De rhynsburger leister: zingende 38 nieuwe en 13 weinig bekende zoo menuetten, airs, herders als minne-zangen; teedere en aardige vryagien; lenthe- zoomer- en morgen-zangen(ca. 1785)–Anoniem De rhynsburger leister– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 73] [p. 73] Afbeelding van den laster. Stem: Verstand waar is uw Trouw gebleeven. 1. MYn' Amaril, 'k zal u vertoonen Den Laster, die myn Eer bevlekt: Dat Monster, dat Vergift uit frisze Bloemen trekt, Gewoon het Goed met Kwaad te loonen En Ligtgeloovigen te Streelen, Nieuwsgierig naar een anders doen, Terwyl zy zelfs hun Pligt vergeeten te behoên, Met in de Loogenen te deelen. 2. Verbeeld u 't Ligtgeloof, gezeeten Van verre, daar gy in 't verschiet Hem met zyn lange en wyd geoopende Ooren, ziet Verlangende om iets Nieuws te weeten. Hy heeft de Onkunde en 't Agterdenken Aan weederzyden by zig staan. [pagina 74] [p. 74] Zie teegen over hem, daar rukt den Laster aan, Gereed de Onnozelheid te krenken. 3. Zeer net en çierlyk in de Kleêren, Uitwendig vrolyk van Gelaat, Komt hy, met forszen tred, daar 't Harte zweld van Haat, Dat u zyn' brandende Oogen leeren. Hy zwaaid een Toorts-Ligt, fel aan 't Branden In zyne slinker Hand en houd Den regter klaar, waar meê hy toe grypt, wreed en stout En durfd de Onnozelheid aanranden. 4. Hy houd haar by den Keel gegreepen En rukt haar voort: De bleeke Nyd Stapt voor en baand hem 't Pad, met schreeden woest en wyd: Bedrog en List, vol booze kneepen, Gereed om alles te bedekken Met schyn van Regt, een vals Vernis, Bekleeden t'elken zey den Laster, die vast is Verheugd, zyn Prooy dus voort te trekken. [pagina 75] [p. 75] 5. De Onnozelheid, benaauwd, verleegen, Hefd Handen en Gezigt om hoog; Of zy den Hemel tot haar Redding dus bewoog! Die tot haar Hulp zig toond geneegen. Dus ziet zy om en word de Waarheid Van agter zig gewaar met vreugd, Die langzaam aantreed: Voort kend zy die Hemel-Deugd, Aan de onbesmette Glants en Klaarheid. 6. 't Berouw vertoond zig onderwylen In 't Pik zwart en gescheurd Gewaad: Ziet staâg na Waarheid om, terwyl het zagtjes gaat, Hoe zeer den Laster voort mag ylen. 't Berouw ontfangd dus in het Ende De Waarheid; houd zig stil en zwygd, Maar Plaagd den Laster, die zyn regte Loon dus krygd, Met Harte-Knaging en Elende. 7. Het Ligtgeloof ziet men verdwynen, Genoopt door Schaamte, daar het Ligt Der Waarheid is te sterk voor zyn te zwak Gezigt; Terwyl de Nyd, door duizend Pynen Geplaagd, zig kromd en wringd, ten teeken [pagina 76] [p. 76] Hoe haar des Waarheids Glants mishaagd, Die haar, met al 't Gebroed, ten diepen Afgrond jaagd, Waar uit zy waaren voort geweeken. 8. De Onnozelheid ziet zig Bekroonen Door haar' Vriendin met zuiver Goud Dat, op den Toets, zyn Proef en schoone, Glants behoud. Dus durfd zy zig al-om verthoonen. Wild dan den Laster niet gelooven, Myn' Amaril; Hy krenkt myne Eer Door Nyd, Bedrog en List: De Waarheid daald reeds neêr Om hen van Kragten te berooven. Vorige Volgende