het hooge of lage van een toon (hoogte), het sterke of zwakke, (kracht) en het scherpe of weeke (klankkleur).
De tijdduur brengt ons de tegenstelling: het lange of korte, waardoor ook het zware of lichte karakter der tonen ontstaat.
Het spreekt van zelf, dat men in deze groote verscheidenheid orde moet scheppen, wil men de toonkunst niet door groote wanorde in een onverstaanbare chaos van tonen zien ontaarden, en dit ordenen en regelen van al die tegenstellingen wordt gedaan door de Rythmiek.
Vincent d'Indy geeft in zijn ‘Cours de composition musicale’ de volgende definitie: ‘Le rythme, c'est l'ordre et la proportion dans l'espace et dans le temps.’ en wat verder schrijft hij: ‘Pour la musique, art de succession, basée sur la division esthétique du temps, le rythme est plus spécialement: l'ordre et la proportion dans le temps.’ Het is zeker, dat de rythmiek op de eerste plaats verband houdt met de verhoudingen in den tijd, maar dit sluit volstrekt niet uit, dat de invloed der Rythmiek zich ook moet uitstrekken over de tegenstellingen en verhoudingen, die meer door de lucht geschapen worden. Zoo is de tegenstelling van sterk en zwak, scherp en week, hoog en laag even goed rythmisch te behandelen, als lang en kort, al moeten wij toegeven, dat hun effecten veel gemakkelijker te begrijpen zijn, dan die der langere of kortere duur der tonen.
Bestudeeren wij dus eerst de rythmiek van den tijd.
Gaat men het tikken van een uurwerk aandachtig na, dan zal men spoedig geneigd zijn, aan een op bepaalden tijd terugkeerenden tel meer nadruk te geven dan op de andere, b.v. stellen wij dat tikken voor als volgt:
dan zullen wij onwillekeurig deze tellen gaan rangschikken in groepen van twee of drie tellen. De eerste van iedere groep lijkt ons zwaarder, omdat wij daarop steunen en de andere tellen voelen wij lichter aan, omdat die ons, als 't ware, weer opheffen naar het volgende steunpunt. Wij zouden zelfs geneigd kunnen zijn, om de eerste tel van iedere groep sterker te noemen dan de andere, wat echter een verkeerde opvatting zou zijn, daar wij toch weten, dat alle tellen precies even sterk zijn. Dat is trouwens zeer gemakkelijk te bewijzen. Verdeelen wij bovengenoemde reeks tellen in groepen van twee, dan zouden: 1, 3, 5 en 7 het steunpunt hebben, terwijl bij een driedeelige groepeering 1, 4 en 7 het sterkst zouden lijken. Daar de tikken elkaar in beide gevallen in absoluut dezelfde volgorde opgevolgd zijn, is 't onmogelijk, dat in één geval 1, 3, 5 en 7 en in een ander geval 1, 4 en 7 het sterkst zouden