Robrecht de Duyvel
(1980)–Anoniem Robrecht de Duyvel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
Fig. 1
Het Chateau de Robert le diable bij Molineaux. (Foto Klaas Kraan) | |
[pagina 7]
| |
1 Sprookjes als bouwstenen voor literatuur1.1 Van Masscheroen tot RobrechtDe bekendste duivel uit de Middeleeuwen is waarschijnlijk Masscheroen, de pleitbezorger van slechte zaken voor de troon van God, terwijl speciaal in onze streken ook Moenen, ‘metten enen ooghe’ uit de Mariken van Nieumeghen zich een beroemdheid mag noemen. Maar zij zijn beslist niet de enige, met name bekende duivels uit die tijd geweest die op aarde rondliepen of soms ook vlogen. Sinds Satan door God vanwege zijn hoogmoed uit de hemel gestoten werd, waardoor hij met vele soortgenoten in de hel moet verblijven, hebben de duivels zich voortdurend ingespannen om de mensen, die hun plaatsen in de hemel konden gaan innemen, tot zonden te bewegen. En daarbij speelden de collega's die na hun val uit de hemel de hel niet hadden bereikt, maar te land, ter zee of in de lucht waren blijven hangen, een belangrijke rol. Het werd de duivel wel erg makkelijk gemaakt wanneer iemand zelf zijn hulp kwam inroepen. Meestal ter verkrijging van macht, rijkdom, kennis of liefde. Een dergelijk verbond met de duivel was voor de middeleeuwse mens een realiteit, waarbij vaak ook sprake was van een werkelijke ontmoeting. De grootscheepse heksenjachten uit de late middeleeuwen spreken in dit verband duidelijke taal. Een van de bekendste voorbeelden van zo'n pact met de duivel in de literatuur is wel het verhaal van Theophilus, de raadsman van een bisschop die, nadat hij door kwade tongen verdacht was gemaakt en uit zijn positie werd ontzet, door bemiddeling van een jood een contract met de duivel aanging om zijn verloren eer en aanzien terug te krijgen. Maar ook de titelheld van het hier opnieuw uitgegeven verhaal, Robrecht, is, vooral in Frankrijk, een beroemdheid geweest. Nu nog wordt zijn vroegere woonplaats met grote borden langs de autoweg in de buurt van Rouen aangewezen: Le chateau de Robert le diable. Zijn relatie tot de duivel was wel van een enigszins andere aard dan die van Theophilus: hij wordt verwekt met behulp van de duivel, die door zijn moeder te hulp was geroepen omdat God hen kennelijk geen kinderen wilde laten krijgen. Hoe we ons dat precies moeten | |
[pagina 8]
| |
voorstellen laat het verhaal moeilijk reconstrueren, maar de mogelijkheid dat de duivel hier, als incubus (demon, die op iemand gaat liggen), de rol van de hertog heeft overgenomen, en dus met van elders meegebracht sperma - dat hij eerst in zijn vrouwelijke rol als succubus (als degene die onder ligt) bij een man moest bemachtigen - de hertogin weet te bevruchten. Robrecht is een duivelskind, dat op grond van een aantal uiterlijke kenmerken en zijn uiterst agressieve gedrag ook in zijn omgeving al snel de bijnaam ‘de duivel’ krijgt. Na een plotselinge ommekeer en inkeer weet hij na een lange tijd weer aan de macht van de duivel te ontkomen, en hij wordt dan zelfs een godvruchtig mens.
| |
1.2 Het verhaal over RobrechtOp aandrang van zijn raad trouwt de hertog van Normandië met een Bourgondische prinses om aan een geschikte troonopvolger te komen. Na zeventien jaar hebben ze echter nog steeds geen kind, ondanks veelvuldig bidden tot God. In een onbewaakt ogenblik roept de hertogin dan de duivel te hulp onder toezegging van hun eventuele kind. Uiteraard grijpt de duivel dit buitenkansje aan en zorgt ervoor dat zij direct zwanger wordt. Na een moeilijke bevalling groeit het kind, Robrecht genoemd, sneller en krachtiger op dan enige leeftijdgenoot. Hij treedt zo agressief op dat hij al snel door iedereen Robrecht de duivel wordt genoemd. Ook de ridderslag blijkt later
Fig. 2
Duivels brengen een prooi naar de hel. uit: Der IX Quaesten (1518), fol. F2 recto; ex. Gent UB | |
[pagina 9]
| |
geen adekwaat middel om hem tot een beter leven te bewegen. Na een groot aantal jaren van moorden, roven en verkrachten komt hij opeens tot inkeer. Nadat hij van zijn moeder de gang van zaken omtrent zijn verwekking heeft vernomen vertrekt hij onmiddellijk naar de paus om zijn zonden te biechten. Deze stuurt hem door naar een heremiet die hem een penitentie oplegt: hij moet zich als een zot gedragen, mag niet spreken, en moet zijn eten van de honden afhandig maken. Gedurende lange tijd verblijft hij dan aan het hof van de keizer in Rome, waar hij de aanwezigen vermaakt met zijn zotte streken. Als de stad wordt aangevallen door de Sarasijnen, helpt hij, incognito als witte ridder op een door God verstrekt wit paard, tot driemaal toe de keizer aan een overwinning. Slechts de keizersdochter weet dat hij de onbekende held is en wordt op hem verliefd. Bij het laatste gevecht blijft er een speerpunt in zijn dij zitten, die later gebruikt wordt als identificatiemiddel. Nadat de heremiet hem verteld heeft dat zijn penitentie is volbracht kan hij zich bekend maken en trouwt hij met de dochter van de keizer, waarna hij naar zijn geboorteland, Normandië, terugkeert.
| |
1.3 Een paar sprookjestypenEen man en een vrouw (vaak een koning en koningin) zijn al een aantal jaren getrouwd, maar hebben tot hun groot verdriet nog geen kinderen. Op een dag verschijnt er een vreemdeling die hen een kind belooft (of meer dan een), mits zij het na een bepaalde tijd weer aan hem teruggeven. Zij stemmen toe en de vrouw baart een zoon, die snel opgroeit en een wonder van kracht en schoonheid blijkt te zijn. Aan het einde van de vastgestelde periode raakt hij in de macht van de vreemdeling (een demon, soms een tovenaar of een wildeman in een woud) en wordt naar diens woning meegenomen (sommige versies noemen die man de ‘Eisenhans’, ijzeren Hans). Op een dag is hij, uit nieuwsgierigheid, ongehoorzaam aan een van zijn meesters bevelen en raakt hij een verboden voorwerp aan (of hij gaat een verboden kamer binnen), waardoor zijn haren opeens goudgeel worden. Zijn meester stuurt hem daarop de wereld in om hem de armoede te laten leren kennen. Hij kan het huis ook gewoon tegen de wil van zijn meester in verlaten, zonder de gouden haren episode, maar vaak wel met bovennatuurlijke hulp, zoals een wonderpaard, dat hem later in de strijd tegen vijanden opnieuw van pas komt. Na een tijdje rondgetrokken te hebben neemt hij dienst in het paleis van een koning, meestal als tuinknecht. Zijn gouden haren, die hij tevergeefs | |
[pagina 10]
| |
heeft proberen te verbergen, trekken de aandacht van de prinses, die verliefd op hem wordt. Vanaf dit punt kan het verhaal nogal wat varianten krijgen. Soms trouwen ze onmiddellijk, tegen de wens van de koning in en in andere gevallen organiseert de koning een wedstrijd waarbij diegene zijn dochter krijgt die een door haar geworpen appel weet te vangen. De jongeman wint drie keer achter elkaar, maar bij de derde keer wordt hij gewond door een ridder die de koning achter hem aan gestuurd had, waarbij een stompje van de speer (of een ander wapen) in de wond blijft zitten. Door middel van deze wond met inhoud is hij later in staat zichzelf als de winnaar van de appel te identificeren. In weer andere gevallen verklaren vijanden van de koning deze de oorlog en verschijnen daarop met een groot leger voor diens stad. Door hulp van een vreemdeling, zijn vroegere meester, krijgt de jongeman heimelijk een krijgsuitrusting waarna hij de belegeraars verslaat. Hij doet dit op drie achtereenvolgende dagen, waarbij hij op de derde dag op dezelfde wijze wordt verwond als bij de zojuist genoemde appel-wedstrijd. Tenslotte, en dit weer in alle versies, trouwt hij met de prinses en volgt haar vader op als koning.
Deze weergave van de basisonderdelen van een groep sprookjes staat bekend onder verschillende namen: de Grindkopf-cyclus (zeer hoofd-), de mannelijke Assepoester, de Teigneux (de zeerhoofdige) en de Goldenermärchen.
| |
1.4 Robrecht en de sprookjesDe lokalisering van het Robrecht-verhaal in Normandië en het noemen van een hertog Aubert heeft menigeen ertoe aangezet op zoek te gaan naar een historische figuur die voor Robrecht model zou hebben gestaan. Niettemin is de overeenkomst met de hiervoor gegeven sprookjestypen toch te treffend om aan de gedachte van een relatie in deze richting niet de voorkeur te geven. Het is duidelijk dat de verschillende namen voor deze sprookjes alleen ingegeven zijn door het tweede deel van het verhaal, waar de hoofdfiguur in een nederige positie aan een hof verblijft. Daarom wordt de Robrecht op grond van het begin van het verhaal ook nog wel bij een tweede groep sprookjes ingedeeld, die van de kinderwens-verhalen, al menen sommigen dat deze twee groepen in oorsprong reeds met elkaar verbonden zijn. Als we de verspreiding van deze sprookjes nagaan, blijken er sporen te lopen naar de volksoverlevering van bijna alle landen in | |
[pagina 11]
| |
Europa, terwijl zelfs overeenkomstige elementen bekend zijn uit Afrika en India. Omdat vooral in Frankrijk sprookjes van dit type erg populair zijn en de oudst bekende versies van de Robrecht juist daar zijn ontstaan, lijkt een nader onderzoek naar de relatie hiertussen gerechtvaardigd.
| |
1.5 VerchristelijkingDe vraag of de oudste versie van de Robrecht nu terug gaat op een oorspronkelijk relatief zelfstandig Robrecht-sprookje, of dat de maker daarvan zelf uit diverse bekende sprookjes heeft geput lijkt onoplosbaar. Maar er is een interessantere en ook vruchtbaardere invalshoek, en wel vanuit de vraag op welke wijze de epische dichters gebruik gemaakt hebben van sprookjesstoffen. Wat gaan ze veranderen en waarom? De belangrijkste wijziging in het eerste deel betreft de persoon die de kinderloosheid weet op te heffen. In de Grindkopf is dit een vreemdeling die zich later ontpopt als een tovenaar in een groot bos, en in de Eisenhans is het een wildeman die ook in een bos woont en dan nog wel in een poel. Beiden beschikken over magische krachten, waarvan de jongen op een later tijdstip kan profiteren. In de Grindkopf benut hij een door zijn vroegere meester meegegeven wonderzaad om de prinses tot driemaal toe steeds mooiere bloemen te kunnen geven, terwijl door diens toverkracht ook de tegen hem ten strijde trekkende jaloerse koningszonen worden verslagen. Ook in de Eisenhans maakt hij op een bepaald moment gebruik van zijn ex-meester. Wanneer de koning in oorlog raakt wil hij, de tuinknecht, ookmeevechten. Dat leidt tot grote hilariteit onder de ridders, die hem een overblijvend mank paard geven. Daarmee rijdt hij naar het bos, waar hij Eisenhans om hulp roept. Deze verschaft hem een paard, een wapenuitrusting en een kompleet leger, waarmee hij nog net op tijd de reeds naderende nederlaag in een overwinning voor de koning weet om te zetten. In de Robrecht wordt deze vreemdeling met magische krachten de duivel uit de Christelijke theologie. Hierbij voegt zich het latere berouw, de daarop volgende penitentie, en in een aantal versies het ascetische slot waar geen huwelijk plaats vindt, maar Robrecht heremiet wordt. Dit maakt duidelijk dat hier sprake is van een bewerking in religieus-didaktische zin. Deze verchristelijking van sprookjesmotieven, waarvan trouwens nog veel meer voorbeelden te geven zijn, bracht een aantal verdere wijzigingen ten opzichte van die sprookjes met zich mee.
| |
[pagina 12]
| |
1.6 Robrecht als duivelskindRobrecht is niet het enige duivelskind uit de middelnederlandse literatuur. In de volgende tekst wordt een kind geboren dat de bij de geboorte aanwezige vrouwen, en ook de moeder zelf, danig aan het schrikken maakt: Ende die vrouwen waren vervaertGa naar margenoot*
Ombedattet was also gehaert
Zy lieten 't der moeder schouwen daer zy lach;
Si zegende haer als zi 'et zach.
‘Dat kint vervaert my!’ sprack die vrouwe,
‘So doet 'et oeck ons, by mynre trouwe!’
Antworden die andere wyf.
(. . . . . . . . . .)
Men gaffet den moeder weder saenGa naar margenoot*
Want 'et nieman anders dorste sogen.
Die moeder hielt 'et, si moest 'et gedogenGa naar margenoot*
Totdien dattet hadde maende tiene.
Die vrouwen zeiden: ‘zo onsieneGa naar margenoot*
Kint en zagen wy nie eer.’
Des wonderde hem ie lanck ie meer.
Doe het tien maent was out twaren
Docht 'et hem wesen van tween jaren.
Na anderhalf jaar geeft hij er geheel onverwacht blijk van al vloeiend te kunnen praten, door zich tot grote schrik van de aanwezigen opeens te mengen in een gesprek tussen zijn moeder die gevangen zit, en de vrouwen die op haar moeten passen. Doe worden die wijf in vare
Ende zeiden dattet die duvel ware.
Dat en waer geen kint dat spreken konde
Ende hoer tale so waelGa naar margenoot* verstonde.
Merlijn is de naam van dit opmerkelijke kind, dat - de oppasters hadden gelijk - inderdaad een duivelskind was. Op een nacht waarop zijn moeder voor het slapen gaan een kruisje vergat te slaan, greep de duivel zijn kans en verwekte een kind bij haar. | |
[pagina 13]
| |
Robrecht heeft wel wat van deze Merlijn. Van hem immers lezen we: ‘Dit kint was also groot van leden als hadt (het) een jaer out geweest’ en ‘Als 't een jaer out was so spraec 't ende ghinck so wel alleen als ander kind er doen tot haren drie jaren’. Zou de duivel ook ‘de hand’ gehad hebben in de verwekking van Robrecht? Dát hij gemeenschap kon hebben met mensen (zoals met de moeder van Merlijn) werd sinds de uitspraken van Thomas van Aquino in zijn Summa theologiae algemeen aangenomen. Met betrekking tot de vraag of engelen (en duivels zijn immers gevallen engelen) lichamen hebben of die slechts tijdelijk aannemen en of zij levensfunkties als eten, drinken en voortplanten uitoefenen, zegt Thomas, onder verwijzing naar Augustinus, ‘dat veel mensen zelf bevestigen dat zij op voorstellen van saters en fauns tot sexueel verkeer zijn ingegaan, of daarover van anderen hebben gehoord.’ ‘Het is dus dwaas dit nog te willen ontkennen,’ vindt hij. Deze demonen zouden zijn voortgekomen uit een vermenging van mensen en godenzonen, waarvan sprake is in Genesis 6,2: ‘En het geschiedde... Dat Gods zonen de dochteren der mensen aanzagen dat zij schoon waren, en zij namen zich vrouwen uit allen, die zij verkoren hadden.’ Met ‘Gods zonen’ zouden volgens Thomas de zonen van Seth, en met ‘de dochteren’ die uit het geslacht van Kaïn worden bedoeld. Of uit een samengaan van zo'n demon en een mens ook inderdaad kinderen voort konden komen was tot aan Thomas omstreden. Thomas is nu van mening dat dit wel degelijk mogelijk is, maar dat de duivel, die zuiver geest is, in een schijnlichaam eerst als succubus sperma van elders moest bemachtigen. Met het op deze wijze verkregen zaad kon hij dan als incubus kinderen voortbrengen, die Thomas zich trouwens als opvallend groot en lelijk voorstelt. Hoe de duivel de zwangerschap bij de hertogin precies heeft bewerkstelligd wordt niet erg duidelijk in de tekst beschreven. Evenmin als bij de hoofse romans krijgen we een verslag van de liefdesscènes in de hertogelijke slaapkamer, hoewel we in dit geval nieuwsgieriger zijn dan ooit. De beschrijvingen van de omstandigheden tijdens de geboorte, waarbij het leek alsof de wereld zou vergaan, en de bevalling zelf die meer dan een maand in beslag zou hebben genomen (!) doen echter vermoeden dat we ook hier met een bevruchting door een incubus te maken hebben gehad. Trouwens het gedrag van Robrecht laat moeilijk een andere konklusie toe. Dit alles is wel van belang om vast te stellen, omdat hier waarschijnlijk de verklaring te vinden is voor een aantal opvallende afwijkingen, zowel ten opzichte van de eerder genoemde sprookjes, als ook van andere teksten waarin een kind aan de duivel wordt beloofd. In de sprookjes is er steeds sprake van een tijdstip waarop iemand | |
[pagina 14]
| |
door de vreemdeling/wildeman zal worden opgehaald. Indien Robrecht door de duivel is verwekt en dus dan ook duivelse trekken krijgt, spreekt het vanzelf dat op dit punt het sprookjes-schema niet gehandhaafd kon worden. In dit opzicht verschilt onze tekst ook van een aantal legenden en mirakelen, die verder sterk met de Robrecht overeenkomen. Als voorbeeld daarvan kan een oudfranse legende dienen, De l'enfant que sa mere dona au deable quant son pere l'engendroit. Deze tekst komt ook als exempel voor in de populaire verzameling Der sielen troest, een catechetisch werk over de tien geboden dat bijna geheel uit verhaaltjes bestaat. De auteur, waarschijnlijk een Dominikaan, wilde hiermee een tegenhanger maken van de populaire ridderromans, waaraan de mensen dan wel veel plezier beleefden, maar waarin ze zeker geen ‘sielen troest’ konden vinden. ‘Veel vorsten, ridderen ende knapen sochten coninc Arthers hof over verre lant ende verloren al hoer arbeit, want sy en vonden daer niet der zielen troest. Die wonderlike coninc Alexander die liet hem van die grijp (= griffioen) voeren in die lucht, opdat hy wonder woude scouwen ende verloes sijn arbeit, want hi niet en vant der sielen troest.’ Aldus de schrijver in zijn proloog. Binnen het kader van het tweede gebod (‘Du en selste die naem dijns gods niet onnutte ofte vergheefs in dijn mont nemen’), komt hij ook op het afleggen van geloften. Als ‘exempel’ van de leer ‘loeft niet ghi en wilt 'et houden’, volgt dan het verhaal over een aan de duivel beloofd kind. ‘Dat was een man ende hadde een goede vrouwe, die deden beide een lofte dat sy hoer in kuysheyt houden souden. Daernae gheschyede dat die man die lofte brack teghen der goeder vrouwen wille. Doe wert sy onverduldich ende sprac: “Ghift mi weder mijn kint, bereide di daer toe. Over een jaer wil ick het halen.’ De vrouw wordt hier erg droevig van en moet voortdurend huilen als zij haar kind ziet, dat in de Franse versie ‘un moult belle enfant male’ genoemd wordt. Als deze jongen, na zijn moeder gevraagd te hebben, de waarheid hoort, spoedt ook hij zich naar de paus. De Franse tekst legt nog uit waarom: omdat hij ‘grant envie eust de sauver son ame et garder son corps de la main de l'ennemi d'enfer.’ Dit exempel laat er geen twijfel over bestaan dat dit kind door de echtgenoot zelf is verwekt. En aangezien de uitspraak van de vrouw | |
[pagina 15]
| |
tijdens of na haar verkrachting overeenkomt met wat de moeder van Robrecht heeft gezegd, blijkt hieruit nog eens dat de verklaring voor het duivelse karakter en uiterlijk van Robrecht gelegen moet zijn in het feit dat hij door de duivel zelf is verwekt. Dat de beschrijving van zijn uiterlijk verschilt van dat van de hoofdpersoon uit de sprookjes en van dat van het zojuist genoemde kind uit Der sielen troest, ligt voor de hand. Het snelle opgroeien en zijn uitzonderlijke kracht konden gehandhaafd blijven, maar hij kon er als duivelskind uiteraard niet betoverend mooi uitzien. |