De Revisor. Halfjaarboek voor nieuwe literatuur 4-5
(2012)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
IVergeet dat je weet dat er licht is.
De wereld en alles is blauw:
Glinsterend, helder blauw.
Het licht als scheurtjes van schitter,
scheurtjes als haren van goud.
Kwikzilvervlug is het licht nu,
het licht dat dwars door het blauw snijdt,
het blauw tot lucht maakt en water.
De lucht is strelend en glijdend,
Het water omhelzend en wiegend.
Lucht en water en lichaam.
Zien en herinnerend weten.
Herinnerend voel ik gedachten,
dat ik niet blauw ben maar anders,
dat blauw niet blauw is maar weerschijn,
dat er lucht is en water.
| |
[pagina 69]
| |
Dat ik niet lucht ben of water,
dat ik niet ben wat jij bent,
jij bent onvergelijkbaar.
Jij bent een onwetend wonder,
jij weet niet of dit een begin is.
Je weet niet of er verloopt.
Je maakt woorden van alles en zegt ze.
Je weet niet wat je zegt van de wereld.
Van alles dat is maak je woorden.
Je kan jezelf alles vertellen.
Ik zeg je van alles het mijne.
Ik geef je de kleuren en druppels.
Ik geef je scheurtjes als haar,
goud in het blauw van je denken.
Het blauw van de lucht en het water.
| |
[pagina 70]
| |
IIWat is er zo leeg als je hoofd is,
als je hoofd leeg is van het lopen?
Je hoofd is zo leeg als de lucht is,
als de ruimte die achter de dag kruipt.
Je hoofd is leeg tussen alles.
Alles is bijna waar jij bent.
Alles is te betasten
als een zeepbel die wacht in je handen.
Je hand moet zacht zijn als je adem.
Je adem moet wachten met praten.
| |
[pagina 71]
| |
IIISchitterend glinsterend licht van flonker en spetter
stralende fonkel van water staalfonkelend glas
hemelsblauw breed wolkend zacht is de dag
de lucht is vol schapen de lucht is vol prachtige schapen
wolken vertragend tot water stilstaand tot kristallen
de dag spreidt zich uit de dag is geperst diamant
blad werd aarde werd kolen werd kooldiamant
mijn hart in mijn handen mijn hart in de lucht en het licht
mijn handen mijn hart oh hemelsblauw stralende dag
| |
[pagina 72]
| |
IVEen beeld van een stad die ontvouwt
tot gerasterd plan in een oog.
een kaart in een hand is een huis
om een lichaam dat loopt als beschermd.
De bomen met kruinen gebogen
over de weg zijn een dak.
Een dak boven mij waar ik loop.
Mijn voet voor mijn voet op een weg.
Een heldere weg in mijn hoofd.
Ik denk als ik denk dat ik loop
dat ik niet denk dat ik loop.
Denken is kou in een jas,
een brekende wolk is het denken.
Dat niemand kan zien wat er is.
Dat kijken kan zijn als een vraag.
Een vraag zet een stap uit een oog,
een stap met een heldere stem,
vragen met heldere stem,
de klank van een heldere stem
een barst in het glas als ik loop.
| |
[pagina 73]
| |
Vdruppels zo klein als atomen
atomen die zijn als atomen
druppelend kleine atomen
wie ordent voor ons de atomen
wie gunt ons het licht in de ogen
wie zag het eerst piramides
de stuttende driehoek van alles
kleine atomen in stapels
alles uiteen in atomen
wij zien atomen als ballen
vonkende knetters van ballen
atomen zijn niet als ballen
atomen zijn als atomen
wij kunnen niet zien wat het licht is
stromend atoomvonkend licht is
wij zien van de zon enkel schaduw
een glans als een blik uit een ooghoek
| |
[pagina 74]
| |
wij stalen het licht van de hemel
wij vingen het licht in het koper
alchemisch het licht in het koper
verwonderend zicht op geknetter
vonkend en knetterend alles
flessen vol flitslicht en knetter
vonkglansatomen in stralen
knetterend körper van stralen
stralende afglans van alles
al wat ik zien kan in druppels
Ω |
|