Reve Jaarboek 2
(1985)– [tijdschrift] Reve jaarboek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |||||||||
InleidingMedio 1983 verscheen Wolf van Gerard Reve. Uit de stroom van recensies die op het verschijnen volgde bleek al spoedig dat er slechts een enkeling te vinden was die de roman kon waarderen. Het merendeel der critici schoof Wolf als weliswaar knap, maar desalniettemin onbetekenend terzijde. Een gedegen analyse bleef uit. Zowel de thematiek als Reve's beweegredenen om het sprookjesachtige jongensboek Wolf het licht te doen laten zien, bleken voor de recensenten ondoorgrondelijke grootheden. Illustratief voor het totaal der recensies moge het volgende citaat zijn: ‘Schrijvers hebben dikwijls niet veel met de wereld op [...]. Hij werkt voor een handjevol verstaanders. Wat zal hij nu doen: hen over de kapotte wereld onderhouden of hen die doen vergeten? Gerard Reve [...] heeft in zijn nieuwe boek Wolf voor het tweede gekozen. Hij neemt de lezer bij de hand, voert hem mee door de wolken en zet hem neer in [...] een gepurifieerde wereld, waarin het kwaad heel zeker door de Zachte Krachten overwonnen wordt [...].’ (Zaal 1983; rom. MN) Wat opvalt bij het lezen van Wolf is de verzwijgende wijze van schrijvenGa naar eindnoot1. die ten aanzien van seksualiteit gebezigd wordt. Stond gedurende het afgelopen decennium het Reve-werk bij wijze van spreken stijf van de jongensdelen, in Wolf treffen we vooral een ‘gesuggereerde’ seksualiteit aan. Vanwaar deze verandering van koers? Is het omdat het revisme een verklaring voor kinderen behoefde? Of omdat Reve meende, met het oog op de pegulanten, een nieuw marktsegment aan te moeten boren? Veeleer lijkt het mij dat Reve, door deze stilistische wijziging aan te brengen, in Wolf een tweetal aan homoseksualiteit inherente problemen kon behandelen, dat tot op heden in zijn oeuvre grotendeels veronachtzaamd is. Dit gebeurt aan de hand van twee motieven, namelijk dat van het externe en dat van het interne conflict, die respectievelijk betrekking hebben op de relatie tussen homoseksuelen en de hen niet (volledig) accepterende wereld der heteroseksuelen en op de bewustwordings- en acceptatieproblematiek van de homoseksueel jegens zijn (afwijkende) geaardheid. Dat deze twee conflicten ten nauwste met elkaar samen- | |||||||||
[pagina 120]
| |||||||||
hangen behoeft mijns inziens geen betoog. Uitgaande van dit kader zal ik trachten aan de hand van de tekst - deze goeddeels chronologisch volgend - achtereenvolgens het externe en interne conflict uit Wolf te lichten. | |||||||||
Het externe conflict: Wolf als parabel over homoseksualiteit‘In zijn dorp vond men dansen eigenlijk al iets onzedelijks om te doen, maar een jongen die in zijn eentje danste: dat vonden ze helemaal gek. Wolf wilde graag een vriendje hebben om samen met hem allerlei dansen uit te voeren, maar geen enkele jongen durfde dat, omdat iedereen vond dat het iets heel geks was.’ (Wolf: 7; rom. MN) Zo begint het verhaal van Wolf die van zijn hobby, het zingen en dansen, in het dorp waar hij woonachtig is nimmer zijn beroep zal kunnen maken: daartoe zal hij de wijde wereld in moeten trekken, ofwel, zich aan zijn milieu moeten ontworstelen. Dat er sprake is van een moeizaam proces kan worden opgemaakt uit: ‘Wolf vertelde [...] hoeveel moeite en strijd het hem gekost had, zijn eigen vrijheid te veroveren.’ (Wolf: 38) Leest en substitueert men voor ‘zijn wijze van zingen en dansen’ (de aanwezigheid van) een homoseksuele geaardheid, wat valt er dan zoal in Wolf te lezen? Wolf, de ‘levenslustige en rumoerige jongen’, is homoseksueel en door zijn wijze van zang en dans moet dat het dorp duidelijk zijn geworden. Van een homoseksuele beleving kan geen sprake zijn: het wordt als iets onzedelijks, iets geks beschouwd. Zo Wolf ooit de consequentie van zijn geaardheid zal trekken, daarmee ‘de stem van zijn hart volgend’, dan moet hij, zoals zijn tot droefheid gestemde vader weet, het dorp verlaten: ‘Zoiets kan hier niet.’ (Wolf: 8) In dit stadium van de roman, getuige de behandeling van het interne conflict verderop, is de maatschappelijke onmogelijkheid van homoseksualiteit voor Wolf minder relevant als gevolg van zijn bewustzijnstoestand, maar desalniettemin niet minder schrijnend aanwezig. De substitutie voortzettend en de André-figuur vooralsnog veronachtzamend komen we, de roman volgend, oom Victor tegen. Als één van de weinigen in het dorp heeft hij begrip voor het geval Wolf omdat, volgens zijn eigen zeggen, ‘hij zelf in zijn eigen jeugd van niets anders had gehouden dan van dansen en zingen maar daarmede, toen hij volwassen werd, niet was doorgegaan, en nooit het besluit had durven nemen, de wijde wereld in te trekken’. (Wolf: 14)Ga naar eindnoot2. Kennelijk heeft oom Victor het wat zijn geaardheid betreft laten afweten, maar tracht hij door zijn woorden Wolf voor een foutief besluit te behoeden. Hij voegt aan zijn ‘waarschuwing’ nog het ‘Spiegelje aan mij’ en ‘Volg de stem van je hart’ toe. (Wolf: 14) De raad is duidelijk: leef naar je geaardheid, ofwel, blijf zingen, blijf dansen! | |||||||||
[pagina 121]
| |||||||||
Van meet af aan is duidelijk waarnaar Wolf op zoek zal gaan, want: ‘Als ik een broertje had gehad om samen mee te zingen en muziek te maken, en om samen mee te dansen, dan was ik misschien nooit weggegaan.’ (Wolf: 14-15) Wolf erft van oom Victor, na diens overlijden, de attributen - een woonwagen en een automobiel - die het hem mogelijk maken zijn dorp te verlaten. Na een korte tijd van omzwervingen komt de - hier in letterlijke zin - met zang en dans de kost verdienende jongeling in contact met een vrouw die in haar eentje een eethuisje drijft. Zij doet hem een huwelijksaanzoek waarvoor Wolf weinig voelt. Toch laat hij zich overhalen om naar een vriendin van de jonge vrouw te gaan om advies in te winnen: ‘“Een mens weet zelf niet alles”, meende de vrouw. “Maar ik ken iemand die heel veel weet, en die in de toekomst kan zien. [...] Ze kan iemand genezen, als die ziek is.”’ (Wolf: 21; curs. MN) De nog in dubio staande Wolf (conform zijn bewustzijnstoestand) gaat naar deze vriendin - Sibyl - toe en overhandigt haar de brief die de jonge vrouw hem heeft meegegeven. Daarin verzoekt zij Sibyl aan Wolf een liefdesdrank te geven opdat hij voor altijd, en in de echt verbonden, bij haar zal blijven. De als helderziende geprofileerde Sibyl kan kennelijk ook zieke mensen genezen! Vanwaar een dergelijke toevoeging? Nadat m het begin van de roman het accent gelegd is op de onmogelijkheid van de homoseksuele geaardheid in een ‘andere’ wereld, wordt in dit tekstdeel de visie van de heteroseksueel op de ‘geïnverteerde’ weergegeven: deze is een zieke die genezing behoeft. Mede op aanraden van Sibyl gaat Wolf niet terug naar de jonge vrouw. Een periode van twijfel en eenzaamheid breekt aan. Zal het ooit wat worden met dat broertje, of, zo stelt Wolf zichzelf de vraag, zal hij eens een brief naar huis schrijven, daarmee voor eigen gevoel het faillissement over zijn ‘onderneming’ uitsprekend? Wolf ziet hiervan af, mede omdat hij een Broer ontmoet. Helaas voor hem behoort bij deze Broer ook een Zus en bovendien is Broer geen broertje, zoals deze zelf meedeelt. Ondanks de nare gevoelens die van meet af aan bezit nemen van Wolf, duurt het een hele tijd vooraleer het besef tot hem doordringt dat zijn onheilspellende gevoelens jegens de twee de juiste zijn. De tekenen die Wolf gegeven worden kan de door verlangens voortgedreven jongen niet interpreteren. Afgezien van de niet doorgronde profetie van Sibyl: ‘De twee zijn geen familie’ (Wolf: 23), weet hij ook de wijze van dansen van Broer en Zus niet op de juiste waarde in te schatten! ‘“Houd je van dansen en zingen?”, vroeg Wolf aan Broer [...]. “Ja, maar wij dansen heel anders dan jij”, antwoordde Broer. Van die woorden hoorde Wolf op. Was het een grapje, waarmede Broer bedoelde, dat hij en Zus het betreurden dat | |||||||||
[pagina 122]
| |||||||||
ze slechts de burgerlijke paardans kenden [...]? Of verlangde Broer heimelijk, dat Wolf hem dansen zoude leren?’ (Wolf: 34-35; rom. MN) Niets wordt - door de auteur - aan duidelijkheid te wensen overgelaten als de twee een dansje doen! Wolf is getuige - alles verhuld, zoals voor deze roman zo veelvuldig geldt - van de geslachtsdaad: ‘“Een samba! Of een combo!”, riep Broer. Wolf kende deze muziekmaten wel, en kon ze spelen, maar hij hield er niet van. [...] “Nu de Hop Wop!”, riep Broer [...]. Wolf had die hop wop [...] wel zien uitvoeren, maar nooit mooi kunnen vinden: de vertrokken gezichten der dansers hadden hem weerzin ingeboezemd.’ (Wolf 36-37) Wat volgt is een beschrijving van de paardans van man en vrouw: ‘Het scheen wel, of de bezwete trekken van Broer zijn knappe jongensgezicht een bijna gewelddadige wreedheid gingen uitstralen, en over het gezicht van Zus lag nu een niet prettige uitdrukking van gulzigheid. Wolf was blij toen hun dans geëindigd was.’ (Wolf: 37-38) Er botsen als het ware twee werelden: die van het geoefende, het beroepsmatige - Broer en Zus blijken les in dansen te hebben gehad - en die van het gevoelsmatige: Wolf heeft zichzelf het zingen en dansen bijgebracht, het komt voort uit zijn hart. Met zijn perceptie van de manier van dansen van Broer en Zus velt Wolf een oordeel over de belevingswereld der heteroseksuelen: deze heeft iets hards, iets on- of zelfs tegennatuurlijks. Na de visie van de heteroseksueel, verwoord door de waardin, vinden we hier het ‘weerwoord’ van de homoseksueel. Nadat is besloten dat Broer en Zus voortaan met Wolf mee zullen trekken volgt de uitbuiting van de jongen, die in beschonken toestand heeft verteld dat hij een broertje wil hebben en getracht heeft Broer te zoenen. De twee weten, voor zover ze dat nog niet wisten, wel genoeg. (Wolf: 40) Wolf wordt wat het dansen betreft op een zijspoor gezet, een gegeven dat hij, overgeleverd aan zijn verlangens, tolereert en dat terwijl hij als hij Broer bij het baden wenst te helpen wordt afgesnauwd! De dansen van Broer en Zus vormen voortaan de hoofdmoot van de openbare optredens. Wolf moet daarbij, gehuld in een narrenpak, op blote voeten en als clown geschminkt gedurende de laatste dans van Broer en Zus (de Hop Wop) om hen heen springen en hen bedreigen: alles moet blijkbaar draaien om het heteroseksuele met als summum daarvan de geslachtsdaad tussen man en vrouw (de Hop Wop). De totale vernedering van de homoseksueel krijgt in dit tafereel haar beslag, waarbij de homoseksualiteit bovendien wordt voorgesteld als een bedreiging voor de heteroseksualiteit. Als nadere adstructie van het externe conflict kunnen nog twee met de Broer-en-Zus-episode samenhangende feiten gememoreerd worden. Ten eerste het gegeven dat, nu Wolf met het paar optreedt, het applaus dat de optredens ten deel valt sterk toeneemt. Toen Wolf nog alleen optrad werd er zelden of nooit | |||||||||
[pagina 123]
| |||||||||
geklapt, maar wel hadden de omstanders altijd geglimlacht en hun sympathie betuigd, terwijl nu hun gezichten strak stonden en geen duidelijke bewogenheid uitdrukten. (Wolf: 50) De waardering voor Broer en Zus bestaat uit de handeling die men gewoon is te doen na afloop van een optreden. De ‘bewondering’ voor Wolf daarentegen is meer een mengeling van enerzijds respect voor iemand die naar zijn eigen aard durft te leven en anderzijds een gevoel van medelijden als gevolg van het onder de menigte levend besef dat zijn geaardheid het er voor hem niet gemakkelijker op zal maken. Een tweede gebeurtenis betreft het feit dat Wolf's levensruimte volledig door Broer en Zus bepaald wordt; ook financieel: de twee proberen Wolf zijn bezit te ontfutselen. Zus duidt dit zelfs aan door te spreken over de mensen van nu, deze zodanig beschrijvend dat Wolf daar buiten valt, en deze aan te merken als demiurgen (in de zin van wereldbouwers). Met andere woorden: het zijn de Broers en Zussen die de wereld naar hun beeld en gelijkenis scheppen.Ga naar eindnoot3. Zo er al plaats is voor mensen als Wolf, dan pas op het tweede plan. De situatie wordt steeds ondragelijker en ontaardt uiteindelijk in de ontluistering van Wolf's al half vergane dromen, wanneer hij Broer en Zus ‘betrapt’ bij het plegen van de geslachtsdaad: die twee zijn dus duidelijk geen familie! Het is evenwel slechts met de hulp van Stalman, een sprookjesachtige figuur die helpt waar het nodig en mogelijk is, dat Broer en Zus uit Wolf's leven verdwijnen. Niet dat het leven er na deze kentering rooskleuriger uitziet. Op aanraden van Stafman, die Sibyl blijkt te kennen, gaat Wolf nogmaals naar de wijze profetes. Deze voorspelt hem dat zijn geluk van zee zal komen. Zonder te aarzelen zet Wolf koers naar de kust, alwaar hij Matroos Vos ontmoet. En zowaar: ‘“Zingen en dansen...”, vervolgde Vos. “Dat is wat ik altijd het liefste had gewild. Maar daar krijg je de kans niet voor. [...] En in je eentje gaat het niet. Je moet het altijd samen doen met iemand anders. Met anderen.”’ (Wolf: 123-124) Dat zit dus wel goed. Door het lot een handje te helpen bewerkstelligt Wolf dat Vos bij hem blijft. Na verloop van tijd begint Vos ook in het openbare optreden van Wolf te participeren. Maar niet zonder meer: ‘Hij (Vos, MN) meende, dat het niet toevallig was, dat zij Wolf en Vos heetten, en dat zij daarom in hun dansen ook de rollen van een wolf en een vos moesten uitbeelden.’ (Wolf: 149) En zo gezegd, zo gedaan: de jongens kopen wolve- en vossekleren en treden daarin op, daarmee niets anders op het oog hebbend dan de mensen een beetje te amuseren, zoals ze dat zelf uitdrukken. ‘[...] maar menige toeschouwer zeide na afloop, dat hij nu meer begrip voor dieren had gekregen en dat hij besefte, dat er meer was dat hem met de dieren verbond dan van hen scheidde.’ (Wolf: 151) Dieren, zieke dierenGa naar eindnoot4.: het is toch wat als mensen meer begrip krijgen voor de dierenwereld als deze door men- | |||||||||
[pagina 124]
| |||||||||
sen wordt uitgebeeld! En hoe sympathiek het ook klinkt, de mededeling dat men door een vertekende weergave van de werkelijkheid deze beter leert kennen en zodoende inziet dat er meer is dat de mens met het (zieke) ‘dier’ verbindt dan dat het van hem scheidt, per saldo verandert er bar weinig aan de relatie van de twee. Het blijkt dat Wolf zijn geluk slechts een kort leven is beschoren: Vos is dan wel een lotgenoot, van dezelfde soort is hij niet. Zijn verlangen gaat uit naar een heel jong broertje en uit het relaas dat Vos van zijn leven doet wordt duidelijk dat zijn pedofiele neigingen volstrekt onmogelijk gebleken zijn. Wat nu? Goede raad is immers duur! Maar Godlof, meneer Stafman heeft Wolf bij zijn vertrek op het hart gebonden dat, mochten er ooit grote moeilijkheden en verdriet zijn, hij dan naar het land Pauvranië moet gaan. Wolf, die inziet dat het in deze ‘donkere’ wereld voor Vos onmogelijk is om ooit gelukkig te worden besluit naar het bedoelde land af te reizen. ‘[...] het had op de landkaart een andere, lichtpaarse kleur.’ (Wolf: 157) Opnieuw treedt het externe conflict voor het voetlicht: Wolf en Vos, wetend dat het geluk in de ‘andere’ wereld voor jongens zoals zij niet is weggelegd, trekken naar het land van de armen, van de beklagenswaardigen. Naast een referentie aan het lichtpaarse (= violet, het lijden symboliserend) en een waarschuwing van de grensbewaker - ‘Veel mensen moeten het liefste dat ze bezitten afstaan’ (Wolf: 161) - is er nóg een aanwijzing te vinden die Wolf er van moet weerhouden Pauvranië binnen te gaan, niet zozeer omdat hem niets dan narigheid te wachten staat, maar veeleer omdat het als een daad van lafheid beschouwd zal kunnen worden. Bij het binnenrijden van het land roept de grensbewaker het tweetal na: ‘Nu ja: als het kan, dan is wat gekleurde wol erbij toch wel fijn. Dan kan ik er hier en daar een zigzagfiguurtje met een kleur in breien.’ (Wolf: 161-162) Het is opmerkelijk dat Wolf een dergelijk zigzagfiguurtje ontwaart op de jas van Broer, als Stafman deze in de houdgreep heeft: ‘Als in trance [...] staarde hij naar de rand van Broer zijn lederen jek, die omgeboord was met grove steken van gekleurde wol. [...] het scheen Wolf toe dat die rand, met zijn patroon van korte en lange borduursteekjes in verschillende zachte kleuren, het bewijs in hield dat Broer slecht was... gemeen... een dief... en dat hij laf was, ja, laf... een lafaard...’ (Wolf: 92; curs. MN) Van waar deze drievoudige toevoeging, terwijl eenmaal had kunnen volstaan? De lafheid, daar draait het kennelijk om, dat is de meest belangrijke associatie van Wolf met het zigzagpatroontje. En als het dan, door middel van de grensbewaker, weer ter sprake komt, waarop kan het dan anders betrekking hebben dan op de lafheid van Wolf's gang naar Pauvranië? Desalniettemin trekken de jongens het land binnen en al spoedig vindt Vos twee jonge vriendjes, Remi en Bambi, en daarmee zijn echte geluk. Er wordt | |||||||||
[pagina 125]
| |||||||||
besloten om gevieren terug te keren naar het niet-Pauvranië. Bij de grens wordt duidelijk waarom er van het begin af aan geen sprake is geweest van een douanier, maar van een grensbewaker: dit is degene die bepaalt wat wel, en wat niet mogelijk is in de ‘andere’ wereld. Vos mag wel met zijn twee jongens in Pauvranië blijven, maar hen meenemen, daarvan kan geen sprake zijn. Wolf beseft dat zijn relatie met Vos haar langste tijd gehad heeft en besluit om alleen terug te keren naar zijn dorp van herkomst. Daar aangekomen vindt Wolf, onverwachts, alsnog zijn geluk! De student André, van buiten het dorp, die aan het begin van de roman zo intens van Wolf's zang en dans had genoten, blijkt vele jaren achtereen op Wolf te hebben gewacht. Op de plek waar ze elkaar voor het eerst ontmoetten komt het tot een innige omhelzing. Zou het dan toch mogelijk zijn? Net voordat iedereen met een tevreden gevoel het boek wil sluiten, indachtig het ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’Ga naar eindnoot5., lijkt de schrijver deze illusie weg te nemen. Want, was op het ogenblik dat Wolf met André in gesprek raakte de zon doorgebroken, op het moment dat André het lichaam van Wolf omvademt strijkt een onverwachte bries over het veld en schuift er een wolk voor de zon. Het doek van de voorhang van het tentje waarin de twee gezeten zijn ontrolt zich en sluit de ingang af, daarmee het tafereel aan het oog van de buitenwereld onttrekkend. | |||||||||
Het interne conflict: bewustwording en acceptatieHet interne conflict dat in de inleiding als tweede motief is aangemerkt speelt zich af tegen de achtergrond van Wolf's trektocht door de door heteroseksuelen genormeerde wereld. Bij de behandeling van het externe conflict is gewezen op de betekenis van de zang-en-dans-allegorie. Ook ten aanzien van het interne conflict vervult deze allegorie, zij het in mindere mate, een functie. De relatief onbewuste houding van de hoofdpersoon jegens zijn geaardheid kan zodoende vorm gegeven worden. Naarmate het proces van bewustwording voortschrijdt verdwijnen zang en dans in dit opzicht naar de achtergrond. Wolf leert de woorden kennen die passen bij zijn geaardheid, of zoals we aan het eind van de roman lezen: ‘Nu kon hij het zeggen, want nu wist hij, wat het was, en nu kende hij de woorden...’ (Wolf: 212) Dit citaat vormt een schril contrast met de wijze waarop de verlangens in het begin van de roman verwoord worden, waarin Wolf graag een vriendje (broertje) wil hebben om samen mee te kunnen dansen en zingen. (Wolf: 7) Bij de behandeling van het externe conflict is slechts zijdelings aandacht geschonken aan het perspectief van Wolf. De conclusie die dienaangaande getrokken kan worden is dat Reve de verschillende facetten van het externe conflict door middel van verschillende instanties te berde brengt, zoals de | |||||||||
[pagina 126]
| |||||||||
waardin, Broer en Zus en de verteller, ofwel, er is sprake van een wisselende focalisatie. Ten aanzien van de vormgeving van het interne conflict is het met name de rol van de verteller die aandacht behoeft. Gesteld kan worden dat deze rol qua importantie afneemt naarmate Wolf meer inzicht krijgt in zijn eigen verlangens. Zo is het de verteller die de eerste ontmoeting van Wolf met André van commentaar voorziet: ‘Er was iets dat Wolf heel graag wilde zeggen, maar hij wist zelf niet wat het was.’ (Wolf: 9) Deze zinsnede wordt geplaatst in een context die de lezer doet vermoeden dat Wolf in André het vriendje ‘ziet’ waarnaar hij heeft uitgekeken. (Wolf: 8) Kennelijk moet er nog een lange weg worden afgelegd vooraleer het tot een vereniging van de twee jongens kan komen. Het is wederom de verteller die, nu door middel van een droom, aangeeft dat Wolf inderdaad nog verre van ‘rijp’ is voor een homoseksuele relatie: ‘Hij droomde [...] dat André om hem riep, maar dat hij niet bij hem kon komen.’ (Wolf: 12) Het feit dat Wolf het papiertje met André's adres kwijtraakt accentueert dit nogmaals. Wolf laat zich door de jonge waardin overhalen om naar Sibyl te gaan, om daar advies in te winnen. Hij voelt wel dat een huwelijk met een vrouw niets voor hem is, maar toch gaat Wolf, want, zo vernemen we: ‘[...] hij wist heel weinig over het leven.’ (Wolf: 21) Deze mededeling past aardig in het kader van het tweede motief maar krijgt pas haar volle betekenis wanneer Sibyl haar profetie ‘de twee zijn geen familie’ tracht te duiden. Eén van de drie mogelijke verklaringen die zij aandraagt luidt: ‘Het kan ook betekenen, dat je met een jongen die jouw broertje wil worden [...] dat je samen met hem nu eenmaal geen echt gezin kunt stichten, bijvoorbeeld met kindertjes.’ (Wolf: 23) Wolf reageert in het geheel niet op deze uitlating terwijl hij de andere twee verklaringen wel van commentaar voorziet: over het leven dat hij gaat leiden is hem kennelijk nog weinig bekend. Wederom in een droom wordt een volgende stap gezet: Wolf's verlangen naar een broertje krijgt een erotische component. Hij droomt ervan het broertje bij het baden te helpen, daarbij allerlei tedere handelingen verrichtend, die Wolf buitengewoon opwinden. De strijd die volgt op de droom is tekenend voor de ontwikkeling die plaatsvindt. Enerzijds deelt Wolf mee dat de mensen zeggen dat dromen bedrog zijn, daarmee zijn geaardheid min of meer ontkennend, anderzijds neemt hij zich voor wat flinker te worden en na afloop van een optreden, als er weer een jongen onder het publiek hem bewonderend aanstaart, deze aan te spreken en voor een bezoek aan zijn woonwagen uit te nodigen. De Broer-en-Zus-episode die volgt bewerkstelligt een rigoureuze breuk. Ten eerste vertelt Wolf meneer Stafman alles over zijn diepere gevoelens. Daarmee spreekt hij zich voor het eerst en bij volle bewustzijn uit. Ten | |||||||||
[pagina 127]
| |||||||||
tweede vraagt Stafman, die op de ontboezemingen van Wolf gereageerd heeft met de zinsnede: ‘Ja, jongens zoals jij’ (Wolf: 85), zijn toverhoed terug die hij Wolf bij een eerdere gelegenheid geschonken had; ofschoon meneer Stafman vindt dat Wolf nog een hoop moet leren denkt hij dat de jongen nu ook wel zonder kan. (Wolf: 95, 98) Ten derde vindt er een significante wijziging in instelling plaats voor wat betreft het gebruik van de grote nette kamer van de uit twee vertrekken bestaande woonwagen. Na een beschrijving van de woonwagen zegt Wolf in het begin van de roman tegen zichzelf: ‘Als ik daar niet woon, hoef ik er ook niets schoon te houden, en verslijt er ook niets dat stuk gaat.’ (Wolf: 32) De verteller voegt daar prompt aan toe: ‘Maar wat Wolf zelf niet wist, of zichzelf misschien niet wilde toegeven, was iets heel anders: eigenlijk gebruikte hij dat grote, deftige vertrek niet, omdat hij het in het diepst van zijn hart bestemd had voor een jongen die zijn broertje zoude willen worden. [...] “Jij mag die hele kamer voor jezelf hebben” [...].’ (Wolf: 32-33) Na het brutale en onafgesproken gebruik van de grote kamer door Broer en Zus neemt Wolf een belangrijk besluit. Mocht hij ooit nog eens een broertje vinden, dan zullen zij niet gescheiden, zoals hij zich altijd had voorgenomen, maar gezamenlijk in de nette kamer gaan slapen. (Wolf: 105) Hiermee en hierna wordt de rol van de verteller allengs gereduceerd. Vanaf dat punt is het ‘dacht Wolf’, ‘vond Wolf’, etc. De Vos-episode getuigt van het feit dat Wolf zich bewust is geworden van het feit dat hij homoseksueel is. Hij beseft dat de pedofiele wensen van zijn vriend in de wereld waarin zij leven onvervulbaar zijn. Het proces van bewustwording en acceptatie heeft zijn beslag gekregen. Nergens wordt dit duidelijker verwoord, dan in deze al eerder geciteerde woorden: ‘Toen had Wolf, wat hij diep in zijn hart gevoelde, niet kunnen uitspreken. Nu kon hij het zeggen, want nu wist hij, wat het was, en nu kende hij de woorden...’ (Wolf: 212) | |||||||||
Tot besluitIn dit artikel zijn twee motieven onderscheiden die in Wolf een cruciale rol spelen, te weten het externe en het interne conflict. Daarbij is gewezen op de betekenis van de zang-en-dans-allegorie alsmede op de rol die de verteller speelt bij de behandeling van het bewustwordingsproces. Gesteld kan worden dat in de wereld waarin Wolf leeft de visie wordt uitgedragen dat de homoseksueel een zieke is die genezing behoeft opdat hij in een normaal geacht ‘circuit’ (‘burgerlijke paardans’) kan meedraaien. Nadat de homoseksueel zich bewust is geworden van zijn geaardheid en deze geaccepteerd heeft, manifesteren de problemen zich pas echt. Voor een leven als homoseksueel - en in het bijzonder als pedofiel - blijkt er in de wereld van de Broers en Zussen nauwelijks tot geen ruimte te zijn. Slechts in het land der beklagens- | |||||||||
[pagina 128]
| |||||||||
waardigen, het buitenmaatschappelijke Pauvranië, ver verwijderd en degelijk afgeschermd van het domein der ‘normale’ mensen, kan het, zoals Vos dan ook verzucht. Wat rest Wolf in zijn on-Pauvranische omgeving? Leven als oom Victor is een mogelijkheid. Een andere, waarvoor gekozen wordt, is het door de wereld trekken met zang en dans, trachtend bij de mensen begrip te kweken en ruimte te creëren voor een volwaardig bestaan. Daarmee is een derde betekenis van de zang-en-dans-allegorie aangeduid, een betekenis die verwijst naar het pogen van de kunstenaar om door een verbeelding van de werkelijkheid de mensen aan te zetten tot het - in dit geval - tolereren en als gelijkwaardig beschouwen van de homoseksualiteit. In de roman schijnt het te werken. Onder het motto ‘geen Wolf in schaapskleren’ dansen Vos en Wolf in de kleren die bij hen passen, dat is, ze komen uit voor wat ze zijn. Als gevolg daarvan krijgen ze te horen dat de omstanders meer begrip hebben gekregen voor hetgeen de twee beweegt. Maar schijn bedriegt, immers, ondanks het gerezen begrip is er in de wereld van Vos en Wolf niets substantieels veranderd. Wat onmogelijk was blijft dat ook! Aan het eind van Wolf krijgt de lezer even de indruk dat alles toch nog goed komt. Wolf vindt André! Maar zoals reeds is vastgesteld, op het moment dat de twee zich verenigen schuift er al weer een wolk voor de zon! En ook het voor de hand liggende ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’ blijft achterwege.
Zestig jaar Reve en een halve eeuw schrijverschap. Zijn zang en dans zijn hem door het ‘geliefd publiek’ in dank afgenomen. Wellicht heeft het daardoor zelfs meer begrip gekregen voor het leed der ‘zieke dieren’. Maar is er werkelijk iets veranderd? Niet zozeer ‘verbaasd over zoveel onzin’ (Kuipers 1983) als wel diep teleurgesteld over de literaire vormgeving die Reve heeft gekozen voor de behandeling van wat het homo-emancipatie-probleem genoemd kan worden, sluit ik het boek. De idee, als zou de roman Wolf voor kinderen zijn geschreven lijkt zo gek nog niet. Immers, waar kan men beter beginnen met een anti-discriminatoire strijd dan bij het kroost van een verloren Reve-generatie?
Groningen, Kerst 1983 - Pinksteren 1984 Ik dank Arnold Greidanus voor zijn kritisch commentaar bij de totstandkoming van dit artikel. Daarnaast dank ik Jannine Oostenrijk voor het in juiste banen leiden van mijn bij vlagen nogal ongestructureerde enthousiasme. | |||||||||
[pagina 129]
| |||||||||
Literatuur
|
|