘verachtte’? Is hij niet meer in leven?
Bestraalt zijn ogen niet het lieve dag-licht?’
70[regelnummer]
En toen hij enige aarzeling bemerkte
en ik met 't antwoord nog 'n wijle draalde,
sloeg ruggelings hij neer en bleef onzichtbaar.
73[regelnummer]
Maar die hooghartige, wien ik ter wille
was blijven staan, bewoog niet eens zijn trekken,
noch boog de hals, noch wendde zich ter zijde.
| |
[pagina 112]
| |
76[regelnummer]
‘Zo zij’, sprak hij, ons eerst gesprek vervolgend,Ga naar voetnoot1)
‘zo zij die kunst zich kwalik eigen maakten,Ga naar voetnoot2)
dat kwelt mij meer dan deze legerstede.
79[regelnummer]
Maar nog geen vijftig maal ontvlamt in luister
't gelaat der vrouwe, die hier heerschappij voert,
of weten zult ook gij, hoe zwaar die kunst weegt.Ga naar voetnoot3)
82[regelnummer]
Zo waar ge eens weerkeert naar de blijde wereld,
zeg mij waarom uw volk toch zo verbitterd
de mijnen achtervolgt in al zijn wetten?’Ga naar voetnoot4)
85[regelnummer]
Toen ik tot hem: ‘De strijd en 't grote bloed-bad,
die de ArbiaGa naar voetnoot5) 'n kleur van purper gaven,
doen zulk besluit in onze tempel nemen.’Ga naar voetnoot6)
88[regelnummer]
Toen zuchtte hij en schudde 't hoofd en zeide:
‘DaarGa naar voetnoot7) was ik niet alleen; en zonder reden
was 'k zeker niet met andrenGa naar voetnoot8) opgetrokken.
91[regelnummer]
Maar wèl was ik 't alleen - daar waar geduld werd
door allen, dat Florence verdelgd zou worden -
die haar verdedigde met open blikken.’Ga naar voetnoot9)
94[regelnummer]
- ‘Ach, bij de rust, die eens uw zaad moog vinden’,
bezwoer ik hem, ‘wil nu de knoop me ontwarren,
die hier mijn geest en oordeel houdt gebonden.
97[regelnummer]
Het schijnt, versta ik goed, dat gij vooruitziet
datgene wat de toekomst eens ontsluiert,
terwijl gij 't heden ziet op andre wijze.’ -
100[regelnummer]
- ‘Wij zien (als zij, die aan ver-ziendheid lijden,)
de dingen’, zeide hij, ‘die ons nog ver zijn.
Zoveel straalt ons nog toe van de Opperleidsman.
| |
[pagina 113]
| |
103[regelnummer]
Maar zijn of kòmen ze ons nabij, ontledigd
wordt dan ons brein; en bracht geen ander tijding,
we zouden van uw menslik lot niets weten.
106[regelnummer]
Begrijpen kunt ge 't nu, dat onze kennis
volledig dood zal zijn vanaf de stonde,
waarop de poort der toekomst wordt gesloten.’
109[regelnummer]
Toen, door mijn schuldgevoel als overweldigd,
sprak ik: ‘Zeg toch aan hem, die straks daar neersloeg,
dat nog zijn kind behoort tot hen die leven.
112[regelnummer]
En had ik toen geen woorden voor 'n antwoord,
meld hem dat ik dus deed, als nog bevangen
door 't dwaalbeeld, dat uw woord mij op deed klaren.’ -
115[regelnummer]
En reeds riep weer de Meester me aan z'n zijde;
daarom bad ik de geest met nog meer aandrang,
dat hij mij zeggen zou, wie bij hem waren.
118[regelnummer]
Hij zeide mij: ‘'k Lig hier met meer dan duizend;
daar binnen ginds is Frederik de TweedeGa naar voetnoot1)
en ook “de Kardinaal”;Ga naar voetnoot2) van de andren zwijg ik.’
121[regelnummer]
Dan zonk hij weg; en tot de aloude Dichter
richtte ik m'n schreden weer, gestaâg bepeinzend
de woorden die mij zo vijandig schenen.Ga naar voetnoot3)
124[regelnummer]
Reeds ging hij voort; en toen, zo verder gaande,
vroeg hij: ‘Waarom toch zijt ge zo verbijsterd?’
En op zijn vraag heb ik hem ook geantwoord. -
127[regelnummer]
‘Prent in uw geest wat gij hier hebt vernomen
van 't kwaad dat u bedreigt’, beval die Wijze.
‘En geef nu acht: (en hoog hief hij de vinger)
130[regelnummer]
‘wanneer ge eens staan zult in de zoete licht-glans
van haar, wier heerlike ogen alles schouwen,Ga naar voetnoot4)
zult gij van haar uw levensgang eens horen.’Ga naar voetnoot5)
| |
[pagina 114]
| |
133[regelnummer]
Toen wendde hij zijn voet ter linkerzijde;
en van de muur begaven we ons naar 't midden
'n voetpad langs, dat naar 'n kloof geleidde,
136[regelnummer]
die tot hier boven reeds zijn stank deed walmen.
CHR. KOPS, O.F.M. |
|