[2016/11]
Redactioneel
Dit blad werd ruim veertig jaar geleden gepresenteerd als tijdschrift dat niet in het teken stond van ‘ideologische of esoterische wijsheid’. Toch ontstond er vrij snel een duidelijke Revisor-poëtica: het tijdschrift verzette zich tegen realistische, anekdotische literatuur. Althans, zo is het mij later verteld. Toen ik in 1990 geboren werd bestond Revisor al zestien jaar, ik ken alleen de verhalen. Net zoals ik alleen de verhalen ken van wat er na dat idealistische begin met het tijdschrift gebeurde - de inzinkingen en oplevingen, de interne ruzies en redactiewijzigingen, de wisselende uitgevers, de grote schrijvers die in Revisor debuteerden, de thematische koerswijzigingen die het blad onderging.
De afgelopen jaren is daar steeds nadrukkelijker een ander, breder verhaal bovenop gekomen: dat van het de ondergang van het literaire tijdschrift. En, meestal in dezelfde zin nog genoemd, het optimisme van dat-ene-blad of dat-ene-initiatief dat de boel eens flink op de schop gaat nemen en het allemaal anders gaat doen.
Wij beweren niet dat we het allemaal anders gaan doen. Traditie is niet iets om je tegen af te zetten, ook niet om je nadrukkelijk in te voegen. Het is eerder iets om je bewust van te zijn en vervolgens niet al te veel van aan te trekken. Wat de verhalen, gedichten en beschouwingen in dit nummer bindt, is niet één gedachtegoed, behalve dat wij ze de moeite waard vinden. Dat ze de moeite waard zijn. ‘Levendigheid en afwisseling’ noemde oprichter Dirk Ayelt Kooiman de belangrijkste selectiecriteria in het eerste Revisor-redactioneel dat ooit verscheen, en dat zijn criteria die wij, hoe algemeen ze ook klinken, nog steeds nastreven. Of het nu de zoekende hoofdpersoon is uit het indrukwekkende korte verhaal van Roelof ten Napel, de in burgerlijkheid gevangen personages uit het werk van Sanneke van Hassel, of de mysterieuze drukinkt bij Gyrðir Elíasson - in alle teksten zien we