Zang-schoonheid.
....Gij zult met blijdschap de waters uit de bronnen des Zaligmakers scheppen....
Nu Dr. Moller ons in zijn inleiding de zuivere geestelijke schoonheid in haar bovenzinnelijk wezen en heel haar zinnelijke waarneming zoo heerlijk heeft uitgebeeld en gesproken heeft over kunst in het algemeen, is het niet van belang ontbloot deze schoonheid in de zangkunst aan een nadere beschouwing te onderwerpen.
◽ ◽ ◽
De tijd van het verfoeilijke cerebralisme, hetwelk bij vele moderne Duitsche componisten uit de school van Richard Wagner, hoogtij vierde en ver over zijn grenzen de geesten had verward, geraakt gelukkig gaandeweg op den achtergrond. Althans bij onze roomsche Nederlandsche toondichters begint meer en meer de muziek te klinken, welker tonen het eerst door César Franck werden aangeslagen: de muziek der mediteerende schoonheid. Onze moderne muziek is niet meer bovenal de uiting van technische volmaaktheid, ze is een streven naar de wedergave van essentieele gewaarwordingen, de mystieke gedachte in schoonheid van vorm. Dat maakt een werk tot een uiting van den kunstenaar, den van God begenadigde.
In deze uiting is het den zanger dan ook des te lichter te schouwen in de ziel van den kunstenaar en komt het aan op de studie en de beoefening der menschelijke stem. De menschelijke stem is echter wel het mooiste door God geschapen instrument, maar ook het moeilijkste.
Veel leiders, welke dit organisch instrument cultiveeren, tasten dan ook maar al te vaak mis, omdat men zoekt in die richting, waarin het materialisme heil vindt. Ademhaling-techniek, vocalen, mond- en woordvorming worden uiterst verzorgd, maar met het innerlijke, de ziel, wordt geen rekening gehouden. Het zich uitleven des zangersvisie wordt niet kunstzinnig behandeld, vandaar de herhaalde ongunstige critiek over solisten wat betreft expressieve vermogens, dictie enz. waaruit de bloote nuchterheid spreekt. En nochtans, is het eerste noodzakelijk, het laatste is voornamer en van de hoogste beteekenis.
Niet naar buiten uit, naar binnen moet worden voortgearbeid. Dit moge velen vreemd klinken, doch de ontvangen indrukken van de natuur in al haar rijke schakeeringen, het leven, dus God moet worden benaderd. Daarom kan een ongeloovige geen goed zangpaedagoog zijn. Is de ziel eenmaal gevoed met de klankindrukken der haar omringende schoonheid, als vanzelf zal ze zich uitzingen en jubelen in heerlijke