| |
| |
| |
‘De Turken zijn barbaren’
Enkele brieffragmenten van Henk van Woerden
Het is 1970 wanneer schilder (dan nog niet schrijver) Henk van Woerden met zijn vriend Clive Stannard op reis gaat. Vanuit Kreta, waar Van Woerden toen woonde met zijn eerste vrouw Linda en hun dochter Nicole, vertrekken de twee naar Istanboel om daarvandaan verder te reizen naar Teheran en Isfahan. Zijn vrouw zit op dat moment met hun dochter in Kaapstad. Ze krijgt enkele brieven (in het Engels) waarin hij nauwgezet zijn ervaringen optekent.
Wie de brieven nu leest en ze naast het latere proza van Henk van Woerden legt, ziet dat materiaal uit deze reis zo'n veertig jaar later verwerkt zou worden in Ultramarijn, de roman die zijn laatste boek zou blijken te zijn. Maar het was bepaald geen een-op-een verwerking van de correspondentie.
Het opmerkelijkste is dat de brieven vol geklaag zitten over de culturen die hij bezoekt. De Turken deugen niet, ze liegen, jatten, het zijn barbaren. En hetzelfde geldt, maar dan anders, voor Iraniërs. Ze hebben geen smaak, verkwanselen hun erfgoed al driehonderd jaar, en zeker de laatste vijftig jaar is het niet best, sinds China met ‘oriëntaalse snuisterijtjes’ zijn invloed doet gelden. In een laatste brief uit Iran is hij wat positiever, hij beschrijft enkele gebouwen en geeft natuurimpressies die verder weinig persoonlijk zijn, reden om die brief hier niet op te nemen. (De enige persoonlijke noot uit die brief is het slot, waarin hij vertelt dat hij en Clive weer aan de betere hand zijn, nadat Clive een arts heeft opgezocht. Ze waren beiden ziek maar om kosten te besparen had slechts een van hen een arts opgezocht, de klachten waren immers identiek dus de medicijnen konden gedeeld worden.)
Het gemopper is des te merkwaardiger omdat uit Ultramarijn, dat
| |
| |
zich grotendeels op Kreta afspeelt maar dat ook een Turkse geschiedenis herbergt, juist bewondering voor Turkije spreekt, net als uit verschillende van Van Woerdens latere essays.
Waar de westerse wereld na 2001 besloten had dat Iran tot de as van het kwaad gerekend kon worden, wilde Henk van Woerden juist een ‘tegenroman’ schrijven met Ultramarijn. De kiem van het kwaad was in de jaren zestig door het Westen gelegd: de beeldcultuur van Coca-Cola die miniaturen verdrong, ons toerisme en daarmee onze normen die steeds zichtbaarder werden daar waar juist veel bedekt moest blijven. Het zijn ideeën waarin hij rotsvast geloofde en waarvan de kiem, ondanks de teleurstelling die uit de brieven spreekt, tijdens deze reis was gelegd.
Toef Jaeger
| |
Istanboel, 16 [september 1970]
Liefste Linda en Nicole,
Ik sprak in het Grieks met een Turk wiens familie eerder deze eeuw Kreta afgegooid was. Hij was uitgerekend over Kreta enorm enthousiast. Blijkbaar zijn er verschillende dorpjes aan de kust bij de zee van Marmara, ten westen van Istanboel, en ook aan de westkust, vooral Smirna, die voornamelijk bestaan uit voormalige Kretenzer gemeenschappen - waar je heen kan gaan om te luisteren naar oude mannen die nostalgisch vertellen. Deze man kwam zelf uit Chania. Er lopen mensen door de straten van Athene die zich de straten van Smirna herinneren. Er lopen mannen door de straten van Smirna die zich Herakleion herinneren. De Turken zijn arrogant tegenover buitenlanders - antagonistisch tegenover toeristen. Op elke straathoek staan kleine mannetjes hasj te verkopen. Clive kan er niet tegen: hij heeft er een hekel aan als hij wordt aangezien voor een hippie, en dat levert blasfemische en obscene uitwisselingen op. Toch zijn ze (de Turken) aardig voor katten en kinderen. Ik stond een keer per ongeluk op een kat - in Griekenland zouden ze dat juist opzoeken.
| |
| |
Gisteravond, terwijl we een ‘na-gileh’ (een Turkse waterpijp) aan het roken waren, wat we regelmatig doen, als de rups in Wonderland - maar zonder paddenstoelen, zelfs niet in de pijp, spraken we met een Turkse chirurg die geen chirurg kon zijn aan zijn handen te zien, hij was een charlatan. Schaamteloos liegen komt heel natuurlijk voor Turken - ik geloof dat Perzen geen gevoel voor eerlijkheid hebben, het concept lijkt hen vreemd.
| |
Ezerum, 17 [september 1970]
Een hoogst ongelukkig voorval vond plaats, de dag voordat we Istanboel verlieten. Ons fototoestel is gestolen uit onze hotelkamer. De boef bij de receptie die de enige reservesleutel had voor zover ik weet, ontkende alles, voor zover hij dat tenminste door middel van gebaren aan mij kon overbrengen. Hij had een smerige kraag die ik het liefst van zijn nek had gescheurd, als ik het lichamelijke wat meer was toegedaan. Hoe dan ook, we gingen naar het politiebureau met een briefje waarin we de zaak uitlegden, geschreven door een andere boef, in zijn eigen taal en dus onvermijdelijk in het voordeel van het hotel geformuleerd. De politie is een paramilitair, om niet te zeggen militair instituut. Stel je een geel, vies houten gebouw voor. De politieagent of kruimeldief van dienst las het briefje snel en schoof het terzijde, en beschouwde de zaak als afgedaan. Gepikeerd door deze reactie, eisten we ons recht op om iemand van zijn soort tot onze beschikking te stellen die een van de zes talen sprak die wij machtig zijn, verdomme. Zijn reactie was niet zozeer een weigering, als wel woede over onze vermeende belediging. Zijn hand, gericht op het briefje, miste mijn neus op 5 centimeter. Clive begon te vloeken maar het lukte me om hem mee te sleuren - er zaten al drie of vier mensen in de wachtkamer met kapotte koppen en bebloede shirts. Ik heb gebeld met de Nederlandse ambassade maar de vrouw aan de andere kant van de lijn leek te denken dat er weinig kans was dat ik de politie zou kunnen mobiliseren, laat staan de camera terug krijgen. Vervolgens begon ze te klagen, te huilen
| |
| |
bijna, over de hoeveelheid paspoorten, eigendommen, etc. etc. die in Istanboel worden gestolen. Ze klonk alsof ze liefst het volgende vliegtuig naar Amsterdam zou hebben genomen. Ik moest haar onderbreken en heb het uiteindelijk maar opgegeven. De Turken zijn barbaren. Er was geen enkele vorm van decoratie in het hele politiebureau. Ze hebben totaal geen smaak. Noch wordt hun barbarij op enigerlei wijze gerechtvaardigd door hun cultuur - die hebben ze niet. Wat er is, grof gezegd, is banaal. Enfin, ik ben een beetje verdrietig over de camera.
Vergeef me als het bovenstaande of onderstaande slecht geschreven is. Ik zit op de tweede verdieping van een hotel in Ezerum. Het is koud. We hebben de afgelopen 33 uur in een bus doorgebracht - 1500 kilometer afgelegd. Turkije had een leger van 1 miljoen. Op een bevolking van 30 miljoen mensen, ongeveer de helft man, betekent dat dat elke vijftiende man in de straat een soldaat is. In een café kwamen ze een keer binnen om elke man te fouilleren, behalve ons, op wapens neem ik aan. Vandaag weer bij een steile bergpas, of een dorpje met barricades bij begin en eind - iedereen uit de auto, behalve buitenlanders, om doorzocht te worden. Ze zullen wel een opstand verwachten (‘de bevolking is onrustig vanavond’). Barbaren: om dit land goed te zien zouden we een Afrikaan van twee meter (in een strak pak) mee moeten nemen, met een flair voor geweld, als bediende.
De grond van Aziatisch Turkije heeft de kleur bruin die in Nederlandse schoolatlassen van de jaren 1890 altijd gebruikt werd voor het hooggebergte - een speciaal soort bruin, houten hekken, hier en daar grijs, als je vluchtig kijkt lijkt het paars te worden. Turkse versies van gewone Westerse woorden, op billboards die langs de buitenwegen rondom Ankara staan, missen letters zoals de kapitein van middelbare leeftijd achter me vingers mist. ‘Otel’ voor hotel, ‘resturan’ voor restaurant. Je draait de valleien in en uit, het spoor van de rivier volgend. De vallei is volkomen vlak en uit onverwachte hoeken zie je soms opvallend hoge vulkanische rotsen en bulten. De maan speelt over het water als we voorbijflitsen.
| |
| |
[Hierna volgt een bloemrijke beschrijving van de schoonheid rondom van het landschap. Vooral de vele kleurschakeringen zijn most fanciful.]
| |
Isfahan, 24 september 1970
Liefste Linda,
De beker is geledigd, we zijn Teheran ontvlucht met diarree, vreselijke krampen, tumult, ‘een bloedige oorlog woedt in the veld,’ van onze ingewanden welteverstaan, daarom hebben we ons op een dieet gesteld van Siosteran (Dichloro-hydro-xyquinaldine) rijst, gekookte kip en liederen om de duivel mee uit te drijven. Soms krimpen we in elkaar van de pijn en rennen naar een wc - enteritis denk ik, niks ernstigs waarschijnlijk, opgelopen van een broodje met sla. (‘De nacht is zwanger, wat zal de dauw in de ochtend baren?’)
Twee uur in Isfahan had ik in halfslaap een visioen over de stad: dat die in tweeën was gedeeld, net als Boedapest, door een rivier. Dat in de hotelkamer tussen onze bedden door, een kleine ruimte, zich een gekromde brug bevond waar het water overheen stroomde, de brug bestaat uit twee delen die opengeslagen kunnen worden, zoals de deur van een saloon, net als de andere deuren in het hotel. Als deze bruggen vernietigd zouden worden, maakt niet uit welke, dan zou dat de hele stad tot een ruïne maken. Studenten werden aan het werk gezet, part-time, om ervoor te zorgen dat de gasten een slaapplek kregen. Merkwaardig.
Buiten de kamer, in de rijkelijk met tapijt bedeelde gang, hangt aan een kant een enorme afdruk van een Victoriaanse afbeelding van nimfen en goede moeders. Aan de andere kant van de gang hangt een groot portret van de Sjah met zijn vrouw in ceremoniële kledij, glimlachend, omlijst door een rijkelijk versierde lijst. De kant met het portret leidt naar de eetkamer, de andere naar de badkamer en de trappen van de eerste verdieping. De verlichting is een groen soort, heel scherp smaragd, neigend naar het groen van bessen. Elke keer als ik de kamer in of uitga, word ik grijs en smaragd gekleurd, mijn
| |
| |
ogen badend in moslimkunstmatigheid, want hun idee van het Paradijs is het om een sorbet geserveerd te krijgen door vervangbare maagden die zich voegen naar het landschap van smaragd, met palmbomen van smaragd en zand van smaragd waarop kamelen van smaragd.
Perzië is gek genoeg duurder dan Griekenland, en in veel opzichten minder prettig. Hier zijn we zozeer een anachronisme dat we onophoudelijk bekeken worden, heen en weer geduwd, bijna rondgedeeld onder de nieuwsgierige toeschouwers, niet alleen bedelaars maar ook de wakkere zonen van een natie, en dat op een manier die onmogelijk te negeren valt. Hun cultuur is eveneens de laatste 300 jaar gedegenereerd, en dan vooral de laatste 50 jaar, richting een smaak voor oriëntaalse snuisterijtjes, walgelijk. Nog erger is dat ik in heel Perzië maar 7 goede miniaturen heb gezien - die overgebleven zijn na de Turkse en Britse plunderingen en die verstopt zijn in de Royal Gulistan Palace in Teheran, waar het vrijwel onmogelijk is om binnen te komen. Het Isfahan museum is dicht, om de een of andere reden. Behalve als je invloed hebt of stinkend rijk bent, of beide, kun je te zien krijgen wat je zou willen zien, als het om miniaturen gaat. Om ze te bestuderen moet je naar het British Museum of naar de Victoria & Albert in Londen en zelfs dan moet je je eerst inschrijven. De wegen van de wereld zijn duister als het kunstenaars onmogelijk wordt gemaakt om kunst te zien. Het Cabinet Duplessis en het Louvre hebben ook een mooie collectie Hollandse meesters, allemaal gestolen door Napoleon. Als we in Shiraz zijn zal ik proberen om een verwijsbrief te krijgen van de hoogleraar in fijne kunsten voor de Minister van Koninkrijkszaken die toebedeeld is met de taak toegang te verlenen tot de bibliotheek van Gulistan. Als dat niet lukt gaan we eerder terug naar Istanboel om de Topkapi Sarai Bibliotheek grondig te bekijken. De curatoren zijn er veel soepeler in dit soort zaken, ze weten er ook weinig vanaf. De bibliothecaris in Teheran beweerde dat er maar twee miniaturen van de Shiraz-school aanwezig zijn in de Iraanse verzamelingen - de rest is onderdeel van de Herat + Tabrig school, etc. De boel is grondig geplunderd, als ze zich niet vergist.
| |
| |
India is te ver weg. Ik zou heel graag Moghulspullen bekijken in Delhi.
In de bazaar hier hoorde ik de een Amerikaan van middelbare leeftijd tegen de ander zeggen, zijn echtgenoot blijkbaar, ‘Waddo yuh wan' wid all deze brass camels in duh bathroom?’ [wat wil je met al die koperen kamelen op de wc?]
[...]
Wat de Iraanse cultuur betreft, een andere duivel dan degene die mijn innerlijke mens het functioneren belemmert, zorgt ervoor dat ik op zoek blijf gaan tussen dit moeras van slechte smaak, exotische flauwekul, coca-cola-reclames, naar de trots van het verleden, dat wat vergaan is, feitelijk. Want Perzische poëzie is al 600 jaar dood en andere, beeldende monumenten komen ook in een Helen Garnerkeurslijf terecht. Maar een homogene interessante cultuur (beeldende kunst bijvoorbeeld), zoals de Amerikanen nu hebben volgens Neville Dubow, kan ik me hier niet meer voorstellen. Het is een solipsisme (het zit allemaal in de geest, het is allemaal een kwestie van kijken), alsof je door een bloembed loopt, narcissen fotograferend, maar elke keer dezelfde narcis... er zijn geen andere... er is geen bloembed. Maar deze afwijking - om te zoeken naar de grote lijn waar ik me ook schuldig aan maak: homogeniseren door romantiseren - is moeilijk om op te geven. Het klinkt goed en eenvoudig maar het is niet de juiste manier op om Firdausi of Hafiz te lezen, wanneer je in aanraking komt met de mensen wier erfenis het is, en in wie je, irrationeel, zoekt naar iets gemeenschappelijks met hun voorvaderen.
Hoe meer ik reis, des te minder ik van de wereld zie. Ik ben aan het tellen, het zien schuilt alleen in het bewijs ervoor (gezien te hebben). Er is minder wereld hier dan in Griekenland, twee maanden geleden. Het is alsof ik uit de diepten van mijn Gedachten en Productiviteit ben geklommen om opnieuw te beginnen langs de oppervlakte. Ik herinner me niet dat Londen ook zo was, dus ik vind mijn heimwee redelijk. Wakker worden van een middagdutje in een
| |
| |
vreemde kamer om mijn gezicht te koelen met het zweet van mijn handen.
Isfahan is een lichte en open stad. De hoofdweg heeft trottoirs aan beide kanten en in het midden loopt een boulevard, of promenade met twee rijen bomen, een fietspad aan beide kanten en hier en daar een vijver of fontein. Ook op de trottoirs groeien bomen, een heel lange weg. Er zijn ongeveer een dozijn enorme gekoepelde moskees, met vooral blauwe tegels en veel mozaïeken. Indrukwekkende gebouwen maar het is aan de uniciteit van de vorm, gecombineerd met de rijkdom en ingewikkeldheid aan decoratie dat ze hun schoonheid moeten ontlenen. Het is een architectuur van gedachteloze, of beter rechtlijnige decoratie. Je zou het ding zo klein als een presse-papier kunnen maken, zonder het idee te verliezen: probeer dat maar eens met de kathedraal van Chartres. Het formaat van een presse-papier met een foto van een klein onderdeel van het ontwerp: de delen kun je prima bij elkaar optellen om het idee van het geheel te krijgen. We hebben de blokdrukkers aan het werk gezien op de Bazaar, en er is veel blokdruk in Iran, en soms van erg goede kwaliteit. Het zijn kleden voor de armen - imitatieobjecten, ongeveer zoals in de Minoïsche en Hellenistische pottenbakkerij in bepaalde perioden de rol van metalen voorwerpen overnam.
Ze zitten met gekruiste benen, gehurkt achter een lage tafel met het doek dat ze willen maken voor zich uitgestald. Dan verplaatsen ze het blok met de linkerhand om met de rechterhand, die als hamer functioneert, er een tik op te geven. Zo wordt de afbeelding doorgedrukt tot op het doek. Er zijn meer dan tien van dit soort kleine werkkamers in het gebouw, alle op de eerste verdieping: de begane grond is voor opslag. De kamers verkleurd door de verf, vol met stoffen en houtsnijwerken, en de aangename geur van vakwerk.
[...]
Much love,
Henk
|
|