| |
| |
| |
Ivo Victoria
Safari lodge blues
Op de website noemden ze het glamping. Louis Stevens en zijn gezin hadden gekozen voor de Safari Lodge Tent. Een ruime en van alle gemakken voorziene legertent. Koelkast, gasfornuis en echte bedden op een houten vloer die aan de voorzijde nog een meter of twee doorloopt en zo buiten een terras vormt. Een bungalow in feite, met tentzeil in plaats van muren. Louis Stevens had tegen zijn vrouw gezegd: een geslaagde commerciële exploitatie van de aanhoudende vrede die nu al tientallen jaren de westerse wereld teistert. Ze hadden er niet om gelachen. Ze wisten allebei dat hij een grapje maakte.
Tot vreugde van hun dochter Lisa oefent de tent een bijzondere aantrekkingskracht uit op de kinderen van de hun omringende tenten en caravans op Camping Le Vianon.
Bij het ontbijt staan de eersten al voor het terras. Ze kijken toe hoe Louis Stevens en zijn gezin croissants tot zich nemen. Soms stelt er eentje een vraag. Dan staat zijn vrouw zuchtend op en loopt de tent weer in ‘om koffie te zetten’. Dat koffie zetten duurt tot half elf, wanneer de muziek weerklinkt uit witte partytenten bij het zwembad en Lisa van tafel glijdt om er samen met de andere kinderen gillend naartoe te rennen. De animatie gaat van start. De rest van de dag lezen Louis Stevens en zijn vrouw boeken zonder op te kijken.
's Avonds bakt Louis op de bijgeleverde grill saucisse de Toulouse of lamspootjes en bij het dessert complimenteren zijn vrouw en hij elkaar met hun succesvolle poging een vakantie te boeken die voldoet aan Lisa's verlangen om met elk levend wezen in haar nabijheid contact te leggen - zonder er zelf de dupe van te worden. De camping is Lisa's paradijs, de boeken zijn de burcht waarin Louis Stevens en zijn vrouw zich terugtrekken.
| |
| |
Ook vandaag is alles volgens het gebruikelijke procedé verlopen. Aan het eind van de middag keert Lisa terug van de animatie. Haar haren in lange natte strengen, haar gezicht een mengeling van zonnebrand en schmink. Ze gaat voor haar lezende ouders staan en kondigt aan dat ze vanavond meedoet aan Le Vianon Got Talent. Het is geen vrijblijvende mededeling. Dat maakt Louis Stevens op uit de manier waarop zijn dochter aan haar rechter oorlelletje trekt. Ze zal een dansje doen.
Louis Stevens meent dat zijn dochter muzikaal talent bezit. Ze kan aardig zingen en mag graag met haar billen schudden - iets wat Louis en zijn vrouw hoofdschuddend aanzien maar ook valt het hem telkens weer op hóé die billen schudden. Namelijk: in de maat. Ook nu weer, terwijl ze met trillende stem haar deelname bekendmaakt, beweegt ze haar voeten op en neer; haar teenslippers kletsen ritmisch op het hout.
Lisa rent weg in de richting van de speeltuin en Louis Stevens voelt de blik van zijn vrouw. Iemand moet gaan. Voor zulke gevallen hebben ze een bepaalde vorm van beurtrol ontwikkeld. Dit keer is het zijn vrouw die als eerste zegt dat het haar beurt is om in de burcht te blijven.
Plastic oranje tuinstoelen. Zijn dochter zit op de eerste rij. De acts passeren ondraaglijk langzaam. De jury bestaat uit de serveersters van de campingbar die over alles enthousiast zijn.
Lisa's gelaat, bang en bleek. Een flauwe zindering trekt door zijn borststreek: de gedachte een slechte vader te zijn die vanuit zijn Safari Lodge Tent met gasfornuis en boxspringbedden te graag lacht om campings en het soort mensen dat er komt. Maar ook een vader die vergeet om op de activiteitenkalender van de campinganimatie te kijken en dus niet weet dat zijn vijfjarige dochter zich van tevoren had moeten inschrijven voor de talentenjacht. En nu lijdzaam moet toezien hoe zij dertien kandidaten lang door de presentatrices van dienst wordt genegeerd tot en met de bekendmaking van de winnaar aan toe, waarna Le Vianon Got Talent eindigt met een liedje gezongen door de juryleden op de tonen van ‘Het is een nacht’
| |
| |
van Guus Meeuwis. Mét aangepaste tekst ter meerdere eer en glorie van de camping. En zijn Lisa zit daar, op haar oranje stoel, op haar nagels te bijten. Naast haar zit het huppelmeisje. Het is de oudste dochter uit een gezin van vier dat in de mobilhome verblijft die naast de Safari Lodge Tent staat geparkeerd. Een mooi meisje van een jaar of twaalf, dat altijd huppelt. Zij heeft wél een dansje gedaan, een huppeldansje. Ze heeft er niet bij gezongen, zelfs niet geplaybackt. Alleen wanneer ze sprong, verliet een ondefinieerbaar maar vrolijk geluid haar tengere lijf. Louis Stevens ziet hoe het huppelmeisje haar arm om Lisa's schouders heen slaat en hem even snel weer terugtrekt waarna ze meteen beide armen in de lucht gooit. Zelfs als ze zit, lijkt ze te huppelen.
Tegen zijn vrouw zegt Lisa achteraf dat ze het eng vond, dat ze blij is dat ze niet heeft moeten dansen. Dit stelt Louis Stevens geenszins gerust.
De volgende dag, om half twaalf, staat Lisa opnieuw te trappelen voor de Safari Lodge Tent. De ochtendanimatie is nog lang niet afgelopen.
Ze vertelt dat haar vriendinnetjes en hun ouders vanavond naar de wekelijkse campingbarbecue bij het zwembad gaan. Louis Stevens en zijn vrouw kijken elkaar aan. Het betreft inderdaad de barbecue, waarvan Louis op consumentenwebsites had gelezen dat hij tot de mindere aspecten van Camping Le Vianon behoort, hetgeen in werkelijkheid een argument was geweest dat tot het fiat van zijn vrouw had geleid. Lisa voegt eraan toe dat dit festijn wordt voorafgegaan door een modeshow, waaraan ze wil meedoen. Louis Stevens en zijn vrouw knikken. Lisa rent weg.
Louis zegt tegen zijn vrouw: ‘Dit overkomt ons niet nog eens.’ En hij beantwoordt haar diepe zucht door met een flinke tred naar de animatietent bij het zwembad te stappen en op het daartoe bestemde a4'tje op het prikbord Lisa's naam in te vullen. Daarna loopt hij naar de campingwinkel en meldt hen aan voor de barbecue. Bij terugkomst deelt hij zijn vrouw mee dat zij die avond in gezinsverband middelmatig voedsel tot zich zullen nemen te midden van mensen
| |
| |
die hun niet interesseren en dat niemand in dezen het recht kan opeisen in de burcht te blijven.
De avond begint goed. Op het terras van de campingbar staan plastic tafels en stoelen in twee lange rijen tegen elkaar geschoven en bij het zwembad is een lopend buffet opgesteld, inclusief twee grote barbecues waarachter de campinguitbater druk in de weer is met aanmaakmiddel en briketten. Het is weinig mensen gegeven om efficiënt en zonder gezichtsverlies een barbecue aan te maken maar van een campinguitbater in kokskostuum mag je het simpelweg niet verwachten. Zelf hanteert Louis Stevens al jarenlang een oude Braziliaanse truc; een vernuftige procedure met behulp van tot helixvormige slierten gedraaid krantenpapier en een lege wijnfles. Zelden of nooit heeft hij meer dan één lucifer nodig. Maar het kost tijd - een gedegen voorbereiding is het halve werk - en wie heeft er tegenwoordig nog de tijd? Niemand. Laat staan een campinguitbater. (Ook werkt Louis Stevens altijd met houtskool. Van mensen die briketten gebruiken heeft hij nooit iets begrepen.)
Ze gaan zitten bij ouders van meisjes met wie Lisa al de hele week speelt. Het gesprek verloopt moeizaam maar welwillend. Iedereen blijkt Lisa te kennen. Louis Stevens en zijn vrouw kennen de namen van de andere kinderen niet. Van het huppelmeisje herinnert hij zich dat ze is vernoemd naar een land of een stad. Maar welke stad? Parijs? Hij durft niet te gokken.
Al snel wordt de focus van het gesprek verlegd naar het beleefd uitwisselen van professionele bezigheden en wanneer de verzamelde blikken van het gezelschap zich verwachtingsvol tot Louis Stevens wenden, kijkt hij even naar de grond, zoals altijd wanneer hem deze vraag wordt gesteld, en zegt dan: ‘Ik ben schrijver. Ik schrijf verhalen en romans.’
In zijn thuisland is Louis Stevens niet beroemd maar wel vrij bekend in een bepaald milieu. Hij wordt zelden of nooit herkend op straat maar zodra hij zich in de juiste etablissementen en het juiste gezelschap begeeft, weten de mensen wie hij is. En is dit niet het geval, dan zorgt de bekendmaking van zijn beroep vrijwel altijd voor
| |
| |
bewondering. Minimaal interesse. Het is een positie die hij koestert en ook vanavond wordt hij in dit genoegen bevestigd. Niemand heeft hem herkend, hij wist dat de vraag ging komen en nu hij het heeft verteld, geniet hij van het gebruikelijke gegiechel. Een vrouw zegt zenuwachtig dat iedereen dan maar beter op zijn woorden kan letten. Louis Stevens glimlacht. Wanneer mensen op hun woorden gaan letten, vertellen ze meestal de interessantste dingen. Sterker nog: als de mensen niet af en toe op hun woorden zouden letten, dan was hij wellicht nooit schrijver geworden.
Kortom, alles gaat goed. Zelfs zijn vrouw lijkt op te leven. De hele week heeft hun contact met de andere campinggasten zich beperkt tot ongevaarlijke knikjes en opgestoken handen en ze zagen allebei vreselijk op tegen de gezelligheid die dit soort bijeenkomsten met zich schijnt mee te brengen, maar nu ze dankzij Louis' beroep de aandacht op zich gevestigd weten, opréchte aandacht, bekruipt hen het gevoel dat ze zich hebben aangesteld.
Louis Stevens legt geanimeerd uit wat de voor- en nadelen zijn van het soort bekendheid dat hij geniet. Hij voelt zich geaccepteerd en wil overgaan tot de hilarische climax van een anekdote wanneer hij merkt dat de hoofden van zijn gehoor een voor een van hem wegdraaien. Er gaan een paar handen in de lucht. Iemand staat op en schuift twee stoelen bij. Er ontstaat rumoer. Het lijkt verdacht veel op gejuich en zwelt aan wanneer een koppel de kring betreedt en op de twee lege stoelen gaat zitten. Van alle kanten worden vragen op hen afgevuurd. Ze weren ze lachend af, zoals acteurs doen met complimenten.
Het is een geile vrouw. Dat ziet Louis Stevens aan haar neus, die iets groter is dan gemiddeld. En aan haar vingernagels die vrij van nagellak zijn en zorgvuldig gevijld. Een nauwsluitende, groene jurk die elke welving van haar lichaam accentueert. De haren opgestoken. Ze draagt een bril. Eentje met een fijn montuur en ovale glazen. Om haar pols een horloge met een dunne leren band, die heen en weer schuift wanneer ze haar arm beweegt en dan een witte streep huid ontbloot. Over haar man valt weinig te zeggen. Hij is groot en gespierd, dat wel. Maar morgen zal Louis Stevens zich
| |
| |
zijn gezicht of kleding niet kunnen herinneren.
De vrouw die op haar woorden ging letten, lacht naar Louis en wijst de groene jurk aan terwijl ze zegt: ‘Jullie wonen in hún tent.’
De groene jurk draait zich om en zegt: ‘O, zitten jullie daar nu? Wij hadden graag met een week verlengd.’ Ze glimlacht. Natte lippen.
Aan de overzijde van de tafel heeft haar man het gesprek gevolgd en hij vraagt op zijn beurt: ‘Hoe gaat het met de naaktslakken?’
Louis Stevens antwoordt dat ze zich met name 's nachts laten zien. Iedereen begint te grinniken. De echtgenoot van de groene jurk kijkt de kring rond en zegt: ‘Aan het eind van de week was er daar geen slak meer te zien. Overdag niet. 's Nachts niet. En nu zijn ze terug.’
‘Misschien missen ze jullie,’ zegt een vrouw.
‘Ja, want jullie worden gemist, hoor,’ zegt een andere vrouw.
‘Tja,’ zegt de man. ‘Wij waren graag nog een week gebleven. Maar je moet er snel bij zijn tegenwoordig.’ Louis Stevens kijkt om zich heen. Iedereen knikt. Zelfs zijn vrouw knikt mee. De man staat op en loopt naar wat mensen verderop en wanneer hij in gesprek is geraakt, wenkt hij de groene jurk en ook zij vervoegt zich bij het gezelschap. Hij houdt zijn hand op haar linkerbil en zoent haar nek.
Louis Stevens kijkt naar zijn eigen vrouw. Haar dunne lippen een streep, haar ogen gedachteloos. Hij buigt zich naar haar toe. De vage geur van rozemarijn, als een versleten herinnering. Hij vraagt of ze vast bij het buffet wil aanschuiven. Ze neemt Lisa bij de hand en beweegt zich langzaam en met gebogen hoofd in de richting van de dampende barbecues.
Bij het vallen van de avond, wanneer de aarde afkoelt en de zon dwars door een groepje dennenbomen achter de horizon wegzakt, de wind gaat liggen, het vocht in de lucht komt en op het gras neerdaalt: dán komen de naaktslakken. Ze kruipen door de spleten tussen de planken van de houten vloer de Safari Lodge Tent in. Het zijn er meestal twee of drie per avond. Mollige, slijmerige beestjes met twee pronte voelsprieten. Wanneer Louis Stevens met het oplichtend scherm van
| |
| |
zijn mobiele telefoon de vloer scant, ziet hij de weg die ze hebben afgelegd aan de glimmende sporen op het hout.
Louis Stevens loopt naar een van de serveersters, een meisje dat hij een bepaalde sensualiteit toedicht die voortkomt uit haar asymmetrische gezicht en haar strakke, gebruinde huid. Maar vanavond zijn haar ogen leeg. Ze zegt: ‘Wâ?’
Alles en iedereen op Camping Le Vianon is Nederlands. De gasten, maar ook de uitbater, het personeel, het assortiment van de campingwinkel. Het is Louis Stevens al eerder opgevallen dat vrijwel alle serveersters een Brabantse tongval hebben. Hij komt regelmatig in Brabant. Nooit heeft hij communicatieproblemen ondervonden.
Hij moet de vraag tot driemaal toe herhalen. Telkens kijkt de serveerster hem aan met de blik van een hond en elke keer blaft ze iets luider: ‘Wâ!’
Voor het eerst deze week voelt hij zich alsof hij in een vreemd land is en de taal probeert te spreken terwijl de persoon tot wie hij zich richt met opzet doet alsof zij hem niet begrijpt om hem zo subtiel uit te lachen met zijn uitspraak.
‘Si-ga-ret-ten.’ Nu kan de serveerster niet anders dan toegeven dat ze hem begrijpt. Ze verkopen geen sigaretten. In het dorp, drie kronkelige kilometers verderop, daar wel.
Hij loopt terug. Hij ziet zijn vrouw en Lisa in de rij bij het buffet staan, ze zijn nog steeds niet aan de beurt. Hij zoekt hun stoelen. Hij vindt ze niet. Dan ziet hij het. De groene jurk zit op de zijne. En haar echtgenoot op die van zijn vrouw. En hún oorspronkelijke zitplaatsen zijn dan weer opgevuld door mensen die eerst verderop zaten maar nu ook bij deze groep blijken te horen, een groep die steeds verder uitdijt en gaandeweg de tafelopstelling herschikt naar eigen goeddunken.
Voorzichtig sluipt Louis Stevens naderbij, zo dicht als sociaal aanvaardbaar is. Hij neemt zijn glas van de tafel. Ze moet zijn arm en hand wel zien. Hij staat vlak achter haar. Ze kan hem ruiken. Maar de groene jurk heeft alleen oog voor de vrouw die op haar woorden ging letten. Ze vertelt haar iets over een man die ze allebei hebben
| |
| |
gekend en die nu klaarblijkelijk dood is. De vrouwen knikken elkaar toe met grote ogen, zoals vrouwen doen wanneer ze wederzijds begrip uiten.
Louis Stevens kijkt om zich heen en tokkelt met zijn vingers op zijn glas. Om hem heen alleen maar levendige gesprekken en geschater, drijvend op de geur van gegrilde worsten en kippenbilletjes. De dichtstbijzijnde lege stoel staat drie tafels verderop.
Eindelijk draait de groene jurk zich naar hem toe. Ze kijkt hem aan. Louis toont zich door middel van kleine lichamelijke gestes ontvankelijk voor haar excuses en maakt zich al op om zijn plaats weer in te nemen als ze zegt: ‘Heb je gemerkt dat de koelkast niet goed afsluit? Altijd even aanduwen. Deden wij ook.’
‘O schat, en de grill,’ zegt de echtgenoot terwijl hij balanceert op de twee achterste poten van zijn stoel. Louis Stevens kijkt hem aan en balt zijn vuist. Hij had láát geboekt. Juni. Minstens. Hij heeft de e-mail nog om het te bewijzen.
‘O ja, de grill,’ zegt de groene jurk. ‘Die kan je beter dágelijks schuren, want als je dat pas aan het eind van de week doet ben je nog niet jarig.’ Ze begint te lachen terwijl ze naar haar echtgenoot knipoogt en haar hand op de arm legt van de vrouw die op haar woorden ging letten maar die nu ook begint te lachen, en hard.
Louis Stevens knikt. De groene jurk draait zich weer om en hervat haar gesprek. Enkele seconden later zit Louis Stevens drie tafels verderop, ingeklemd tussen een vrouw met een apenmond en een man die bij een energiebedrijf werkt. De vrouw met de apenmond begint tegen hem te praten. Het gaat over het huppelmeisje - hoe heet ze toch, het is geen stad, het is een land, France? - en wat er mis met haar is, ook al zeggen de ouders weliswaar dat ze gelukkig is. Háár hou je niet voor de gek. Gelukkig, in die toestand? Ze gooit haar haren naar achteren en houdt haar mond open zoals mensen doen wanneer ze nog meer willen vertellen maar niet meteen weten wat. Louis kijkt recht in de apenmond. Een gapend zwart gat. Enorme tanden. Bij het zwembad heeft Louis gezien dat het huppelmeisje een derde tepel heeft, een centimeter of vijf van haar linkerborst. Op de een of andere manier had hij dit sexy gevonden. Maar nu vraagt
| |
| |
hij zich af hoe dat zit, of je mensen zoals het huppelmeisje eigenlijk wel sexy mag noemen, nog los van de leeftijd. Mensen met een handicap en hun omgeving doen er altijd alles aan om gelijk behandeld te worden maar zodra het over seksualiteit gaat ligt dat toch vaak anders. Van een schrijver accepteren ze het soms nog wel. Schrijvers mogen veel. Maar toch. Daar bij het zwembad, bij het zicht van die derde tepel, had hij bedacht dat het een knap meisje kon worden. Nog tien jaar. De tepel zou wel verdwenen zijn tegen die tijd.
Elke avond voor het slapengaan, controleert Louis de vloer. Als hij er een ziet, neemt hij de spatel van ikea die tot de standaardkeukenuitrusting van de tent behoort, schept het beestje er voorzichtig mee op, gaat naar buiten en keilt het met een krachtige polsbeweging weg zo ver hij kan. De eerste dagen deed hij dat in de richting van het grasveld tegenover de Safari Lodge Tent, maar daar staan sinds gisteren de tenten van een vader en zijn kinderen. Twee jongens en een meisje. Geen moeder. Dus nu mikt hij meestal op de visvijver die achter de tent ligt. Louis vraagt zich af of karpers naaktslakken lusten.
De gapende apenmond keert zich van hem af en begint hetzelfde verhaal opnieuw te vertellen, deze keer tegen de man van het energiebedrijf, die het verder alleen maar over nabijgelegen kastelen en stoomtreinen en andere bezienswaardigheden heeft en de hele tijd zenuwachtig in zijn handen wrijft.
Wanneer zijn vrouw terugkomt met Lisa, heeft ze geen bord voor Louis meegenomen. Hij zegt niks en op die stilte reageert zijn vrouw defensief, waarop de man van het energiebedrijf hem ietwat angstig een paar van zijn worstjes aanbiedt. De vrouw met de apenmond blijft doorgaan over ‘dat soort mensen’.
Louis Stevens kijkt naar de kring, drie tafels verderop. Hij ziet hoe de groene jurk opstaat en iets voor lijkt te doen, ze maakt een sierlijke pirouette, haar jurk wipt op - glanzend bruine benen. Er weerklinkt applaus. Louis Stevens voelt hoe de woede bezit neemt van zijn lichaam. Hij heeft niet het idee dat het te maken heeft met de
| |
| |
groene jurk, of de apenmond, en ook niet met het feit dat zijn vrouw niet aan hem heeft gedacht. Nee. Dat alles lijkt los te staan van zijn woede. En dit baart hem zorgen. Alsof de woede er altijd is geweest, de hele week geduldig om hem heen heeft gecirkeld, en nu genadeloos toeslaat.
Hij denkt aan de angst in de ogen van zijn dochter toen ze daarstraks tijdens de modeshow hand in hand met een animatrice over de denkbeeldige catwalk liep en halfweg halthield, zich tegen het been van het meisje aan drukte terwijl Louis maar foto's bleef nemen in de hoop dat er eentje tussen zou zitten die van deze avond een mooie herinnering kon maken. Daarna had Lisa urenlang alleen gespeeld - voor het eerst deze week - bij de petanquebaan iets verderop. Ze verzamelde keitjes, liep over het lage muurtje dat de baan begrensde en probeerde haar evenwicht te bewaren, of ze keek naar wat kinderen die tafeltennis speelden. Alleen het huppelmeisje had haar af en toe opgezocht, had zowaar enkele woorden gesproken waarop Lisa ernstig antwoordde en dan huppelde ze weer weg. Hoe heette ze toch? Het was een Aziatisch land. Jordan?
Hij ziet zichzelf. Zijn vrouw. Zittend aan lange tafels, tussen mensen die ze niet willen kennen. Hij denkt aan de groene jurk die maar één keer iets tegen zijn vrouw zegt, namelijk: ‘Die tent is leuk, hè. Kinderen zijn er dol op.’ En zijn vrouw die haar lippen op elkaar drukte en naar binnen zoog, en knikte.
En uiteindelijk, zonder dat iemand iets zegt en zonder dat zij iets merken, zitten Louis Stevens en zijn vrouw alleen op twee plastic oranje tuinstoelen, drie tafeltjes verwijderd van een grote kring waaruit gelach en handgeklap opstijgen.
‘We hebben ons best gedaan,’ zegt zijn vrouw. Hij staat op en gaat de rekening vragen.
Daar zit Louis Stevens. Een gloeiende peuk in de duisternis die boven het terras van de Safari Lodge Tent zweeft. In de verte overstemmen kreten van vreugde en teleurstelling het opspattende water.
Hij tikt de as van zijn sigaret en kijkt naar de tenten aan de overzijde van de weg. De vader met zijn twee zonen en dochter. Louis
| |
| |
had ze in de gaten gehouden. Ze namen nergens aan deel en gingen rustig en harmonieus met elkaar om. Waar is de moeder, denkt Louis. Hoe zou híj dit doen? Soms fantaseert hij dat het nodig zou zijn, dat zijn vrouw dood is, een ongeval liefst, geen slepende ziekte, en dat hij voor zijn dochter moet zorgen. Vaak fantaseert hij dan met name over hoe hij zou daten via internet - een kans die hij nooit heeft gehad omdat hij zich vanuit technologisch oogpunt te jong heeft gebonden - maar nu denkt hij aan samen kamperen. Lisa en hij. Een knusse barbecue op het gras. De naaktslakken stil en onzichtbaar onder het tentzeil.
Toen de serveerster, de strakke hond, bij het afrekenen vroeg of hij mee wilde doen met de traditionele waterpolowedstrijd tussen gasten en personeel, had het hem geen enkele moeite gekost om te weigeren. Hij had met een brede glimlach beide handen opgestoken en gezegd dat hij nog even naar het dorp ging rijden. Sigaretten kopen. Zijn vrouw en Lisa waren gaan slapen en Louis was achter het stuur gekropen, had de motor aangezet en daar stond ze. Alsof de koplampen haar beeltenis driedimensionaal boven de weg projecteerden. Ze had haar armen in de lucht gegooid en een geluidloze kreet gelaten. En Louis Stevens had zich uitgerekt en het rechterportier opengedaan.
Het gejoel houdt onverminderd aan. Iemand heeft een punt gescoord. De echtgenoot van de groene jurk, wellicht. Louis sluit de ogen en ziet het kunstlicht van het zwembad schijnen op zijn behaarde borst, de duels om de bal die hij uitvecht met de strakke lijven van de serveersters. De groene jurk langs de kant. Haar hand zacht wrijvend over de dunne, vochtige stof ter hoogte van haar borsten. Ongetwijfeld denkt zij nu aan het boxspringbed in de Safari Lodge Tent. Louis Stevens haat geile vrouwen. Soms wou hij dat hij ze niet kon zien.
Hij hoort de man van het energiebedrijf die de hele tijd roept: ‘Handen boven water!’ De vrouw met de apenmond die hard moet lachen. Hij denkt aan het huppelmeisje dat op het dashboard slaat.
| |
| |
De vering van zijn auto die kreunt in elke bocht. De groene jurk die vraagt of hij weet dat het droogrek klemt. Hobbels op de campingweg. Een naaktslak rondtollend in de lucht. De motor die stationair draait. Geluidloos gegiechel. Zijn vrouw die zegt: ‘We hebben ons best gedaan.’ Stop.
Louis Stevens legt zijn handen op zijn hoofd en knijpt zijn ogen dicht. Zo blijft hij enkele seconden zitten. Dan duwt hij zijn sigaret uit op de houten vloer, pakt zijn mobiele telefoon, die oplicht, en loopt naar de tent.
De stilte neemt bezit van Camping Le Vianon, en de nacht glijdt tergend langzaam naar de andere kant tot de zon weer brandt.
Een specht pikt het ritme van vingers op een toetsenbord. Louis Stevens en zijn vrouw drinken koffie en eten croissants. Bij het zwembad begint muziek te spelen. Even kijken Lisa en het huppelmeisje op, ze zien hoe de andere kinderen beginnen te rennen. Daarna gaan ze verder met de puzzel die ze maken op een laken dat in het gras ligt uitgespreid. Ook de andere ouders komen nu uit hun tenten en caravans gekropen. Niemand groet.
‘Ik heb slecht nieuws,’ zegt zijn vrouw terwijl ze door de informatiemap van de camping bladert.
Louis Stevens knikt. Hij denkt na. Dan ziet hij er een zitten. Op het terras, in de volle zon. Voelsprieten die slapjes naar beneden wijzen. Hij staat op.
Zijn vrouw zegt: ‘Vanavond is het pizza bakken.’
Louis Stevens knikt. Hij doet twee stappen, nog een, hij huppelt welbeschouwd en plant dan met volle kracht zijn voet op het hout. Een zompig geluid. Hij kijkt op, naar zijn vrouw, de mobilhome, de caravans, de vader aan de overkant die een eitje bakt voor zijn gezin, hij houdt zijn hoofd schuin, luistert naar het liedje dat Lisa en het huppelmeisje zingen, zucht diep en zegt: ‘India.’
|
|