Roeping. Jaargang 1
(1922-1923)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
De barmhartige Samaritaan.
| |
Derde Tooneel.
Barabbas en Dismas.Ga naar voetnoot2)
Kent ge een Elcana, die te Sichar woont?
Dismas.
Elcana?.... neen!
Barabbas.
Die was vanmiddag in
den tempel.
Dismas.
In den tempel?
Barabbas.
Of ten minste
in 't voorhof van de wisselaars. Maar 't duurde
niet lang, of allen gingen hem te lijf.
Dismas.
Had hij geschimpt op Annas?
Barabbas.
Erger nog!
Hij loofde den profeet van Galilea
en noemde hem Messias.... Laatst heeft Jezus
de wisselaars verdreven uit den tempel,
uit eerbied voor Gods Huis, betoogde Elcana,
uit heerschzucht, riepen de anderen. 'k Moet zeggen,
hij hield het dapper vol! Maar 't einde was,
dat gansch het voorhof samenliep en dreigde
en de Samaritaan de vlucht moest nemen.
En 't volk, dat buiten stond op 't plein en op
de trappen, jouwde en wierp hem na met steenen.
Hij vluchtte binnen bij een vriend en zal
wel niet voor 't donker was, Jeruzalem
verlaten hebben, om nooit weer te keeren.
| |
[pagina 50]
| |
Dismas.
Barabbas, zeg, wat dunkt u van.... den Christus?
Barabbas.
Hij is een man, die de geheimen kent
van de natuur en van het menschlijk hart,
die schijnbaar argeloos, maar meesterlijk
die kennis als een aureool doet glanzen
om zijn persoon en voorgewende zending.
Zijn durf, Dismas, is grootsch en tevens dwaas.
Dismas.
Dwaas?
Barabbas.
Ja, Hij speelt een dwaas, gevaarlijk spel,
dat eindigt straks in bloed, gelijk in bloed
het woord en spel gesmoord is van Joannes.
Dismas.
Ons spel is veel gevaarlijker, Barabbas!
Als hij, die allen weldoet, wordt gestraft,
zal onze bloedschuld dan haar straf ontgaan?
| |
Elfde Tooneel.
Caleb en Eleazar.
Caleb van alles beroofd ligt neer, zwaar gewond. Na eenige oogenblikken wordt Eleazar zichtbaar, komende van Jeruzalem.
Caleb.
Ach, help mij, help mij!.... roovers hebben mij
verwond!....
Eleazar, als hij Caleb ziet, verschrikt, vertraagt even zijn gang maar gaat al spoedig snel door.
o Help mij, priester!....
| |
Twaalfde Tooneel.
Caleb.
Caleb.
Laat ge mij
hier liggen... zonder hulp... of zelfs een troostwoord!...
Woedend en telkens heftiger:
Vervloekt! vervloekt!.. vervloekt!....
| |
[pagina 51]
| |
Zinkt uitgeput neer.
Wat gloeit mijn hoofd!....
O Priester zonder hart!.... Als ware ik een
melaatsche of erger nog.... liep hij voorbij!....
Kon ik maar tijding doen naar Jericho!....
Wat zei die roover?.... Hij zou melden aan
mijn vrouw, waarom 'k nog later thuis zou zijn!....
Ah! nu begrijp ik het!.... Dat is de wraak
van den Samaritaan, dien we uit den tempel
verdreven hebben;.... hij heeft mijn gesprek
met den leviet gehoord.... en me aan de roovers
verraden.... oog om oog en tand om tand!....
Mijn tong verdroogt van dorst!.... Hoe lang zal 'k nog
hier moeten liggen zonder hulp of laafnis!....
Is dat geen voetstap?....
Heft luisterend het bovenlijf omhoog, op de armen steunend.
| |
DertiendeTooneel.
Caleb en Salomi.
Salomi komt op.
Caleb.
Help me, wie gij zijt!....
Help me!.... door roovers ben ik uitgeplunderd!....
Salomi, als hij Caleb ziet, verschrikt, vertraagt even zijn gang en gaat dan snel door.
Ik sterf van pijn en dorst!.... Geef mij wat wijn!....
| |
Veertiende Tooneel.
Caleb.
Caleb heft een arm op en balt de vuist; woedend roept hij: Schande over u!.... Verlamme God uw voeten!....
Een dier, dat in den put valt, wordt gered
en ik.... blijf liggen in mijn ongeluk!....
Zinkt uitgeput neer.
Wee mij!.... Ik ril van koude en koorts.... en smacht
van dorst!....
Begint te weenen.
Heer God, zie neer op mijn ellende!....
| |
[pagina 52]
| |
Wees Gij mijn redder!.... 'k Zal den eersten sikkel,
dien ik verdien, naar Uwe schatkist brengen!....
Legt het hoofd op de armen en sluit, vermoeid en ziek, de oogen.
Gedenk niet, Heer, mijn ongerechtigheid
en wend Uw aanschijn niet van Caleb af!....
Laat mij Uw Naam nog loven in den tempel
en leg een dankwoord op mijn mond en lippen!....
Elcana is onder de laatste verzen opgekomen, hoort Caleb bidden en treedt aanstonds op hem toe.
| |
Vijftiende Tooneel.
Caleb en Elcana.
ELCANA knielt bij Caleb neer. Wat deert u, arme man?
CALEB opent de oogen en ziet hem eenige oogenblikken aan en zucht:
O God! heb dank!....
Elcana.
Gij zijt gewond!
Caleb.
Ik ben gevallen in
handen van moordenaars en roovers!....
Elcana.
Arme vriend!
Caleb.
Mijn geld is mij ontroofd,.... mijn kleed en gordel!....
Ze sloegen mij!.... Mijn God, ik heb zoo'n dorst!
Elcana.
'k Heb wijn en olie.... Schep dus moed....
Beurt Caleb voorzichtig op en laat zijn hoofd tegen zijn schouder rusten.
Caleb.
o Heer,
gij, gij zijt goed!.... Gij zijt barmhartig, heer!
Elcana plaatst Caleb in zittende houding tegen de spelonk en staat op.
'k Zal wijn en olie halen!
| |
[pagina 53]
| |
Caleb grijpt Elcana's kleed vast,
'k Bid u, ga
niet weg!....
Elcana.
Ik keer terstond!
Caleb schudt het hoofd en blijft zijn kleed vasthouden.
'k Was van mijn rijdier
gesprongen, toen ik uw gekreun vernam!....
't Zijn hoogstens twintig passen!
Caleb laaf het kleed los. Elcana af.
| |
Zestiende Tooneel.
Caleb.
Caleb, ziet Elcana eerst angstig na, - dan brengt hij de hand aan 't voorhoofd en zegt in groote ontroering:
O mijn God!
't Is de Samaritaan,.... dien ik van middag
mee uit den tempel joeg!.... hetzelfde kleed....
dezelfde stem!.... De zonen van mijn volk
gingen voorbij en hij.... bewees barmhartigheid!....
Elcana komt terug met olie en wijn en doeken.
WILLEM SMULDERS, pr. |
|