Roeping. Jaargang 1
(1922-1923)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
[Tweede deel]Sint GeertruidVIII.
| |
[pagina 6]
| |
ander mens in haar zielsgeheim te betrekken, ontstond daar tegenover toch ook weer 'n grote vrees om er over te spreken. Want 't is 'n volkomen begrijpbaar voorval, hoe 'n zwak mens-kind verlegen is met goddelike ervaringen in 't bijzijn van anderen, en hoe 't hem dieper vernedert gehouden te worden voor 'n uitverkorene als voor 'n boosaardig mens. Daarbij vorderen deze gesprekken 'n zeer juiste verwoording: 'tgeen de moeilikheid vergroot, omdat spreken nooit spoediger stamelen wordt dan wanneer 't zich waagt aan de verklaring van 't heilig onverklaarbare, diep in de ziel. Nu is 't in deze tweestrijd der ziel 'n biezonder groot voorrecht, als zij naast zich 'n andere mens weet, van wie ze stellig verwachten kan omwille van z'n goeden aard, van z'n genegenheid en ervaring, dat hij 't openhartig gesprek kan vergemakkeliken door 'n liefdevolle ontferming over de hulpeloze, en door 'n bereidwillig ingaan in 't geheim der twede ziel. Dit voorrecht bestond voor Geertruid: want er was niemand zo goed, genegen en ervaren, als Mechtild, de novice-meesteres, die zich hartelik toewijdde aan allen, en mild van haar geestelike rijkdommen meedeelde zonder de minste gedwongenheid, in allerblijdste eenvoud, maar die toch 'n biezondere liefde had voor Geertruid: en Geertruid voor Mechtild: ontroerende trek van menselikheid in 't vergeestelikt bestaan van deze twee vrouwen. Ze waren trouwens op elkander geheel aangewezen. De jonge Geertruid, onrustig met haar uitbundige lust om 't grote werkelike leven binnen te gaan, en die duizend middelen tegelijk te baat wou nemen, voelde de zachte gematigdheid en de deemoedige zelfbeheersing van de oudere Mechtild als 'n bevrijding in haar neerkomen: terwijl dezelfde geaardheid van beider geestelik leven, dat zich voornamelik bewoog om de mens-geworden Zoon Gods met Z'n Hart, vanzelf bracht tot 'n vollediger verstaan van elkaar en tot 'n wederzijds verhevigen van elkaars liefde tot de Liefde. Wanneer dan tussen twee zulke verheven zielen door 'n gesprek verbinding ontstaat, dan is dit 'n gebeurtenis van grote geestelike waarde: dan is dit overstorting van heiligheid in heiligheid: 'n kostbare uitwisseling van 't beste, dat ze bezitten: de luisteraar en de spreker ze leren alle twee en worden er beter van: dan is dat de evangeliese vereniging van twee, met Jezus in 't midden, die door de belofte van Z'n biezondere tegenwoordigheid de belangrijkheid heeft willen aangeven, wanneer twee zielen elkander in Zijn naam ontmoeten en vergaderd zijn.Ga naar voetnoot*)
◽ ◽ ◽ | |
[pagina 7]
| |
Het is ontstellend, hoe weinig zelfs de kristelike wereld aan deze troostende belofte heeft willen aandacht schenken, hoe weinig zij schijnt te vermoeden, dat daarmee door Jezus de waarde van geestelike samenspraken zeer hoog wordt aangeslagen. Want er is geen intiemer vergadering in Jezus' Naam denkbaar dan die van ziel met ziel door 't eerlik en geestelik gesprek. Maar onze zeldzaam sterke zucht tot evangelie-vervaging heeft ook deze biezonder troostende Jezus-verwerkeliking vrijwel verhinderd tot stand te komen. Zodat in de meeste gevallen ons onderhoud nauweliks meer is dan de uitwisseling van onbeduidendheden of kleine hatelikheden: en 't zelfs als 'n roem geldt en 'n geprivilegieerd soort van aangenaam vernuft, met niets en nogmaals niets 'n gezelschap van niet-denkende onpersoonlikheden te kunnen vermaken. Zeer zeker geschiedt dit volstrekt niet immer uit onverschilligheid voor de hogere levens-belangen - ge vindt 't immers ook bij personen, die overigens uit professie en met ernstige offers zich toeleggen op de evangeliese kultuur der ziel - maar 't geschiedt veeleer uit gemis aan konsekwente verwerkeliking der hogere belangen, die te slap bewust en daarom te veel verdonkerd voorwerp van streving, niet in staat zijn aan alle levensuitingen die goddelike eenzijdigheid, die allerboeiendste eentonigheid te geven, gelijk we die aantreffen bij de heldhaftige volgers van Jezus. In dit geval toch was 't hart er vol van, en vloeide de mond ervan over. 't Is 'n eenzaam feit, dat twee mensen op deze drukke wereld in de naam van Jezus vergaderd zijn: en daarom is 't om onze dis, of op onze wandel bij heel veel woordklank toch stil, hol en troosteloos: 't Woord is in ons woord niet vlees geworden en vond bij ons geen onderdak: waarmee veel etiese kracht voorgoed verloren gegaan is in onze samenleving.
◽ ◽ ◽
De uitwerking van haar gesprekken met Mechtild heeft Geertruid zelf aangegeven.Ga naar voetnoot*) Op Jezus' bevel nauwkeurig bespiedster van 'tgeen er met haar door de genade gebeurd is, verzwijgt ze niet, dat misschien menselike genegenheid, eerder dan de Geest Gods haar voerde tot dit onderhoud. Maar ze kan zich over deze onzekerheid niet verontrusten: ze gaat geheel op in de lofprijzing over de heerlike gevolgen dezer samenspraken, en voorkomt geestdriftig 'n mogelike bedenking van 'n toekomstig lezer, die in deze mededeelzaamheid 'n verbreking zou kunnen zien van de heilige klooster-stilte, of zich om de vertrouwlikheid ervan wat ergert. ‘Tot heil van de lezer, schrijft Geertruid, wil ik hier even bijvoegen, | |
[pagina 8]
| |
dat ik zeer dikwels de vurigheid mijner godsvrucht voelde vermeerderen bij gelegenheid van zo'n onderhoud. En of mij nu uw Geest, Heer God, of wel m'n menselike genegenheid me hiertoe aanzette, dat is me niet duidelik. Maar toch heb ik wel gehoord van iemand die in deze dingen veel ervaring had, dat 't nuttiger is om zulke geheimen mee te delen aan 'n persoon, die we als onze meerdere vereren, niet enkel uit 'n gevoel van trouwe genegenheid, maar tevens uit eerbied, omdat hij ouder is. Maar gelijk ik zei, ik weet niet, waarom ik 't deed: en ik geef me daarom over aan U, m'n allertrouwste verzorger, in wiens Geest, zoeter dan honing, de kracht der hemelen bestaat. Heb ik gehandeld uit menselike genegenheid, dan heb ik sterker reden om in 'n afgrond van dankbaarheid te zinken, omdat Gij, dan mijn God, U in meerdere mate hebt gewaardigd: 't goud Uwer onschatbaarheid te voegen bij 't slijk mijner onwaarde, opdat aldus 't edel gesteente Uwer genade in mij zoude zijn.’
Sittard. M. MOLENAAR, M.S.C. |
|