waar ik het koud van krijg. Haar ogen leggen prikkeldraad over zijn smalle schouders. Vreemd genoeg lijkt de meisjesachtige puber niet onder de indruk. Met een ijzige blik pareert hij de eerste aanval. Bewonderenswaardig, want ik zie toch hoe het gevlochten ijzer in zijn vlees prikt.
Ik vind het leven niet leuk. En van wat daarna komt, verwacht ik nog minder. Van een god die zijn suïcidale zoon tussen twaalf mannen zet - die vervolgens zijn lichaam moeten opeten (ja, ja) - hoef ik ook al niks te verwachten. Neemt en eet hiervan. Nee, dank je wel.
Laat ik het rijtje maar afwerken. Over mijn werk kan ik kort zijn. Meestal zwachtel ik mensen, in overdrachtelijke zin, soms ook niet. Het is niet dat ik er geen genoegdoening uit haal, het is meer... shit zeg, de aankondiging van zo'n intakegesprek hakt er behoorlijk in.
De eisen van de tijd doen blijkbaar hun werk. Op een uiterst agressieve wijze nog wel. Een guerrilla-aanpak is voor een windmens geen sinecure. Tel daar het hoge klopgehalte bij op en een kind kan de was doen.
‘Ik wens geen vrijpostigheden.’ Die blik. Het smeltpunt van een autodidact ligt hoger dan ik dacht...
Kijk, de jongen gaat iets zeggen. Tergend langzaam opent hij zijn mond. De lippen blijven eerst nog een beetje op elkaar plakken. Naarmate hij zijn kaken nonchalanter prononceert, verslappen de lijmdraden.
‘Ook ik wens geen vrijpostigheden.’
Het huis heeft niet alleen vele hoeken. Als ik genoeg heb gedronken vieren we feest in de ‘kelder’. Met mijn dronken kop durf ik haar predicatie gerust te interpreteren als een aanmoediging om nog meer plezier te maken. Ik roer nog wat reuring door mijn cocktail van rookbommen en biedt haar - uiteraard met de nodige grandeur - een glaasje aan.
De volgende ochtend trek ik noodgedwongen opnieuw een lijn tussen haar heldhaftigheid en de kerktoren van pakweg Moergestel. Die zoemende draad kruist het trapezium van de voorzienigheid, meermaals. Met gevolgen. Zeg dat wel.
Waarnaar ruikt mijn vrouw? Naar cipressen, hoopte ik lange tijd. Ach got, wat kunnen klophengsten naïef zijn... Ze ruikt naar ruimtelijke figuren. En dan niet zozeer in abstracte zin. Figuratief wil ik de geur ook niet noemen, daarvoor laat ze de kleuren te veel afremmen door de vorm.
Een schilder knijpt zijn ogen dicht, kijkt door het spleetje en hop, de vervormingen schieten een impressionistisch plaatje - de grondstof is vervolgens gewillig. Als schrijver moet je het met die harde letters doen, die trotse roofridders die van geen wijken weten. Voorlopig ruikt ze dus naar ruimtelijke figuren.
Mooie planten zijn giftig. Mijn vrouw vreet zich rücksichtslos door de halve stad