Roeping. Jaargang 1
(1922-1923)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Avondgrienden.Ga naar voetnoot1)Gisteravond stond ik op den heuvelrand van Leeuwen, welke loopt van dat gehucht naar de Roermondsche buitenherberg ‘Mijnheerkenshof’. Voor me lag de mijlen-breede Maasgriend, welke aan den gezichtseinder begrensd wordt door de buurtschap ‘de Weerd’ en de pachthoeve ‘Groot Melenborgh’. Daartusschen lagen de lage grienden, de eindeloos-grauw-groene steppen-velden en daarboven lagen de late avond-luchten in hun coloriet van papaver-rood.... Het leek me of daar een kleuren-vallei van vrede verpletterd lag onder de hooge wolken-legers, somwijlen gerand en getrest in dofgoud, vaak gedoezeld met vloeiend vermillioen, hier en daar met plekken van helder blauw.... Lagen in die vallei de ontzielde lichamen van duizenden, het haatzwaard nog in hunne vuisten, de wanhoops-bajonet nog aan hunne zijde, het kleine kogelgat in hun hersenpan? Rommelde daar in die roode oorlogs-lucht het laatste geschut om de overwinning van den Nacht op den Dag te voltooien? De wolken rijden zich in de lucht in lange slagorden, dicht bij me als Grieksche phalanxen, ver weg als Napoleontische massa's. Zij hadden voorhoeden en zijtroepen; er dreven opmarcheerende colonnes aan. Zij bezaten aanvoerders. Zij stormden soms voort onder het bol-wapperen hunner vaandels en standaarden. Zij deden hun laatsten storm-ren op de uitgemergelde leger-resten van den stervenden Dag, welke vluchtend en vechtens-bang zich schuilden onder de maskeeringen der kanadas-boomen.... Een spoorwegbrug lag dwars door dat landschap, waar de Nacht met den Dag vocht, en de brug lag er met haar vier segmenten-overspanningen als een nieuw-uitgevonden oorlogswerktuig in haar ruw gewirwar van diagonalen en verticalen....
◽ ◽ ◽
Waar ter wereld had ik voorheen zoo'n vallei en zoo'n gevecht gezien? Want ik hád ze gezien.... En ik geloof niet, dat wij reïncarneeren en dat dergelijke gezichten-uit-het-verleden als bewijzen voor ons vroeger ziele-leven zouden kunnen gelden....
◽ ◽ ◽ | |
[pagina 30]
| |
Hedenavond dwaalde ik weer door de Maasgrienden thans in de vallei tusschen Asselt, Neer en den Buggenumschen ‘Maasbongerd’. Weer zoo'n verledens-vallei, maar nu vaal-vereenzaamd en geen oorlogs-lucht.... Hoog boven me en allerwegen aan alle horizonten satijnde een mengeling van melancholieke avond-tinten: licht-mauve als uitgewasschen op een waterverf-schets en daardoorheen vele vlakken van rose nuances, een wonderlijk mooi kleuren-mengsel als de overgang van teer-geel naar de koon-kleur van een ‘pêche Melba’.... En plots herinner ik me nu, wáár ik voorheen die vallei en die verven zag: het was in den zomer van 1920, toen ik bij zonsopgang uit de sleeping-car van de Middeneuropeesche expresse keek en de wijde Rijn-vallei van den beneden-Elzas en van Zuid-Baden bewonderde....
◽ ◽ ◽
Deze vallei der grienden was meer verrustigd dan gister-avond. Zij leek mij een onmetelijke begraafplaats, doch de lichamen der duizenden lagen nu ‘onder’ en niet meer ‘aan’ de oppervlakte. Zij lagen onder me te vergaan in de natte, klamme Maasklei. Skeletten bleeken in scherpe zandlagen en in droge woestijnen, maar vergelen en verbruinen in deze klei-vallei, welke niet conserveert, maar vernielt. Die doods-klei maakt de koppen en de beenderen eerst bros, dan melig en daarna keert het skelet tot stof en tot klei terug.... waaruit het voortkwam. ‘Gij zijt stof en tot stof zult gij wederkeeren!’ Met deze Aschwoensdag-gedachte dwaalde ik op dezen zomer-avond door de vallei der grauw-groene grienden.... Zou zij niet eens een Verrijzenis-vlakte kunnen worden, waar bij het Laatste Oordeel de verheerlijkte lichamen zich tegen elkaar zouden dringen, schouder aan schouder, met ingehouden ademtocht, starend naar God?.... Zeisen en maai-machines hadden deze vallei afgegraasd en.... voor een verzameling van massa's pasklaar gemaakt.... Zij lag er kaalgeschoren, bijna-kleurloos, tot aan de begrenzende dorpen. Alleen aan den Maas-kant tintelt een smalle strook rivierklei-gras, afgezoomd door wilgen-bosschages. Daarachter ligt de Maas-bedding, ondiep, en met water, dat voortsluipt als een donker-gebruneerd monster,.... zonder zichtbare rimpeling en zóó vuil, dat de idée van zelfreiniging verdwijnt. Als een voorhistorische rivier rolt de vrije Maas hier voort, met willekeurige kartel-bochten en kronkel-verruwing. Aan de overzijde, - de stroomzijde, - schuurt het vale, trage water de lage oevers af tot zwarte klei-muren, steil en geschilferd door de zon, welke aldoor op het punt staan om eenige voeten in te storten. Aan mijn zijde slibt de rivier aan, tergend-traag en met vet-zwart slijk.... Zij beschikt | |
[pagina 31]
| |
over den tijd van eeuwen en over het vuil van fabrieken en stadsriolen. De rivier distribueert ‘à bon merci’: zij bevoordeelt en benadeelt zonder rekenschap te geven. En als wij, menschen, gaan knoeien en gaan peuteren, haar bedijken, haar uitbaggeren, haar oevers met steenslag beleggen en met wissen beplanten.... dan negeert zij ons: zij blijft voortsluipen; zij blijft weerspiegelen, maar alleen kale kaden en geen origineele rivier-gezichten; zij bespoelt den granieten oever niet meer met zaden en met gladde steenen; geen zandvlekken werpt zij meer op haar klei-boorden. Zij is vertechniekt en haar charme ging teloor.... ◽ ◽ ◽ 'k Dwaalde en mijmerde verder.... Glad en groen als veel-bespeelde en goed-verzorgde zachte tennisvelden lagen de Maas-grienden om mij heen, af en toe in hun grauw-groene weemoeds-kleur gebroken door vormlooze perken van wilde, dof-witte scheerbloemen. Ook vond ik er eenige plassen, effen water-wielen, oud-zilverig van grond-toon, als groote open oogen droomend en starend in dien laten klaren avond van mauve en rose verven.... Onberoerd en onbeluisterd, in hun onbewogenheid gestyleerd tot kunst-conifeeren, stonden de wissen-boschjes om de griend-plassen, en -, ik schrok er bijna van, - waren dat dwaallichten, welke eruit wipten om een menuet op het water te wagen?.... Maar niet lang duurden mijne gedachten aan een sage.... Kudden kraaien die naar graswormen te pikken zaten, vlogen telkens als ik naderkwam op om iets verder weer neer te strijken. En.... ik dacht weer aan die wolken van gisteravond. Ook die kraaien waren in troepen verdeeld. Ook zij hadden hopmannen en vendeljonkers. Zij echter leken me meer oorlogs-‘wezens’, de wolken meer oorlogs-‘symbolen’. De kraaien-kudden klapwiekten met metaal-harden vederslag. Als zij plotseling opvlogen, klonk een geluid als schoten spitse scherpe degens uit de scheden. Zij scheerden in sierlijke slierten naar beneden. Eenige patrouilleerden in een lange rij, als op commando-afgericht, naar den wissen-griend aan de Maas en slurpten gulzig het vale water.... Anderen lawaaiden in zwarte zigzaggen over me heen naar den boomen-griend, waar zij in slanke canadassen hunne kwartieren hadden opgeslagen. Vanavond stonden die canadassen er als donkere wachters om de grijze vallei van het Laatste Oordeel en zij profileerden met hun kunstig-kanten ‘à jour’ tegen de mauve en de rose lucht.... Hoe ongenaakbaar-trots leken me die spook-boomen met hun hooge kraaien-kasteelen! Verwachten zij een minnestreel, die op hun legendarische figuren een ballade zou willen tokkelen? | |
[pagina 32]
| |
Op die griend-steppen vond ik ook rijn-steenen, welke de eigendommen der bezitters afpaalden. Zij stonden er in lange rijen, precies afpassend en bepalend de grootte in bunders en roeden. Velen waren nieuw en leelijk; de beitel-inkervingen van den steenhouwer schuinden regelmatig van rechts naar links. Maar enkelen nog waren oud, verweerd, bemost, onhandig-gevierkant, verzakt in de vruchtbare rivierklei, en voorzien van karikaturen van letters en cijfers. En erop las ik vele initialen van patriciërs dezer streken, wier herinnering alleen nog voortleeft in de anecdoten van oude pachters en in de gebarsten olieverf-portretten van aanverwante nazaten.... Eindelijk bereikte ik de grenslaan van den canadas-griend, welke terugliep naar het dorp. Er zijn zoo van die lanen in landschappen van oude landen, waarin de dwaler aanvoelt, dat er eertijds reiskoetsen doorhosten en postruiters ‘hot en her’ galoppeerden. Zoo was die laan.... Diep en dwars drongen er de karresporen in den vettigen grond; afgetrapt hingen de graszoden aan de verwaarloosde bermen, en het perspectief dier laan eindigde in een ver takkenspel, waardoorheen de late lilas lucht verbleekte....
◽ ◽ ◽
Ongemerkt was de schemering voorbijgewiekt en viel de donkerte neer, eerst in een muis-grijze waas, daarna zacht-zwart als trilde het licht der stervende schemering nog na.... Weer bemerkte ik van verre de lange brug over de Maas. Echter nu niet als vernielingswerktuig, maar als een stuk uit een bouwdoos,.... zoo futiel ten opzichte van de wijde vale vallei der grauwe grienden en de hooge koepellucht der aankomende nacht-kleuren.... 'k Naderde het dorp. Het werd merkbaar-warmer. De zwoelte van den kom verving de kilte van het rivier-milieu. Ik onderscheidde nog de korenvelden in alle vormen: ....ongemaaiden, weelderig-wit-geel als bleeke vlechten en wrongen van aschblonde vrouwen,.... onder de machine-gevallenen, regelmatig-gestoppeld als ruggen van roskammen,.... ook nog volgens ouden trant met de hand-gesnedenen, neergevallen onder de vlijmscherpe zeisen en met den maai-stok handig in garven gegooid om morgen tot schooven te worden opgezet. De karresporen en de valleiwegen vernauwden zich tot veldpaden, welke weer versmalden naar gelang de grond vruchtbaarder werd. Toen kwamen de meidoorn-heggen van den dorpsrand en dan de ‘wegels’ tusschen de heggen als smalle steegjes, koel-donker en zich tot enge bladeren-tunnels vormend als kastanje- of noten-boomen eroverheen hingen. | |
[pagina 33]
| |
Daar kreeg ik een inkijk op de dorpsstraat, waar de boeren nog gehurkt tegen de stoepen liggen en weerprofeet spelen. 'k Trad den moestuin van het buitenhuis binnen en 'k hoorde uit een linde de laatste avond-rapsodie van den merel jubileeren.... En ik dacht aan de grijze grienden van het Laatste Oordeel....
‘Malborgh’, Zomer 1922. JOHAN GRAAFLAND. |
|