In Voorbeeld 2, eindigt de zin op een mannelijken uitgang (de laatste toon begint op een zwaar maatdeel).
De scheiding tusschen arsis en thesis valt dus tusschen de 2e en 3e toon en het hoofdaccent valt op den 3e toon.
Voorbeeld 1 kan op twee manieren opgevat worden, n.m. het kan beschouwd worden als één zin en dan zijn de 3 eerste tonen arsis en de rest thesis en valt het hoofdaccent op den vierden toon.
Beschouwt men het als twee zinnen, dan moet het hoofdaccent vallen op den tweeden.
3
In voorbeeld I eindigt de zin op een mannelijken uitgang (de laatste toon begint op een zwaar maatdeel).
De scheiding tusschen arsis en thesis valt dus tusschen den tweeden en den derden toon en het hoofdaccent op den derden. Wij hebben hier dus te doen met een enkelvoudige arsis en een uitgebreide thesis.
In voorbeeld II (eveneens mannelijke uitgang) is het hoofdaccent op den tweeden toon, omdat het hoofdaccent moet komen op 't voorlaatste zware maatdeel (in dit geval den derden tijd der maat, die zwaarder is, dan de tweede of de vierde).
In voorbeeld III kan men twee opvattingen hebben n.m.
beschouwt men deze zin, als bestaande uit twee, dan valt het hoofdaccent op den 4en tijd der maat,
beschouwt men deze zin als een geheel, dan moet het hoofdaccent vallen op den 4en toon.
Men denke er dus wel aan, dat de laatste toon nooit het hoofdaccent heeft, als de componist dat niet uitdrukkelijk aangeeft.
Over het verder verband tusschen hoofdaccent en arsis en thesis in een volgend artikel meer.
Nijmegen.
WILLEM VAN KALMTHOUT.