Van stof en geest in de kosmische schoonheid.
Vervolg op blz. 160.
‘En het Leven was het Licht der Menschen’;
Ook ons probleem van 't schoon krijgt hier een lichtend-klare oplossing zoo we er het leven midden-in plaatsen en 't er midden-in blijven zien; hoe essentieel de beteekenis van het leven is voor het inzicht van 't schoon, mag 'n enkel trekje illustreeren; want is het niet 'n ondervindelijk gegeven, dat bij het schatgraven in het doode verleden, het in ons jubelt en juicht telkens als we iets van het leven zelf opstooten; schoonheid, kunst verliezen dan als woorden hun kracht van expressie en maken plaats voor de magische klank van het begripswoord: 't ‘Leven’.
Het leven is binnen en buiten ons iets van 'n spontane herkenning; want oordeelen is niets anders als 'n in ons levende waarheid doen schijnen op 'n zich voordoend gegeven en daarin het naar die waarheid levende schiften en scheiden van het naar die waarheid doode.
Bij den kunstenaar is het leven als 'n waterstroom; breed en rustig zal het een vol beeld spiegelen van den hoogen hemel, wild en woelig in-gebroken accenten het hemellicht doen uiteenschieten.
En in dien zin is 't kunstwerk de strikte graadmeter van het innerlijke leven van den kunstenaar, tegelijkertijd dat het oordeel over zijn werk index bij den aanschouwer wordt van diens eigen levenspeil.
Vergeten we hier echter niet, dat tusschen de twee zelfkanten van 's menschen leven, zijn geneigdheid tot het goede en ook tot het kwade er de jammerlijk-breede middenstof is. Iets anders nog is dat het vereenzelvigen binnen de levensovertuiging van het aesthetische inzicht met de moraal, die één is voor alle menschen, zou kunnen verleiden tot het opleggen van eenzelfde éene inzicht bij het schoon.
Eerst wie hier alle zielen wil herleiden tot éene norm, tot éene wettisch ingeperkte potentie, zou met recht en rede 'n objectiviteit in het schoon als alléén volstaand kunnen stellen. Maar het levende heeft zooveel aspecten, dat juist de verscheidenheid zoowel van den kant van het subject als van het object tot in het oneindige opgevoerd, weer beeld is van de oneindigheid in het Eene wezen van den Schepper.
◽ ◽ ◽
Wat we als leven spontaan herkennen, altijd dan voor zoover we hetzelf in ons dragen, hebben we getracht te analyseeren door onze eigen ziel te beluisteren en na te gaan wanneer de vonk oversloeg, die ons het schoon openbaarde; en we zagen dat schoonheidsvreugde