Het derde gebod is dat men moet vasten en de kerkelijke feestdagen en gewoonten moet nakomen volgens de regels van de heilige kerk. Hiermee wordt niets anders bedoeld dan dat men zonden moet voorkomen. Wie geen slechte daden begaat, vast op juiste wijze. Want onze Heer is niet geholpen met onthouding van voedsel maar wel met onthouding van slechte daden. En daarom zegt Augustinus: ‘Men kan op zondag beter het land bebouwen dan dansen of andere zonden begaan.’
Maar de praktijk is tegengesteld. De zonden waarvan men zich door de week heeft onthouden, volbrengt men tegenwoordig op zondag door te gaan dansen, gulzigheid te bevredigen of met andere wereldse geneugten. De zondag, dag des Heren, is nu de dag waarop de duivel de meeste zielen weet te winnen en het meest wordt gediend. Ieder die bij zichzelf te rade gaat, kan zien dat dit waar is.
Het vierde gebod is dat een mens zijn vader en moeder moet eren. Hiertegen zondigt een ieder die zijn ouders ongehoorzaam is als zij nog leven. Maar hiertegen zondigen ook degenen die de laatste wil van hun ouders, zoals zij die in hun testament hebben vastgelegd, niet uitvoeren naar vermogen.
Het vijfde gebod is dat niemand zijn medechristen mag doden - dat wil zeggen: niet alleen daadwerkelijk maar ook niet in woord of begeerte. Want voorwaar, wie uit haat of toorn iemand wil doden of laten doden, is voor Gods ogen even schuldig als wanneer hij zijn begeerte ten uitvoer brengt.
Het zesde gebod is dat niemand een dief mag zijn of mag stelen - dat wil zeggen: iemand bewust beroven van zijn bezit of van zijn goede naam. Wie een ander met laster en kwaadsprekerij zijn eer ontneemt, is nog slechter dan een dief. Want een dief kan het gestolen goed teruggeven, maar wie een ander te schande maakt, zal dat niet licht kunnen herstellen.
Het zevende gebod is dat niemand onkuis mag leven. Hiertegen misdoen alle mensen - mannen, vrouwen en meisjes - die aan hun begeerte willen toegeven of hun wellust in praktijk