aan het einde is,’ zei ze. Af en toe stond ze stil bij een deur en las de naam van wie daarachter woonde. ‘Nee, dat ben ik niet,’ zei ze twijfelend. ‘Hier is het niet. We moeten verder.’
Ik keek naar haar rollator. Daarop lag een zwart tasje. Op de zijkant stond een naam op een sticker: ‘Mevrouw Lelie’.
‘We moeten naar mevrouw Lelie,’ zei ik.
Ze begon te lachen. ‘Hoe weet u dat? Kent u mij? Wat leuk, u kent mij!’
Ze bleef stilstaan bij het portret van Hare Majesteit. ‘Die is ook al oud, hè. Net zo'n oud mens als ik.’
‘Iets jonger,’ antwoordde ik. ‘Ze is hier zeventig. Kijk maar, hier staat het.’
Mevrouw Lelie begon te lachen. ‘Daar weet u niets van,’ zei ze. ‘Hoe oud ben ik dan? Weet u dat?’
‘Nou,’ zei ik, ‘toch zeker al vijfentachtig!’
Ze schrok. ‘Nee, dat kan niet. Daar geloof ik niks van!’
‘Hoe dan ook, u hebt een gezegende leeftijd,’ zei ik plechtig.
Ze knikte tevreden. ‘Ja, zo kan u het ook zeggen, maar het is zoals het is, ik ben gewoon een oud mens. Net als u.’ Ze begon hard en hoog te lachen en draaide haar gezicht naar me toe. Terwijl ze lachte bekeek ze me.
‘Kom,’ zei ik. We liepen langzaam verder door de gang. Bijna aan het einde stopte ze. Ze had elke deur bekeken, elk naambordje gelezen. Nu zei ze tevreden: ‘Hier staat het: “Mevrouw Lelie”.’
‘Zal ik u even naar binnen brengen?’
‘Wilt u dat doen?’ Haar blauwe ogen glinsterden achter de brillenglazen. Ze greep mijn arm met beide handen. ‘Dat vind ik fijn. Dat u dat wilt doen.’
Haar huis was ondiep. Eén stap naar binnen en ik stond in een minuscuul keukentje, nog een stap en ik stond in haar woonkamer. Het vloerkleed was versleten en vlekkerig. In de hoek stond een opgemaakt bed. Bij het raam een ronde tafel en enkele stoelen.
Mevrouw Lelie ging in een ervan zitten. Ook ik nam plaats.
Vanuit haar raam kon je de sportvelden zien, een stoep en een verkeersweg. Het schemerde. Men had de lichtmasten aangedaan. De velden baadden in goud. Het was stil. Er was niets of niemand te zien.
‘Mooi,’ zei ik. ‘Dat groen onder dat felle licht.’
‘Ach, weet u,’ zei mevrouw Lelie, ‘ik kijk graag naar buiten, ook al regent het en zie je eigenlijk niets. Maar soms zie ik een moeder die haar kind naar school brengt. Het is eigenlijk helemaal niets wat je ziet en toch is het heel prettig om naar te kijken.’
Ze sloot haar ogen. Haar gezicht was overdekt met fijne lijntjes. Ze bracht haar handen omhoog. Opeens dirigeerde ze. ‘Tadadada... tadadada...’
‘Mooi,’ zei ik, ‘dat is van...’
‘Ja,’ zei ze. ‘De dodendans. Ssst.’
En weer dirigeerde ze.
Ik stond zachtjes op en zij opende haar ogen.
‘Gaat u ook naar huis? Woont u hier?’
‘Nee,’ zei ik, ‘ik werk hier.’