commercieel succes. Hoe meer de mens de kans krijgt zich te ontplooien, des te schrijnender komen zijn hebzucht, wellust en geldingsdrang tot uitdrukking. En zijn eenvormigheid. Ongebreideld rondneuken willen we, onbeperkt spareribs eten voor een zo laag mogelijk vast bedrag, straffeloos in felgekleurd uniform schreeuwen dat de andere partij dood moet. Maar wel met recht op korting, vakantie en pensioen, want dat heeft iedereen.
Overdrijf ik? Maak ik mij schuldig aan retorisch effectbejag teneinde aannemelijk te maken dat ik zelf superieur afstand heb weten te bewaren van alles wat onze samenleving ziek en lelijk maakt? In een indirect van overheidswege gesubsidieerd blad? Wellicht. Dat we onze trouwe planeet uitputten staat intussen buiten kijf, en het lijkt me moeilijk te loochenen dat geëmancipeerde domheid het openbaar bestuur dreigt over te nemen, voorzover dat niet al is gebeurd. Kapitaal en openheid zijn een sinister pact aangegaan dat de wereld opzadelt met zwerfafval, persvrijheid, Mexicaanse griep, mensenrechten en internationaal terrorisme. Het goede en het kwade gaan gelijk op.
Om het kwaad te bestrijden zetten overheden technologie in, waaraan door derden grof verdiend wordt. Wie het waagt zich op te winden over het militair-industrieel complex wordt lacherig weggezet als pacifistisch fossiel dat overal complotten ontwaart, maar wapens verkopen is lucratiever dan ooit. Veiligheid in de openbare ruimte impliceert de alomtegenwoordigheid van tolpoortjes, camera's en kale kleerkasten. Een minister van christelijken huize bepaalt wat wij mogen roken, drinken en eten, de verzekeraar controleert of we ons daaraan houden, Interpol gaat na wie we bellen en mailen en welke dubieuze sites we bezoeken. Ik ben vrij, inderdaad, maar bevind mij in een glazen huis. Zodra ik daaruit wil, verlies ik al mijn privileges.
Wat te doen? Meegeven en genieten van wat kan? Mijn oren dichtstoppen met was en zwelgen in de illusie dat het bederf althans mij nog niet heeft aangeraakt? Marchanderen, schipperen, polderen? Of geloven dat het allemaal vanzelf weer goed komt, omdat de afgelopen vijf millennia gebleken is dat de mensheid over een verbluffende veerkracht en vindingrijkheid beschikt, die zelfs onder de zwartste omstandigheden schoonheid en morele kracht weet op te brengen? Ik weet het niet.
Thomas Vaessens, hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde te Amsterdam, heeft dit voorjaar een pleidooi voor literair engagement gehouden (De revanche van de roman, 2009). Hoon en meewarigheid vanuit de literaire wereld vielen hem ten deel, in zoverre terecht dat hij juist datgene wat literatuur literair maakt - vorm, stijl, meerduidigheid - lijkt op te offeren aan de eis van maatschappelijke relevan-