‘Ja, het gaat heel goed,’ zei de arts en hij richtte zich tot hem. ‘Zo goed zelfs dat je over een week naar huis mag.’
‘Dat is mooi,’ zei hij terwijl hij achteroverleunde.
Ze keek naar de achterkant van de fotolijstjes die op het bureau stonden. Ze moest zich in bedwang houden ze niet om te draaien.
De arts leek op haar reactie te wachten. Ze glimlachte.
‘Ja,’ zei ze. ‘Heel mooi.’
Ze droomde dat hij een andere naam had. Dat hij gestopt was met roken. Dat hij praatte in een taal die ze niet kende. Het klonk prachtig, maar ze had geen idee wat hij zei.
Ze stond met haar handen in de zij terwijl hij naast het raam rookte. Ze kon op het bed gaan zitten, maar dat deed ze niet. Ze keek om zich heen. De kalender hing nog op de week van toen ze hem had gegeven. Ze haalde hem van de muur en stopte hem in de weekendtas.
Hij droeg alles. De gitaar, de weekendtas, de extra plastic zak. Ze bood aan iets over te nemen, maar daar wilde hij niets van weten.
‘Ik ben niet gehandicapt.’
In de gezamenlijke ruimte sloeg de nieuwe vrouw haar armen om zijn middel. Er moest personeel aan te pas komen om haar los te krijgen.
‘Ik wist niet dat je gitaar speelde,’ zei de magere man met het slechte gebit. ‘Speel eens wat.’
‘Ja,’ zei zij, ‘een afscheidslied. Dat is leuk.’
Hij keek naar de gitaar in zijn handen en schudde zijn hoofd.
‘Het ga je goed, jongen,’ hoorde ze iemand zeggen.
Er was niemand die hem aansprak met indiaan. Ze vroeg zich af of ze het niet had verzonnen, of het niet al die tijd alleen in haar hoofd had gezeten.
In de trein legde hij de weekendtas en de zak in de bagageruimte. De gitaar hield hij vast, een grote hand op de snaren. Ze wachtte tot hij begon. Ze ging er nog steeds van uit dat het elk moment kon gebeuren. Juist hier, met z'n tweeën in de trein.
‘Speel nu eens,’ zei ze.