Robrecht de Duyvel
(1980)–Anoniem Robrecht de Duyvel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
Bij hoofdstuk 1De meest uitvoerige studie over de Robrecht schreef K. Breul als inleiding bij zijn editie van een Engelse paralleltekst Sir Gowther. Eine englische romanze aus dem 15. jahrhundert kritisch herausgeg. nebst einer litterarhistorischen untersuchung über ihre quelle sowie den gesamten ihr verwandten sagen- und legenden-kreis mit zugrundelegung der sage von Robert dem Teufel (1886). Deze gaat uitvoerig in op de verschillende versies, verspreiding, de belangrijkste motieven en de oorsprong van het verhaal, waarbij hij de sprookjes verkiest boven de tot dan toe veronderstelde historische oorsprong. De Nederlandse prozaroman kent hij slechts uit een late, achttiende eeuwse editie. Na Breul handelen nog uitvoerig over de sprookjes en sagen: E. Benezé, Orendel, Wilhelm von Orense und Robert der Teufel, eine Studie zu deutschen und französischen Sagengeschichte (1897) en F. Panzer, Hilde - Gudrun. Eine sagen- und literaturgeschichtliche Untersuchung (1901), die ook ingaat op de Eisenhans en alle varianten uit andere sprookjes weergeeft (250-67). Een schat aan gegevens bevat eveneens: J. Bolte en G. Polivka, Anmerkungen zu den Kinder- und Hausmärchen der Brüder Grimm (herdr. 1963), dl. 3, ad. nr. 136 (= Der Eisenhans). In een breder kader wordt de Robrecht behandeld door K. Wais, ‘Märchen und chansons de geste. Themengeschichtliches zu Robert le diable, Berte aus grande pies, Loher und Maller’, in: I. Festgabe für J. Wilhelm zum 80. Geburtstag (1977) (= Zeitschr. für franz. Sprache und Lit., Beiheft NF, Heft 5), 120-38, II. Zeitschrift für franz. Spr. u. Lit. 87 (1977), 314-34. In het algemeen zijn van belang voor sprookjes en -motieven: A. Aarne, The types of the folktale. A classification and bibliography. Antti Aarne's Verzeichnis der Märchentypen, transl. and enlarged by S. Thompson (19612) en S. Thompson, Motif-index of folk-literature. A classification of narrative elements in folktales, ballads, myths, fables, mediaeval romances, exempla, fabliaux, jest-books and local legends (1955-58) 6 dln. Onlangs verscheen ook: L. Mackensen, Handwörterbuch des deutschen Märchens, hrsg. unter bes. Mitwirkung von J. Bolte. (1979). Ook in Brits-keltische romans komen veel sprookjesmotieven voor. Mevr. A.M.E. Draak toonde voor de Walewein aan dat zelfs het stramien ontleend is aan een wijdverbreid sprookje: Onderzoekingen over de roman van Walewein (19752). Over de sprookjesmotieven in de Torec handelt J. Hogenhout, De geschiedenis van Torec en Miraude. Een onderzoek naar de oorsprong en de ontwikkeling van een Arthurroman (1976). Van belang voor de late middeleeuwen is: H.H. Wetzel, Märchen in den französischen Novellensammlungen der Renaissance (1974). Jacob van Maerlants Merlijn werd uitgegeven door J. van Vloten (1880). De passage van zijn verwekking begint op vs. 3410. Er bestaat ook een prozaromanversie van de Merlijn, helaas slechts fragmentarisch overgeleverd, en uitgegeven door M.E. Kronenberg in: Tijdschr. v. Ned. taal- en letk. 48 (1929), 18-34. | |
[pagina 143]
| |
Over de duivel in de middelnederlandse literatuur kan men terecht bij: E.J. Haslinghuis, De duivel in het drama der Middeleeuwen (1912), en in het hoofdstuk ‘De duivel in de exempelen’ uit: C.G.N. de Vooys, Middelnederlandse legenden en exempelen. Bijdrage tot de kennis van de prozalitteratuur en het volksgeloof der middeleeuwen (herdr. 1974). Belangrijk als overzicht en breed van opzet is nog steeds: M.J. Rudwin, The devil in legend and literature (1931). In 1979 verscheen de bundeling van lezingen gehouden op een colloquium in Aix-en-Provence in 1978, voornamelijk gebaseerd op franse teksten van diverse aard: Le diable au moyen age. (Doctrine, problèmes moraux, représentations) (Senefiance, 6). Tenslotte vermeld ik nog: H. van Nuffel, ‘Le pact avec le diable dans les littératures medievales’ in: Anciens pays et assembl. d'Etats 39 (1966), 27-43 en G.W. Wolthuis, Duivelskunsten en sprookjesgestalten. Studiën over literatuur en folklore (1952), een bundeling artikelen naar aanleiding van de Mariken van Nieumeghen. Het exempel uit het Boeck welck is gheheten der sielen troest is overgenomen uit de editie - G. Leempt, Utrecht 1479 (ex. Kon. Bibl. Den Haag). Er bestaat geen moderne editie van. Wel van de middelnederduitse versie: Der grosse Seelentrost, uitgeg. door M. Schmitt (1959).
| |
Bij hoofdstuk 2Het Ierse reisverhaal wordt uitvoerig weergegeven en besproken door R.S. Crane, ‘An Irish analogue of the legend of Robert the devil’, in: The Romanic review 5 (1914), 55-67. Voor een middelnederlands reisverhaal uit deze traditie leze men: De reis van Sente Brandane, ed. H.P.A. Oskamp (1972). Het latijnse exempel is uitgeg. door A. Lecoy de La Marche in: Anecdotes historiques... d'Etienne de Bourbon (1877), 145-8. De Roman, Robert le diable, roman d'aventures is uitgeg. door E. Löseth (1903) met een zeer uitvoerige inleiding. Van de Chronique bestaat een moderne editie van A. Hellot, Les chroniques de Normandie (1223-1453) (1881), gebaseerd op een zestal handschr. en oude drukken tot 1610. Voor de Dit moet men naar ‘Le Dit de Robert le diable. Zum erstenmal... herausg. von K. Breul, in: Abhandlungen... A. Tobler (1895), 464-509, zonder commentaar. Zie daarvoor zijn Sir Gowther. Het Miracle de Nostre Dame de Robert le dyable is in 1836 uitgeg. door enkele leden van de ‘Société des antiquaires de Normandie’. Een latere editie is die van E. Fournier: Le mystère de Robert le diable (z.j.), vergezeld van een transscriptie in modern Frans. K. Borinski bezorgde een uitgave van de Duitse prozaversie: ‘Eine ältere deutsche Bearbeitung von Robert le diable’, in: Germania 37 (1892), 44-62. Van de Vie is geen moderne uitgave voorhanden. Foto's van exemplaren uit Parijs en Wenen zijn aanwezig in de dokumentatie van het projekt ‘Laatmiddeleeuwse volks- en triviaalliteratuur’ aan het Instituut voor Neerlandistiek te Amsterdam. G. Bollème schreef over La bibliothèque bleue. La littérature populaire en France du 17e au 19e siècle (1971). Speciaal over de Robert le diable publiceerde L. Andries, ‘La bibliothèque bleue: les réécritures de Robert le diable’, in: Littérature, 30 (mei 1978), 51-66. Voor nederlandstalige werkjes blijven van belang: | |
[pagina 144]
| |
G.D.J. Schotel, Vaderlandsche volksboeken en volkssprookjes van de vroegste tijden tot het einde der 18e eeuw (1874) en E.H. van Heurck. De Vlaamsche volksboeken (144). De titel van het 18e eeuwse Nederlandse volksboek luidt: Aerdige historie van Robrecht, genaemd den duyvel, die in zijn leven veel kwaed dede en naemaels geworden is eenen vriend Gods. (ex. Brussel, Kon. Bibl.) Het is deze versie die ten grondslag ligt aan de (enige?) weergave in modern Nederlands: ‘Robert de duivel’ in: Mythen en sagen uit het oude Europa. Negen verhalen, naverteld door D.L. Daalder (19706), 8-30. De versie van Jean Castilhon verschijnt bij ons met de titel Geschiedenis van Robrecht den duivel, hertog van Normandië. Uit het Fransch vertaald door M.S. De gegevens betr. de verboden boeken zijn te vinden in F.H. Reusch, Die Indices librorum prohibitorum des sechzehnten Jahrhunderts (1886, herdr. 1961) en E. van Autenboer, ‘Onbekende drukken van volksboeken en andere “duutssche” werken in 1569’, in: Leuvense Bijdragen 45 (1955), 134-45, terwijl de boeken genoemd in de keuren betr. de scholen aangehaald worden in het al genoemde werk van E.H. van Heurck. De Engelse prozaromans, en de bewerking van Thomas Lodge worden beschreven (met verwijzingen naar bewaarplaats) in A short-title catalogue of books in England... First compiled by A.W. Pollard and G.R. Redgrave, sec. ed., rev. and enl., begun by W.A. Jackson and F.J. Ferguson, compl. by K.F. Pantzer, Vol. 2, I-Z (1976). Hun relatie tot de Franse drukken bestudeerde K. Sajavaara, ‘The two English prose texts of Robert de Devill printed by Wynkyn the Worde’, in: Neuphilologische Mitteilungen 63 (1962), 62-8. Van de Engelse prozaroman bestaat er een, niet geheel betrouwbare, uitgave: in: Early english prose romances, ed. by W.J. Thoms, new ed. (1906), 14-8 en 167-206. Ook de handschriftelijk overgeleverde Engelse romance is, met de illustraties, uitgegeven: Roberte the devyll. A metrical romance from an ancient illuminated manuscript, D.B. Hamilton schreef over ‘Some romance sources for King Lear. Robert of Sicily and Robert the Devil’, in: Studies in phiology 71 (1974), 173-91.
| |
Bij hoofdstuk 3De traditionele handboeken geven niet veel informatie over de niet-retoricale produkten. Een goede indruk van wat er zo al verscheen, geeft het uitvoerige overzichtsartikel van H. Pleij, ‘Is de laat-middeleeuwse literatuur in de volkstaal vulgair?’, in: Populaire literatuur (1974), 34-106, waarin veel verwijzingen naar zowel primaire als secundaire literatuur. Veel van wat in mijn 3e hoofdstuk ter sprake komt berust grotendeels op dit artikel. Vergelijkbaar qua opzet en inhoud, met vooral bij Baeumer andere stellingnames, zijn de op Duitsland slaande studies van I. Leipold, ‘Untersuchungen zum Funktionstyp “Frühe deutschsprachige Druckprosa’ in: Deutsche Vierteljahrschrift 48 (1974), 264-90 en van M.L. Baeumer, ‘Gesellschaftliche Aspekte der “Volks”-Literatur im 15. und 16. Jahrhundert’, in: Popularität und Trivialität (1974), 7-50. Speciaal over de Nederlandse prozaromans (en enkele sterk verwante teksten) gaat het standaardwerk van L. Debaene, De Nederlandse volksboeken (1951), dat echter op sommige punten revisie behoeft. Daarover schrijft H. Pleij, ‘De bestudering der prozaromans na Debaenes standaardwerk (1951) en de Utrechtse catalogus van 1608’, in: Spektator 1 (1971-2), 28-42. | |
[pagina 145]
| |
Vooral in Duitsland wordt de laatste tijd veel onderzoek gedaan naar prozaromans. Hoewel we voorzichtig moeten omspringen met de voor dit land getrokken konklusies met betrekking tot het publiek (in verband met een wat andere samenstelling van de bevolking), zijn de methodische aspekten van het onderzoek natuurlijk goed bruikbaar. Enkele goede studies zijn: H. Melzer, Trivialisierungstendenzen im Volksbuch (1972), A. Brandstetter, Prosaauflösung (1971) en U. Meves, Studien zu König Rother. Herzog Ernst und Grauer Rock (Orendel) (1976). Voor de Franse prozaromans blijft onmisbaar het, ook door Debaene als ‘model’ gebruikte, werk van G. Doutrepont, Le mises en prose des épopées et des romans chevaleresques de XlVe au XVIe siècle. (1939), repr. 1969), dat vooral voor de bronnen ook voor de Nederlandse versies van belang is. Een stimulerend en uitdagend overzicht van de laat-middeleeuwse Engelse prozaliteratuur - naast de in Debaene genoemde werken - geeft M. Schlauch, Antecedents of the English novel 1400-1600 (1963). Over de prozavorm handelt W. Besch, ‘Vers oder Prosa? Zur Kritik am Reimvers im Spätmittelalter’, in: Festschrift Hans Eggers (= Sonderheft Beiträge zur deutsche Sprache und Literatur 94 (1972), 745-66), terwijl S.B. Puknat over de - voor hem slechts uiterlijke - religieuze elementen schrijft: ‘Religious forms and faith in the Volksbuch’, in: Festschrift Lawrence M Price (= Univ. of California public. in Modern Philology 36 (1952), 413-28. Gegevens over wie prozaromans in hun bezit hadden, vindt men in het al genoemde overzichtsartikel van Pleij in Populaire literatuur, m.n. 71-5, en bij R.J. Resoort, ‘Over de betekenis van gebruikssporen in prozaromans en volksboeken’, in: Spektator 6 (1976-7), 311-27). Een marxistische visie op de prozaromans geeft A.D. Michailov, ‘Ritterroman und Volksbücher’, in: Renaissanceliteratur und frühbürgerliche Revolution. hersg. R. Weimann, W. Lenk und J.J. Slomka (1976), 122-30, terwijl Grundpositionen der deutschen Literatur im 16. Jahrhundert van I. Spriewald, H. Schnabel, W. Lenk u.a. (1976) de gehele literaire produktie van die tijd vanuit deze visie bekijkt. De fabliau-passage is ontleend aan I. Glending, ‘The medieval theory of literature for refreshment and its use in the fabliau tradition’, in: Studies in Philology 71 (1974), 291-313. Voor enkele gegevens over Duitsland maakte ik ook gebruik van het korte overzicht van B. Könneker in: Deutsche Literatur im Humanismus und Barock, van Könneker en C. Wiedemann (1973), 5-36.
| |
Bij hoofdstuk 4Een overzicht van de pogingen om de Robrecht in verband te brengen met historische personen of gebeurtenissen geeft Breul, Sir Gowther, 107 e.v. L. Hibbard, Medieval romance in England, 49-57, acht het wel mogelijk dat de naam en de Normandische oorsprong van Robert Guiscard (1015-89), de herinneringen aan zijn invallen in Apulia en zijn strijd tegen de aanvallende Turken de Robrecht hebben beïnvloed, maar wil van een identificatie niets weten. Onlangs ondernam J. Daoust nog een poging: ‘Robert à Jerusalem’, in: Bible et Saint Terre, 20-22, om Robert I, ‘Le Magnifique’ († 1035) deze ‘eer’ te geven. De bronnen over de geschiedenis van Normandië zijn gepubliceerd in Documents de l'histoire de la Normandie,... sous la direction de M. de Boüard (1972). Hieruit | |
[pagina 146]
| |
zijn ook de in de tekst voorkomende (vertaalde en geparafraseerde) citaten overgenomen. Voor de aktiviteiten van de Noormannen kan men o.a. terecht bij de Histoire de la France, red. G. Duby (1970-1) en H. Pirenne, Geschiedenis van Europa (z.j.) Over historie, volksoverlevering en beeldvorming van het verleden handelt de indrukwekkende studie van F. Graus, Lebendige Vergangenheid. Überlieferung im Mittelalter und in den Vorstellungen vom Mittelalter (1975). Het citaat over Rollo uit de Fasciculus Temporum is overgenomen uit de editie Utrecht, J. Veldener, 1480, fol. 223 recto. (ex. San Marino, Huntington Libr.).
| |
Bij hoofdstuk 5Over de relatie ziekte - zonde handelen o.m. P.B.R. Doob, Nebuchadnezzar's children. Conventions of madness in Middle-English literature (1974), hoofdst. 1, waarin ook het citaat van Petrus Comestor te vinden is, en H.H. Beek, Waanzin in de middeleeuwen. Beeld van de gestoorde en bemoeienis met de ziekte (1969), dat een schat aan gegevens bevat. Verder nog J.B. Bamborough, Little world of man (1952). Over de vrije wil en de rol van vrouwe Fortuna (Aventure) op het aardse gebeuren schreef F.P. Pickering uitvoerig in Augustinus oder Boethius. Geschichts-schreibung und epische Dichtung im Mittelalter und in der Neuzeit. 2 dln. (1967-76) en in Literature and art in the Middle Ages (1970), 169-222. Daarnaast ook H. Patch, The Goddess Fortuna in Mediaeval literature (1927). Veel beknopter, maar helder, en omgeven door andere wetenswaardigheden; W.P. Gerritsen, Vier inleidende colleges over middelnederlandse literatuur (1976), 16-9. Vanuit de theologie: H. Haag, Teufelsglaube (...) (1974), 45 e.v. Voor een start op het terrein van de allegorie en de typologie, en de wortels daarvan bij de bijbelexegeten, valt zeer aan te bevelen: D.W. Robertson, A preface to Chaucer. Studies in medieval perspectives (1970), hoofdst. 4. ‘Allegory, humanism, and literary history’, 286-390. Specifieker zijn: E. Auerbach, Typologische Motive in der mittelalterlichen Literatur (1953) en Literary uses of typology: from the late Middle Ages to the present (1977). Speciaal over de armenbijbels schrijft H. Berve, Die Armenbibel, Herkunft, Gestalt, Typologie (...) (1969). Er bestaat nogal wat onenigheid over de vraag of je wereldlijke literatuur typologisch mag en kan interpreteren indien de tekst zelf daar niet expliciet aan refereert. Een bespreking hiervan, met een afwijzende tendens, aan de hand van een aantal Duitse studies geeft W. Schröder, ‘Zum Typologie-Begriff und Typologie-Verhältnis in der mediävistischen Literaturwissenschaft’, in: The epic in medieval society (1977), 64-85. Andere, vooral Amerikaanse, onderzoekers denken er positiever over. Als nederlandstalige introduktie kan men gebruiken J.B. Drewes, ‘Het esbattement vant gelt als allegorisch stuk’, in: Levende talen 1968, nr. 250. 467-85; nr. 251, 619-25, terwijl H. Pleij er in de praktijk gebruik van maakt in zijn ‘De sociale funktie van humor en trivialiteit op het rederijkerstoneel’, in: Spektator 6 (1976-7), 108-27. De bekendheid van de middeleeuwers met het verhaal van Job blijkt uit: L.L. Besserman, The legend of Job in the Middle Ages (1979) en uit de teksten genoemd in A manual of writing in Middle English: 1050-1500, I. Romances, ed. | |
[pagina 147]
| |
J. Burke Severs (1967), 120-32. Van het Boec der inghelen, Brussel, Th. v.d. Noot, 1517, bestaat geen moderne editie. De kenmerken van de duivels zijn vnl. te vinden op fol. n2 verso - n4 recto (ex. Den Haag, K.B.). Voor overige kenmerken van of relaties met de duivel, zie Bij hoofdstuk 1.
| |
Bij hoofdstuk 6Uitstekende encyclopedieën, met veel literatuurverwijzingen, geven een entree op alles wat met kerk en godsdienst samenhangt: Lexikon für Theologie und Kirche. Red. J. Höfer, K. Rahner (1957-672), 10 dln + register dl, en Dictionnaire de théologie catholique contenant l'exposé des doctrines de la théologie catholique, leurs preuves et leur histoire. Red. A. Vacant, E. Mangenot, E. Amman (1903-50), 15 dln + reg. dl. Hiernaast vermeld ik nog dat een overzicht van de hoofd- en doodzonden staat in de inleiding van J.H. Jacobs bij zijn editie van Jan de Weerts Nieuwe Doctrinael of Spieghel van souden (1915), terwijl als laatmiddeleeuwse bron zelf ook Dirc van Delfs Tafel van der Kersten Ghelove (ed. Daniels, 1937-9) veel biedt op dit punt (uitvoerig register!). Algemener is de uitstekende studie van M.W. Bloomfield, The seven deadly sins. An introduction in the history of a religious concept with special reference to medieval English literature (1952). Over het veelvuldig aan de orde komen van deze hoofdzonden in de prediking schreef S. Wenzel, ‘Vices, virtues, and popular preaching’, in: Medieval and renaissance studies, vol. 6 (1976), 28-54. Verder: R. Blomme, ‘La doctrine du péché dans les écoles théologiques de la première moitié du 12e siècle’, in: en Th, van Eupen, ‘De praktijk van de boete in de middeleeuwen’, in: Tijdschr. v. Theologie 2 (1962), 351-373; 3 (1963), 12-44. en C. Vogel, Le péchieur et la pénitence au moyen-âge (1969). Een aantal middeleeuwse (latijnstalige) biechtboeken zijn in een Engelse vert. uitgeg. Medieval handbooks of penance, transl. J. Mc Neill en H. Gamer (1938). Over de zot in al zijn facetten bestaat veel literatuur. Breed opgezet zijn de studies van E. Welsford, The fool. His social and literary history (1968) en B. Swain, Fools and folly during the middle ages and the renaissance (1932). Speciaal over de geestesgestoorde en de salos handelt H.H. Beek, (zie Bij hoofdstuk 3), terwijl A.C. Zijderveld informatie geeft over de zot als hofnar: ‘De hofnar als instituut I. II. III.’ in: Spiegel Historiael 11 (1976), 450-8, 599-607, 667-73. Een goed overzicht van de rol van de zot in de Franse literatuur is te vinden bij Ph. Ménard, Les fous dans la société médiévale’, in: Romania 98 (1977), 433-59. Over zijn optreden in de (Duitse) vastenavondspelen handelen: E. Catholy, Fastnachtspiel (1966) en J. Lefebvre, Les fols et la folie. Etudes sur les genres du comique et de la création litéraire en Allemagne pendant la Renaissance (1968). H. Pleij geeft een overzicht van volksfeesten (waarbij de zot een belangrijke rol speelt) in Nederland in ‘Volksfeest en toneel in de middeleeuwen I. De zot draait de rollen om’, in: De Revisor 3 (1976), nr. 6, 52-63. Uitvoeriger hierover handelt zijn dissertatie Het gilde van de Blauwe Schuit. Literatuur, volksfeest en burgermoraal in de late middeleeuwen (1979). Andere teksten die een of meer met Robrechts boete overeenkomende elementen bevatten worden genoemd bij Breul, Sir Gowther en zijn verder te vinden via de andere Bij hoofdstuk 1 genoemde sprookjesliteratuur. Daarnaast zijn ook te | |
[pagina 148]
| |
gebruiken: het al genoemde A manual of writing in Middle English (o.a. uitvoerig over Robert van Sicilië), L. Hibbard, Medieval romance in England. A study of the sources and analogues of the non-cyclic metrical romances (1924). Verder zijn erg nuttig de ‘handboekjes’ van E. Frenzel, Motive der Weltliteratur (1976) en Stoffe der Weltliteratur (19764). Over het zwijgen en stom zijn moet speciaal genoemd worden V. Roloff, Reden und Schweigen. Zur tradition und Gestaltung eines mittelalterlichen Themas in der französischen Literatur (1973). Het citaat uit Dit is van den vruchten des lijdens... komt uit de editie Antwerpen, W. Vorsterman, z.j., fol. E4 recto - verso. Dat over keizer Jovinianus uit Die gesten of gheschiedenissen van romen, ed. Gouda, G, Leeu, 1481, fol. i4 verso e.v. Het citaat van Gerson over het biechten uit Vanden leven ende voerganc des alder boesten ende quaetsten Antekerst. Enkele kluchtboeken naast de bekende Ulenspiegel (ed. L. Debaene en P. Heyns, 1948) zijn: Een nyeuwe cluchtboeck (1554) (ex. Leiden, UB) en het Clucht boeck (...) (1576) (ex. Danzig, Stadtbibl.) waarvan foto kopieën aanwezig zijn op het Instituut voor Neerlandistiek te Amsterdam (zie Bij hoofdstuk 2). Over deze en latere kluchtboeken publiceerde J. Bolte: ‘Ein Antwerpener Cluchtboeck von 1576’, in: Tijdschr. v. Ned. taal- en letk. 10 (1891), 127-43, ‘Beitrage zur Geschichte der erzählenden Litteratur des 16. Jahrhunderts’, in: Idem 13 (1894), 85-94 en ‘Zur Schwankliteratur des 16. und 17. Jahrhunderts’ in: Idem 39 (1920), 75-96.
Tenslotte. Dit alles is een keuze uit de beschikbare literatuur. Een goede entree tot verder literair-historisch onderzoek wordt gegeven door A.M.J. van Buuren e.a., Vermakelijk bibliografisch ganzenbord; een eerste handleiding tot systematisch-bibliografisch onderzoek op het gebied van de Nederlandse letterkunde (1977). |
|