Roeping. Jaargang 1
(1922-1923)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 372]
| |
Gebed voor ons, dichters.Ga naar voetnoot*)Heer heb medelijden met ons, dichters,
verloren in het bedrijf der mensen, donker als het diepe gaan der molenstenen.
Zo weinig zijn er die vernemen
het krijsen van onze stiften in het metaal der dagen,
de fijne geluiden die uit de werkkamer doordringen tot U.
Wij dichters liggen dag en nacht gebogen over Uw hart,
beluisteren het heimelik werken van Uw hart
in alle ding dat groeit en groot wil worden aan U.
Aan onze haren trekt Gij ons op naar U,
gestadig doet Gij ons pijn: daarom hebben wij u lief.
Dit alles weten onze broeders niet meer:
hoe Gij van ogen, lippen en handen
de bloemen hebt gemaakt,
en de kreten van het dier
als helle en donkere vlammen die dansen door de dag der mensen;
noch hoe de bomen als kandelabers branden
en dragen lichte gedachten naar de hoge trans.
Ons, dichters, heeft gebroken
het zwoegen van de weide onder lage wind
en de verdoemenis der wateren in de oude sluis
al van in onze kinderjaren.
Met de zilveren maan speelt ons verlangen cricket over de dagen.
Heer, voor een schoon en groot spel geef ons kracht!
Luidklinkende landen trekken ons aan,
in zonverblinde spoorhallen zijn wij thuis,
aan de staketsels en op het paalwerk in zee.
vuursteden vlinderen zinnelik en groot
om de tumultvergeten dorpen waar Gij ons te leven zet,
waar wij geboren zijn om te vervullen een grote goedheid,
een zachtmoedigheid onder de mensen en dieren, een jonge stralende heiligheid
- beiaarders Uwer blijdschap, krachtige kolveniers des Gebeds! -
om er de lof te zingen van Zuster Armoede
lijk de zoete Vader der leeuwerken, haar grauwe bruidegom:
de troebadoer van Assisi!
WIES MOENS |
|