willen zij hun voedsel de ene keer geroosterd hebben, de volgende maal gekookt, nu gebraden, dan met knoflook of peper, nu warm, dan koud, nu gezouten, dan ongezouten.’
Als de gulzigaards zo van drie of vier gerechten gegeten hebben, brengt men hun nog een vijfde. En ook van dit nieuwe gerecht moeten zij direct een stuk proeven. Hun maag wordt zwaar belast en soms op afschuwelijke wijze geplaagd door wormen of andere onmenselijke kwellingen. En de oorzaak van dit alles is de keuken die zij erop na houden, waarin zij alles kunnen bereiden, niet naar de behoefte van de natuur maar om hun ellendige lusten te bevredigen.
De redeloosheid van deze mensen kan men zien als zij aan tafel gaan maar ook daarvoor en daarna. Voor het eten kan men het onzalige gedrag van de gulzigaard bemerken als hij soms bij toeval naar de kerk gaat. Dat doet hij slechts om de schijn op te houden. Al zijn gedachten blijven namelijk in de keuken bij zijn voedsel. Och, zie toch hoe de zaken hier omgedraaid zijn! De kerk is de keuken waar het voedsel van de ziel wordt bereid - dat wil zeggen: het zalige lichaam van Christus in de vorm van de hostie. En als de bruid, de arme ziel, in deze keuken komt, wordt zij vergezeld door de dienstmaagd, het stinkende vlees. Maar de dienstmaagd is zo vermetel dat zij de lieve bruid zelfs niet wil laten proeven van dit voedsel. Zij tracht te verhinderen dat de zalige bruid ook maar iets hoort zeggen over haar geliefde. De dienstmaagd is voortdurend bekommerd om haar eigen voedsel.
De valse dienstmaagd verblijft in de keuken van de bruid maar zij kan niet genieten van het voedsel dat daar opgediend wordt. Want dat is geestelijk voedsel. En de bruid wordt naar huis teruggestuurd om het voedsel van de dienstmaagd te bereiden. Dat wil zeggen: terwijl de gulzigaards in de kerk zitten, zijn al hun gedachten bij wat zij zullen gaan eten en drinken. Hierdoor worden zij zo in beslag genomen dat zij dikwijls niet eens weten wat men aan het doen is in de kerk. Zij hebben geen