Eenzaam.
De glorieuze verrukking wijkt langzaam naar verre verten. En in de leegte rijst op de stildroeve wemoed om de verloren geweken droom. Als in 'n nevel over herfstlanden waar geen glorende luister der zon wolken doorzeeft, beangst de verlatenheid: alléén op de wereld met 'n verslagen droom -; hoog aan de lucht voeren de wolkestoeten haar mee....
In eindeloos verlangen strekken mijn handen, strekken in onmacht; en mijn moe hoofd zinkt tot et roerloos staart in de duisternis; geen hoofd en geen borst waar et zich te ruste vleien kan; nergens je ogen waar dieper geheim van Gods almacht in lag dan in de sterren, toen ik wegzonk in de diepten van je ziel om daar mezelf te vinden. Heb jij me niet mezelf laten zien? Wie deed mijn bloed jagen als herfstvlagen door najaarsdagen, onstuimig dat et rood mijn wangen kleurde? Wie maakte mijn ziel tot de strak gespannen harp waarin alle vreugden luidop rilden en alle smarten dieper hun nameloos leed kermden? Wie gaf mij de macht dromen te dromen van wijdser pracht en heerlikheid als ooit mijn leven kende? Wie leerde mij kennen de gruwzame verschrikking als 'n gedoemde onder et nachtzwerk óm te zwerven over de verscheurde wereldrotting, toen weg week alles, sints et licht van je ogen gedoofd werd, en ik de stille beroering van je handen nooit meer voel?....
Hoor - de storm raast door de nacht; de nacht is 'n adembeangstigende droom. Gods hand grijpt krampend zwaar de wereld die verduistert; de donderwolken drijven tegen elkaar: hun vuur valt over de wereld, en vlammen slaan uit 'n eenzaam huis, daar op de hei. - O waar ben je, in deze nacht? Waar ben je.... en ik ben niet bij je, om jouw hoofd te leggen tegen et mijne, om samen de duisterheid der nacht te doorwáken.
Hoor - Gods machtige hand schudt der bomen kruinen die neerbuigen in demoed. Waarom buigen onze hoofden nooit samen neer?
Ik ben eenzaam als 'n schipper op zee in z'n sloep. Ik ben zo eenzaam.... De kring der dagen trekt over de wereld - en van de nachten weet geen te verhalen. De dagen aanvaard ik zonder te weten waarom. Wat is mij hun luister zonder jou; de stralende branding van de zon verschroeit mijn ziel, nu de koel-kalme rust van je ogen week.
De bange verschrikking der dageneenzaamheid doet me verlangen naar de nacht; en de sombere dreiging van et nachtduister stuwt mijn begeren naar de dag.
Waar leidt et leven zonder jou?