| |
| |
| |
medewerkers in dit nummer
Herman Franke (1948) is de schrijver van onder meer De verbeelding (ako Literatuurprijs 1998), Wolfstonen en Notulen. ‘Zeemeeuwen en zwanenzang’ is een fragment uit de ‘doorlopende roman’ Voorbij ik en waargebeurd, waarvan in december 2008 het tweede deel (Zoek op Liefde) zal verschijnen. In 2007 verscheen het eerste deel (Uit het niets). |
Micha Hamel (1970) is componist, dirigent en de dichter van de bundels alle enen opgeteld en Luchtwortels. |
Kees 't Hart (1944) is schrijver en dichter. Zijn recentste roman is De keizer en de astroloog, die dit najaar verscheen. Het hier opgenomen verhaal is een sterk gewijzigde versie van een verhaal dat in 2006 verscheen in het blad Noorderbreedte. |
Atte Jongstra (1956) is schrijver en literair criticus. Dit najaar verscheen zijn autobiografie, Klinkende ikken, in de reeks Privé-domein. |
Onno Kosters (1962) is dichter en vertaler. Een bundel beschouwingen over Samuel Beckett verscheen onder zijn redactie en die van Martthijs Engelberts onder de titel Verder. Beckett en de 21e eeuw. |
Menno Lievers (1959) is docent analytische filosofie aan de Universiteit Utrecht. Hij is recensent voor nrc Handelsblad en redacteur van De Revisor. |
Cees Nooteboom (1933) ontving in 2004 de P.C. Hooftprijs, en in 2006 een eredoctoraat van de Katholieke Universiteit Nijmegen. Dit jaar ontving hij ook een eredoctoraat van de vakgroep Filosofie en Geesteswetenschappen van de Vrije Universiteit Berlijn. ‘Heinz’ is een voorpublicatie uit de dit voorjaar te verschijnen verhalenbundel 's Nachts komen de vossen. Van hem verscheen onlangs in het Duits zijn Verzameld werk. |
Th.C.W. Oudemans (1951) www.filosofie.info |
Ilja Leonard Pfeijffer (1968) is dichter, romancier, recensent voor nrc Handelsblad, columnist voor nrc. next en redacteur van De Revisor. Na tien jaar dichterschap verscheen onlangs zijn verzamelbundel De man van vele manieren. |
Anne Provoost (1964) is de auteur van onder meer De roos en het zwijn, De arkvaarders en In de zon kijken. Dit jaar verscheen binnen de Querido-pamflettenreeks Beminde ongelovigen. Atheïstisch sermoen. |
Allard Schröder (1946) is schrijver en vertaler. Hij schreef onder andere de romans Raaf, Grover en De hydrograaf (ako Literatuurprijs 2002) en zijn recentste werk is De econome. Hij is recensent voor Vrij Nederland en redacteur van De Revisor. |
Christiaan Weijts (1976) is schrijver en columnist van nrc. next en De Groene Amsterdammer. Hij debuteerde met Art. 285b. (Anton Wachterprijs 2006 en Gouden Ezelsoor 2008) Dit najaar verscheen zijn tweede roman, Via Cappello 23. |
| |
| |
| |
| |
| |
1
Eerst een ronde bedrog. Ik kijk naar een foto van een groep mensen waar ik zelf tussen sta. Nu moet ik doen alsof ik mijzelf en die anderen niet ken. Wat zie ik dan? Nee, ik moet het bedrog verdubbelen. Als ik naar buiten kijk, hier waar ik dit schrijf, zie ik een weiland, een smalle provinciale weg die naar links afbuigt. Het asfalt is nat. Het is winter, maar er ligt geen sneeuw, zoals anders in dit jaargetijde. De bomen voor me zijn kaal. Berken, een dode den, een kleine vijver. Daarnaast is iemand zonder grafsteen begraven. Daarachter een tweede weiland, en een derde. De grond zompig, drassig, dat weet ik van mijn wandelingen. In de verte bossen als een zwarte wering.
Wering is misschien geen bestaand woord, maar dat past wel bij bedrog.
Taal is iets wat je erft, je bent het nooit helemaal zelf als je spreekt, ook dat helpt bij de leugen. Als het mooi weer was zou ik de Alpen kunnen zien, dan zou de schijn flagranter zijn, want op de foto hier op mijn tafel is geen sprake van bergen. Ik kijk naar die anderen op de foto. Ze - ik moet dat volhouden, de tijd voor we komt straks pas - staan in een mediterraan landschap. Ver weg in afstand, ver weg in tijd. Een verwaaide groep, in kleren voor buiten. Vijf mannen, twee vrouwen, een halve hond. Als de foto aan de rechterkant een centimeter groter was geweest had je kunnen zien of het linkeroor van de witte hond ook zwart was. Een oude boerenkar op de achtergrond. Wat is dat voor spel, te willen doen alsof ik die mensen niet ken? Denk ik dat ik ze op die manier hun raadsels kan ontfutselen? Alleen maar door te kijken? Of wil ik vreemdelingen van ze maken juist omdat ik hun raadsels ken? Ze hebben allemaal zo'n jaar of vijftig geleefd, zoveel is duidelijk. Armoede is niet hun probleem, ook dat kun je zien. Betere kringen, landelijke kleren.
| |
| |
Misschien gaan ze straks jagen, of voor hun paarden zorgen. Iemand die deze foto vindt, nu of over vijftig jaar, wat denkt die? In het geval van nu, is hij of zij dan nieuwsgierig, zou zij die mannen willen kennen, vindt hij de vrouwen aantrekkelijk? Over vijftig jaar zijn de vragen anders. Dan zijn de mensen die er op staan verwezen naar het dodenrijk, of naar een onwezenlijke ouderdom, dan wordt het kijken naar die foto een melancholieke exercitie voor een vluchtige seconde, maar zonder veel consequenties. Doden hebben weinig rechten. Ik laat ze dus maar leven en beweer dat die foto een nu voorstelt, een nu waarin die zeven mensen een onzichtbare fotograaf, man/vrouw, aankijken. Er is er maar één, de man met de pet, die lacht. De anderen hebben een vermoeden van een glimlach om hun lippen, meer niet. Of ze de fotograaf (m/v) kennen weten we niet, waarschijnlijk wel, want niemand poseert. Ze staan er gewoon, in een min of meer toevallige rij, hun gezichten naar de camera. Binnen twee seconden maken ze zich uit die rij los, praten weer met elkaar. Goed, schrijfpersoon, wat wil je hiermee bereiken? Alleen als je alzheimer had zou je niet meer weten wie die mensen zijn. Ja, ik bedoel jou. Eén van die zeven ben je zelf, twee van de mannen ken je niet, dan blijven er vier over, en over één van die vier wilde je iets vertellen, omdat hij de enige dode is. Waarom al die geheimzinnigheid? Wou je er meer van maken dan er is? Drama's in romans of films zijn dat uitsluitend omdat de duur is opgeheven, omdat je ze kunt samenpersen in een paar avonden lezen of twee uur kijken, maar verder? In de werkelijkheid mag je sommige dingen nog steeds een drama noemen, en toch, als je er kunst van wilt maken moet je indikken en samenpersen, daar is niets aan te doen. Duur was een deugd in de negentiende eeuw: Stendhal, Trollope. Maar wij kunnen dat niet meer aan, wij worden voortdurend afgeleid. Onze chaos maakt verhalen vormeloos, onoverzichtelijk.
In een goed verhaal is de tijd zowel afgeschaft als aanwezig. Bij foto's is altijd belangrijk wie er niet op staan, maar hoe moet je dat weten? Ik bedoel, als je de mensen op de foto niet kent, kun je ook niet weten wie er niet op staan. Dat is het verschil. Heinz staat naast zijn vrouw, maar zijn eerste vrouw staat er niet op. Heinz? Vierde van links en vierde van rechts. Als je de hond niet meetelt staat hij precies in het midden. Duitse naam, geen
| |
| |
Duitser. Middelpunt. Van die groep, en van dit verhaal. Ik heb die fictie van bedrog dus niet lang volgehouden, ik ken ze wel degelijk. Waarom het dan toch geprobeerd? Mag ik dat straks vertellen, aan het einde?
| |
2
De Ligurische kust. Wie ooit Ossi di seppia van Eugenio Montale gelezen heeft weet wat dat betekent. Inktvisgebeente. Achter het bederf van de kust nog steeds een klassiek landschap, doe je ogen dicht en er komt een Romeins leger voorbij, op weg naar Gallië. Inktvissen horen bij de schelpdieren, maar wat ze achterlaten als ze uit het leven verdwijnen is geen slakkenhuis of een schelp, maar hun gebeente, een vreemd, kalkachtig object, wit en ovaal, niet hard maar kwetsbaar, vroeger zag je het wel in kanariekooien. Niet om te eten, denk ik, maar om de snavel van de zangers scherp te houden. Voor Montale was dat kennelijk het symbool van zijn streek, en daar zit wat in. Een overblijfsel van leven, rotsachtige bodem, kwetsbaar zandsteen, begroeid met cipressen en steeneiken, cactussen, citroenbomen. In het binnenland achter de kust oude boerderijen, net als die waarvoor we die dag stonden, god weet welk jaar, tijd ontglipt me altijd als eerste. De man met de pet was de verkoper, hij lachte het hardst, maar het hielp niet. Niemand heeft gekocht. Hij was de enige Italiaan in ons gezelschap, de rest Engels, Heinz en ik de enige Nederlanders. Niemand van ons woonde in de stad aan de kust, onze huizen lagen in de oude dorpen en de heuvels eromheen. Nu moet ik natuurlijk die foto beschrijven, maar eerst een waarschuwing. Wanneer is iets een drama? Misschien moet ik toch weer op de oude toneeldefinitie terugkomen: het dwangbuis van de eenheid van tijd, plaats en handeling. Wie dat verwacht zal hier bedrogen uitkomen. Drama genoeg, maar geen dwangbuis, en dus geen kunst. Geen culminatie, geen ontknoping. De laatste drie acteurs waren Heinz, een duif en de dood. Ik keek alleen maar, zoals altijd, en Molly was in de coulissen gevlucht. Maar ze namen hun tijd, het boek was allang weggelegd, de zaal leeggelopen. Alles duurde te lang. Heinz was alleen met zijn stuk, net zoals Philip en Andrea, die elk aan een uiteinde van de rij staan. Niet per ongeluk,
geen toeval.
Van links naar rechts nu. De verkoper, die met de pet en de lach. Hij kan
| |
| |
weg. Na hem komen de echte personen. Non dramatis. De eerste is Andrea. Van beneden af: witte terreinschoenen, een zwarte, smalle broek, een lang wit T-shirt, een witte korte jas van gekrulde wol, een soort witte astrakan, als er zoiets bestaat. Misschien namaak, je weet het niet. Ze is een van die vrouwen bij wie ook namaak echt lijkt. Ze staat als een ruiter, maar misschien denk ik dat omdat ik het weet. Ooit was ik verliefd op haar, we hebben het uitgeprobeerd, werd niets. The Sun dagelijks voedsel, verder alleen paarden. Dat ik juist dat aantrekkelijk vond wilde ze niet geloven. In your secret heart you are an arrogant intellectual, you laugh about me. Geen sprake van, maar dat was niet te bewijzen. Ooit een vrouw in avondlicht door de heuvels zien rijden? Een atavisme wint het altijd van een schandaalkrant. Sloveense adel, maar daar heb je het niet over als je uit Engeland komt. Too ridiculous. Vader antisemiet en groot paardenman, Tito ontvlucht, rijk getrouwd. Naast haar twee meter niets, een paar witte graanzakken tegen de muur, dan de onbekende zeiler, iemand die er die dag toevallig bij was. Een open, vriendelijk gezicht. Geen jas, op zee is het meestal kouder. Dan Heinz, zwaar. Hij is de reden waarom ik wilde doen alsof ik ze niet kende. Ik wilde zien of ik zijn ondergang had kunnen raden, maar hoe ik ook kijk, er is niets te zien, nu niet en over vijftig jaar al helemaal niet. Zelfs wat ik toen al wist telt niet. Een zware man in een zwarte coltrui, jasje open, slordige broek, verkeerde schoenen, het tegendeel van zijn vrouw Molly naast hem, daar nog wel. Ze spreekt hetzelfde soort Engels als Philip en Andrea, geen Oxford, eerder iets wat hoort bij Jaguars, cricket en paarden, maar ook bij kranten met vetgedrukte koppen en bloot vlees op pagina drie. Betere kringen, geen boeken, dan heb je het wel gezegd. Expatriates, maar patria is maar twee uur
vliegen en de taal is overal, in tegenstelling tot de belasting. Molly: ook een zonnebril, witte randen. Bij sommige Engelse vrouwen weet je zeker dat je nooit hun echte gezicht zult zien. Tous les Anglais sont fous par nature ou par ton, zei Chateaubriand vanuit het graf, en dat geldt ook voor de vrouwen. Witte shawl los omgeknoopt, hoogblond haar, driekwart tweed jas. De laatste keer dat ik haar zag een gebogen oude vrouw met een hondje op een landweg. Ze herkende me niet. Hier sta ik naast haar, een vroegere uitgave van mijn kameleontische zelf. Waar nu mijn elleboog op de Duitse tafel
| |
| |
ligt moet mijn vrouw gestaan hebben om de foto te maken, m/v was dus v. Als ik mijn blikrichting volg via de wetten van het perspectief zie ik precies waar haar voeten gestaan moeten hebben op de gladde, zandkleurige rotsen. Ook ik heb een das los omgeknoopt. Door de tijd heen zie ik nog welke, groen met een kleine Schotse ruit. Op onze epische tocht tussen niets en niets laten we een oneindig spoor van kledingstukken achter. Soms heb ik heimwee naar ze, alleen al daarom moet je niet te vaak naar oude foto's kijken. Naast mij Philip. Peau de suède schoenen, een gewatteerd jasje, grijs haar, toen al, in de wind. Hij heeft de commandostem van zijn vader, die mij ooit vertelde welke veldslagen hij in de oorlog gemist had. Montecassino, te veel gin en over een haring van zijn tent gestruikeld, El Alamein, te laat gewekt door zijn orderly, Jeruzalem, bevel over een vrouwelijk regiment. Samen met Heinz deed Philip in land en huizen. Nu gescheiden van Andrea vanwege de paarden. Only time for those goddam horses. Out in the morning at six. Never at home.
Maar het verhaal gaat niet over Philip en Andrea. Het gaat over Heinz.
| |
3
Van alle rangen die Buitenlandse Zaken te vergeven heeft moet die van honorair viceconsul wel de laagste zijn. Honorair betekent onbezoldigd, en vice wil zeggen dat er ook nog iemand zou kunnen zijn die geen vice voor zijn titel heeft staan, maar in het geval van Heinz klopte dat niet. Hij had niemand boven zich, en dat was maar goed ook. Een beetje havenstad in een toeristisch gebied waar veel Nederlanders komen moet een consulaat hebben. Nederlanders in het buitenland gaan dood, worden gearresteerd, krijgen een auto-ongeluk, raken hun geld of hun paspoort kwijt of allebei, en dan moet de machtige arm van de vaderlandse overheid tot over de grenzen kunnen reiken om de ongelukkigen bij te staan. In ruil daarvoor mag de honorair consul, meestal een lokale zakenman die nauwelijks Nederlands spreekt, het schild met het koninkrijkswapen buiten hangen, wat hem ter plaatse veel prestige geeft. Twee gouden leeuwen die naar elkaar klauwen met heraldische tongen uit hun opengesperde muilen, dat is goed voor de zaak, die meestal in hetzelfde pand gehuisvest is. Je maintiendrai staat er in ook al gouden letters op dat lang- | |
| |
werpige, ovale schild, een spreuk die door Heinz vertaald werd met: ‘Ik zal blijven mainteneren’, een zin die, samen met de kennis van het Frans uit het idioom van de nieuwe generaties verdwenen is. Maîtresses, maintenees, allemaal uitgestorven, ingeruild voor het gedevalueerde woord vriendin, wat niet wilde zeggen dat Heinz er niet zo iemand op na hield. Daar had hij zijn secretaresse Sigismonda voor, die hem bij gelegenheid ook onder zijn bureau bediende, een vrolijke achtenveertigjarige van wie hij haar paardenkop, zoals hij die noemde, aandoenlijk vond. Heinz had een opgeruimd karakter, dat al evenmin bij zijn eerste als bij zijn tweede voornaam paste. Heinz Maximiliaan, dat krijg je als je een Oostenrijkse moeder hebt, zei hij regelmatig, ik mag nog blij zijn dat ik aan Adolf ontsnapt ben.
Ik ga nog een keer terug naar die foto. Een opgeruimd karakter, klopt dat wel? En de melancholicus dan, en de alcoholicus?
Maar dat was het hem juist, die onweerstaanbare combinatie, de reden dat ik nog steeds aan hem denk. Dat is ook wat ik bedoelde met geen ontknoping. De ontknoping is al van tevoren gegeven, want er is geen knoop. Een alcoholist drinkt zich dood. Op de bodem van zijn ziel woonde bij Heinz de melan-cholè, de spookgestalte van de zwarte gal die hem onherroepelijk naar zijn einde dreef, het wonder was dat hij er zo vrolijk bij bleef.
| |
4
Het begon allemaal zo'n dertig jaar geleden. Ik zat met mijn toenmalige geliefde op een terras aan de haven. Gepavoiseerde zeilboten, een optocht op het water, de eerste visser met een beeld van de Heilige Maagd, de andere vissers eromheen, gezang en getoeter, een in het goud geklede paap die de zee met wierook zegende, heidense rituelen die hier waarschijnlijk ook al plaatsvonden voor Christus want de zee jaagt angst aan die bezworen moet worden, en dat kan nu eenmaal niet zonder priesters. Wij moeten iets tegen elkaar gezegd hebben, want plotseling verscheen een dik en rood hoofd tussen ons in en zei: ‘Ik versta alles wat jullie zeggen’, wat dan meteen tot gevolg heeft dat je je afvraagt wat je zojuist voor schandelijks gezegd hebt. Nee, bij die eerste ontmoeting zag Heinz er niet
| |
| |
aantrekkelijk uit, en ik had geen zin in hem. Hij rook naar gin, hij had zich niet geschoren, maar hij had ook de ober al geroepen en iets besteld ‘namens het vaderland’.
Waarom kwam er na die eerste ontmoeting nog een tweede, en daarna een eindeloze reeks ontmoetingen die zouden culmineren in die laatste op zijn terras, een dag van loodgrijs water en storm? Het antwoord, denk ik, is alweer een foto. Niet deze, maar een die Molly mij ooit liet zien, Heinz op de dag van hun huwelijk, zijn gezicht nog niet verbouwd door de drank, een zeerover, boekanier, Clark Gable, een man die avontuur om zich heen had hangen, een vrijbuiter voor wie zij ooit gevallen was, die aan elke hand tien vrouwen kon krijgen omdat zulke mannen een vrijheid uitstralen die zeldzaam is. Ik weet nog dat ik lang naar die foto keek. Het woord schalks is uitgestorven, zeker in verband met volwassen mannen, maar de man die daar stond, groot, goed gebouwd, een man op een zeilboot met een glas in zijn hand en met zijn andere hand aan het roer, dat was de vroegere schim van Heinz Maximiliaan Schroeder, Harer Majesteits viceconsul ter plaatse, toen nog in staat van genade, libido en humor intact, nog niet ingehaald door de drank, schalks en, nog zo'n woord, onschuldig, een glimp van boosaardigheid in die vreselijk blauwe ogen, ein Mensch. Ik heb kennelijk andere talen nodig om in zijn buurt te komen. En toch, als ik zeg ein Mensch, waarom wil ik dan verbergen dat ik die eerste keer dat zijn rode, dronken hoofd naast me opdook aan de haven meteen dacht aan een varkenskop? De wereld van het bestiarium is vol met hybridische dubbelvormen, paarden met mensenhoofden, vogels met vrouwenborsten, Egyptische goden met dierengezichten, adelaars met mensenkronen, de Minotauros met zijn loodzware gehoornde kop op dat plotseling zo smalle mannenlichaam. Het is de tijd van de erfzonde, het moeilijke afscheid van de dierenwereld, het ogenblik dat we onze onschuld verloren hebben. In ons heimwee naar het achtergelaten dierenrijk, waar we uit voortkomen, hebben we ons kennelijk met allerlei dierlijke wezens op zijn minst gedeeltelijk willen
vereenzelvigen, maar bij mijn weten nooit met varkens, tenzij in karikaturen om iemand te beledigen.
| |
| |
| |
5
Zijn oudste truc: een uitnodiging in zijn buitenhuis aan zee, lunch op het terras, naast de swimming pool. En een tochtje in zijn motorjacht. Het jacht was een goedkope speedboot, het buitenhuis een witgepleisterde oude stenen vissershut, het terras drie meter lang met een rieten afdak, de pool een kinderbadje in een hoek van het terras gemetseld met een rand die nog niet tot je knie kwam, je kon er net in zitten, van zwemmen geen sprake. Daar ontving hij zijn mogelijke kopers, van wie er maar weinigen hun verbijstering konden verbergen. Als ze dan toch nog over die pool begonnen wees hij naar buiten, naar de zee. De hut lag hoog boven een kleine inham van steile rotsen, een deel van de grap was om van die rotsen af te duiken, niet helemaal ongevaarlijk omdat er vooral naar beneden wat scherpe stenen uitstaken. Duiken kon hij als de beste.
De eerste keer dat ik er kwam was het water wild, zijn strijkbout, zoals hij die kleine speedboot noemde, lag in het kolkende water aan de touwen te trekken waarmee Heinz hem aan twee roestige haken in de rotsen had vastgelegd. Lunch, daarvoor waren we uitgenodigd, mijn vorige en ik. Philip had gezegd dat een fles whisky het meest welkome geschenk zou zijn, dus die had ik bij me. Wat Philip er niet bij verteld had was dat die fles aan het eind van de lunch leeg zou zijn. Zelf drink ik 's middags geen sterkedrank, en ook de vrouwen hielden zich bij wijn. Film was het niet, dat is het dagelijks leven nooit, maar soms moet je proberen taferelen uit het Alltagsleben als een film te zien. Dan komt er een eigenaardige glans over alle scènes te liggen, soms blijken losse fragmenten van de dialoog door een tweederangs, maar niet ongeestige scenarioschrijver geschreven te zijn, de microfoon pikt ook datgene op wat niet in het script stond, de camera heeft af en toe een wijde zwaai gemaakt die tot aan het rotsige eiland in de verte reikte, heeft het hoofd van een eenzame zwemmer geregistreerd die tegen de golven worstelt en is dan ingezoomd op het intens bleke gezicht van Molly, net op het ogenblik dat Heinz het over haar heeft als ‘die garnaal’ die nog steeds geen woord Nederlands kan spreken. Misschien was hij die tweede keer nog meer varken dan de eerste, maar mijn transformatie was al begonnen.
Als het waar is dat er een liefde bestaat die niets met eros te maken
| |
| |
heeft, en als het ook waar is dat Plato gezegd heeft dat liefde niet is in degene die bemind wordt maar in degene die bemint, dan was ik begonnen, toen al, om deze man, die steeds meer op een bacchant begon te lijken, deze verwilderde dronkenman die niet dronken werd, toe te laten tot... ja, tot wat? Ik heb buitengewoon weinig zin om over mijzelf te beginnen, maar iets zal ik toch moeten zeggen. Tot een groep van intieme vrienden? Heb ik eigenlijk niet. Ik heb hier en daar in de wereld mensen, man/vrouw, die het zout van mijn bestaan uitmaken, laat ik het zo maar noemen. Een halve culinaire metafoor, je schiet er niet veel mee op, maar toch. Mensen om wie je rouwt als ze doodgaan, maar ook, en daar gaat het om, voor dat fatale afscheid, wezens om wie je al kunt rouwen terwijl je nog om ze lacht. Mensen die kwetsbaar zijn, gewonde idioten, vrouwen die hun noodlot uitdagen, ridders van de droevige figuur, mannen die omgeven zijn door een nimbus van rampspoed. Ik wil niet weten wat dat over mij zegt, het is niet de bedoeling dat het mij heilig maakt, misschien is het mededogen en misschien ben ik de strontvlieg die op lijkenlucht afkomt, god weet voel ik me veilig bij de aangekondigde tragedie van een ander omdat die mij dan in ieder geval niet overkomt, wie zal het zeggen.
| |
6
Film. De honorair viceconsul is in het kinderbadje gaan zitten. Hij zingt. Het is een lied zonder woorden. Zijn lijflied, ik zal het door de jaren nog honderden keren horen. Het klinkt als kopermuziek, herauten die een intocht van koningen aankondigen. Ik hoor het nu, terwijl ik schrijf. De varkenskop heeft zijn zwijn losgelaten, dwars door de whisky en de vetlagen heen verschijnt de schim van Clark Gable met de buik van Bacchus en een natte lok die half over zijn voorhoofd zwiert. Bacchus, Heinz en Clark zijn gelukkig. Misschien was Heinz de enige gelukkige drinker die ik gekend heb. Niemand kon zijn melan-cholè beter verbergen, hij moest doodgaan voor die aan de oppervlakte kwam.
Ik help Molly bij de afwas, niet helemaal vast op mijn benen. De whisky was duur, de wijn uit de supermarkt, plonk die na verloop van tijd de stoel onder je hersens uittrekt. Een kalfstong had Molly gemaakt, zo een die je
| |
| |
opgerold in een pan vlijt waarin hij dan roze ligt opgebaard onder een amberkleurige gelei, die zelf weer verlucht is door een gecodeerd sterrenstel van stukjes citroen en peterselie. Licht zurig bijt hij terug naar de wijn. De garnaal kan wel koken, zegt Bacchus, maar verder kan ze niets. Nee, maak je geen zorgen, ze verstaat geen Nederlands. Ik weet het nog zo net niet, maar het Engelse gezicht toont een en al beheersing. Ze is getraind, en bovendien, maar dat weet ik pas later, ook hier is liefde in degene die bemint. Elle se maintenait encore en beauté. Alweer Chateaubriand. Over Lady Jersey, een naam die wel bij Molly gepast had. Twee kinderen hadden ze, op Engelse kostscholen, ver buiten bereik van de vaderlijke anarchie en de moederlijke angst. In hun vakanties kwamen ze naar het wonderland van de grenzeloze vrijheid, liepen halfnaakt rond en konden in het Nederlands vloeken. Het gezicht van Molly, die nooit in de zon kwam, werd dan van perkament. Haar enige troost was hun andere huis in een luxueus toeristengetto waar nooit iemand werd uitgenodigd, en de zondagochtenden in de anglicaanse kerk in het centrum van de stad, hymnes en een echte Engelse vicar, de straling van het heimwee werkte nog een paar uur na. Maar ondanks dat alles hield ze van Heinz met hetzelfde vuur als waarmee in '14-'18 hele Engelse regimenten bij Ieper tegen de kogels van de Duitse machinegeweren in zijn gelopen. Ze liet het alleen niet merken.
Over hun liefdesleven werd in de Engelse kring uitvoerig gediscussieerd, ooit moesten er hartstochtelijke taferelen hebben plaatsgevonden, maar dat was toen Heinz nog Gable was, een ongedocumenteerde prehistorie. Nu hield de Engelse roddel zich eerder giftig met logistiek bezig, hoe je dat dan deed met zo'n buik, you might as well try an elephant, en toch, niet te geloven, als hij stomdronken de dansvloer op gaat krijgt hij toch nog een sleep meiden achter zich aan. Vals van toon en vals van natuur, ik zei het al. En het antwoord op hun benauwde vragen was, dacht ik, eenvoudig. Heinz was fun, en dat kun je van de meeste mannen niet zeggen. Zelf drukte hij het eerder nautisch uit, maar dat konden die Engelsen dan weer niet verstaan. Ik heb geen druk meer op mijn roer, zei hij een keer tegen mij. Dan hoef je niets meer, en ben je niemand tot last. Een beetje dansen, dat is gezellig. Ik zie die meiden nog wel, maar ik doe of het schilderijen zijn. Of advertenties. Maar dat was pas later.
| |
| |
| |
7
Die eerste middag werd het voorbeeld van alle andere. Tegen het eind van de lunch was de whisky op, dan kwam het ogenblik van de siësta. Dat viel nog het beste te omschrijven als de stemming na een verloren veldslag: sauve-qui-peut, terugtocht uit Moskou. Iedereen zocht letterlijk een goed heenkomen, want de mogelijkheden waren beperkt. Het muurtje dat het terras van de rotsen scheidde was smal, daar ging Molly liggen, tussen twee van de vierkante paaltjes die het rieten afdak moesten ondersteunen. Ze lag er bij als een middeleeuwse abdis op een praalgraf, het enige wat ontbrak was het hondje met het familiewapen aan haar voeten. Heinz zelf verdween naar binnen, waar het huwelijksbed of het overspelbed, al naar gelang, met een diepe kuil op hem wachtte. Als er andere gasten waren, verdwenen ze meestal naar het nabijgelegen strand, maar op die eerste dag was ik de enige. Voor mij bleef de betonnen vloer over tussen het terras en de wc.
Vanuit die liggende positie kon ik de nieuwe appartementen zien die tegen de heuvel werden opgestapeld. Ooit had Heinz me een foto laten zien van dertig jaar geleden, Italië nog in de afgedragen kleren van het fascisme, armoede, aarzelende wederopbouw, geen Wirtschaftswunder in Duitsland, dat nog moest puinruimen, en dus ook geen Duitse toeristen. De heuvel één grote steenmassa, begroeid met galappels, rozemarijn, euforbia, distels en wilde knoflook, zijn vissershut eenzaam daartussen, een bijna Afrikaanse constructie uit één enkele witgepleisterde boog die in een punt toeliep. Het terras bij zijn vissershut was zijn eigen bijdrage aan de nieuwe tijden geweest, nu stond die antieke vorm tussen de schrale nieuwbouw als een herinnering aan vroeger.
Ik moet geslapen hebben, want plotseling stond hij boven me in een bovenmaatse zwembroek, de whisky nog in zijn ogen. De vraag was: kun je duiken? Ook daar is een foto van, want zijn duik was spectaculair. Hij had het hoogste punt uitgezocht en ik moest naast hem staan. Ineens leek het wilde water beneden me onaangenaam diep, ik zag de gemene uitsteeksels en durfde niet. Hij bleef staan. Ga maar een eindje naar beneden. Zo is het gebleven, al die jaren. Hij zo'n twee meter boven mij, ik daaronder, wat mij betreft altijd nog angstaanjagend hoog, al was het
| |
| |
maar omdat ik niet wist hoe diep het water daar was. Diep genoeg. Daarbij moest ik ook nog zijn boot ontwijken, en de touwen waarmee die was aangelegd. Is geen kunst. Ik tel tot drie. Op de foto zien de twee duikers eruit als tonijn en makreel, mijn schim tegenover zijn enorme lichaam, samen in vogelvlucht. Hij dook met gesloten vuisten, hij brak het water open, ik voelde hoe een golf me wegdrukte. Pas lang na mij kwam hij weer boven, een lachende saterkop boven de grijze bewegende vlakken van het water. Geen twijfel aan, een gelukkig mens.
Maar het zou nog erger worden, want daarna moest ik mee in de speedboot. Wat ik me daarvan herinner is zijn gejoel bij elke donderende klap waarmee we telkens tegen een nieuwe golf sloegen alsof we ze wilden martelen. Wie er gemarteld werd was ik. Door het opspattende schuim kon ik niets meer zien, af en toe vloog de strijkbout een eind de lucht in en kwam dan weer hard op het water terecht dat wel van steen leek, ik werd heen en weer gegooid en door elkaar gerammeld, gevangen in een cakewalk, op een dodenrit die nergens heen ging naast een schreeuwende gek die natuurlijk nog steeds dronken was. Zelfs bij het mooiste zomerweer en de kalmste zee heb ik die ervaring nooit meer willen herhalen. Ik had nu gezien wie hij was, een daredevil die voor niets terugschrok, alsof hij de kortste weg zocht om aan die andere dodenrit die hij voor zichzelf had uitgedacht te ontkomen.
| |
8
Hij en ik, want over mezelf zal ik ook iets moeten zeggen, en daar houd ik niet zo van, nog steeds niet. Na verloop van tijd kom je achter het een en ander omtrent jezelf, dat je ook het liefst voor jezelf zou willen houden. Het lukt niet, maar het is de droom: met je kleine, onbetekenende geheim verdwijnen en de deur achter je dichttrekken. Opdracht vervuld, wat die dan ook was. Leven, als iemand me kan zeggen wat de bedoeling is. Ik weet allang niet meer wat mensen zijn, maar hoe dan ook waren de laatste duizend jaar een enorme striptease voor de soort. Uit het zonnestelsel gesmeten, de aarde naar een achterbuurt van de melkweg verbannen, hersenfuncties zo onbetamelijk gegroeid dat we alles weten van wat we niet weten, God en zijn handlangers gestorven en wij lakeien met uitwis- | |
| |
bare namen in dienst van onzichtbare deeltjes, bezig ons enige erfgoed te verkwanselen of te vernietigen terwijl we daarbij in de spiegel kijken. Dat klinkt natuurlijk als de afdeling bombast, dus ik houd me aanbevolen voor een prettiger theorie. Maar hoe dan ook, ik heb er vrede mee. Voorlopig dan.
De Alpen zijn vandaag in regensluiers verdwenen, de bomen zijn alweer wat groener dan toen ik aan deze geschiedenis zonder verhaal begon te schrijven, ik hoor de regen op het dak en een paar vogels die daar tegenin zingen, en ben in harmonie met het universum, al was het maar omdat het er nog is. Dat lijkt in tegenspraak met wat hierboven staat, maar is het niet. En bovendien, vogels verzoenen me met alles. Ooit heb ik gedacht dat ik een dichter was, maar dat ben ik alleen maar als ik lees. Het duurt even eer je daarachter bent. Mijn eerste bundel verdronk in de vloedgolf van de Vijftigers, pas daarna heb ik mijn roeping gevonden: ik werd de noodzakelijke aanvulling voor elke dichter, een lezer. Daar zijn er niet veel van, niet van poëzie. Lezer is een beroep, maar daar zullen we het nu niet over hebben. Van schrijven leef ik. Hout maakt geen bed, zegt Aristoteles, en hij bedoelt daarmee dat je de dingen uit elkaar moet houden. Hij heeft gelijk, zoals altijd. Een timmerman is geen beeldhouwer, en ik ben een timmerman. Ik timmer elk kwartaal een duur blad in elkaar dat als uithangbord dient voor een van die gigantische praktijken met minstens tien namen van fiscalisten en juristen die het blad zelf niet lezen. Wie het wel lezen weet ik niet, maar aan het geld zal het niet liggen. Offset, de duurste fotografen en designers, een paar juridische wizzards die hun strijkages maken, en dan mijn specialisme, de Grote Namen. Niet één ervan zegt er ooit nee, ik krijg ze op afroep. Geef de grote vijf van de vaderlandse literatuur een abstract thema en een vijfvoud van wat ze ooit van De Groene of de nrc krijgen, en ze werpen hun vrije lansen, altijd raak. Met het geld dat ik ermee verdien koop ik, zonder dat ze dat weten, hun meesterwerken. Er zijn vormen van geluk die voor anderen niet duidelijk zijn, en de anonimiteit is er een van. Misschien was het dat wat me in Heinz aantrok. Hij wist iets over zichzelf, en het
kon hem niets schelen, of liever, hij kon zichzelf niets schelen. Dat is grammaticaal onjuist,
| |
| |
maar het klopt wel. In mijn woontoren aan de overkant van het IJ trek ik mijn Thebe om me heen, en lees. En sinds Heinz een huis voor me gevonden heeft reis ik twee keer per jaar naar Ligurië. Ik zei het al, een gelukkig mens.
| |
9
Wapenfeiten. Een diplomatiek incident. De truc met de bril. De angst voor de ambassadeur. De auto tussen twee muren. Tollens. Shangri-La. Vissen. De ijskast van de supermarkt. Nederlanders. Roept u maar. Negatieve heroïek, niets verheffends, nooit vergeten. Het diplomatieke incident was exemplarisch, ook door de manier waarop het afliep. In zijn geheime hart was Heinz best wel trots op zijn merkwaardige titel, vooral als hij met de andere ‘diplomaten’ werd uitgenodigd voor de een of andere officiële gelegenheid. De andere, het corps diplomatique, waren een kleine groep honorair consuls, een beschimmelde Engelsman, een Spanjaard met vijf namen, een gepensioneerde Amerikaan die het voor zijn lol deed, een Fransman die een scheepvaartmaatschappij vertegenwoordigde, een Duitser die net als Heinz in land en huizen deed. Een van hun jaarlijkse bijeenkomsten was op een fregat van de Italiaanse marine, die elke september uitvoer om een krans in zee te werpen vanwege een of andere heldendaad die daar ooit voor de kust had plaatsgevonden. Daar waren een paar matrozen bij verdronken, vandaar de krans, en vandaar de admiraal, nu al jaren telkens dezelfde, zo een voor de franje. Het offer, het vaderland, de vrede, de verzoening, en dan de krans die nog heel even bleef drijven maar uiteindelijk toch door het metaal dat erin verwerkt was langzaam begon te zinken, waarna het drinken kon beginnen. September, dat betekende dat de Italianen nog witte uniformen droegen. Iemand die erbij was heeft het me later verteld. Dat Heinz dronken was kon niemand wat schelen, dat waren ze na verloop van tijd allemaal. Prosecco, verdicchio, barolo, vinsanto, grappa. Misschien was het dat stralende wit, misschien ook het feit dat ze beiden duiker en zeiler waren geweest, maar op een gegeven moment had Heinz de schaal met spaghetti arabiata gegrepen en omgekeerd op het hoofd van de admiraal onder het uitroepen van: ‘Basta la pasta!’ Heel even was het heel
stil geworden.
| |
| |
Door hun alcoholische stupor hadden de anderen gezien dat de admiraal wit was weggetrokken en toen plotseling was opgestaan en Nederland de oorlog had verklaard. Daarbij had hij Heinz in een houdgreep dicht tegen zich aan gedrukt en op beide wangen gekust, waardoor de vettige rode saus over hen alle twee was uitgesmeerd, incident gesloten, nog meer grappa. Zonder dat ik erbij geweest was zag ik het gezicht van Heinz. Ik kende hem als hij dronken was, zijn blik kreeg dan iets uitdagends, loerends, met de verborgen vreugde die bij transgressie hoort en het gevaar dat daaruit kan voortkomen. De truc met de bril hoorde bij latere jaren, bij het begin van delirium, onzekere gang, trillende handen.
Een enkele keer moest hij naar Nederland, een land waar hij steeds minder van wist en begreep. Hij reed dan aan één stuk door tot een hotelletje ergens in de buurt van Mâcon. Ik houd me gewoon vast aan het stuur, zei hij daarover. Geen probleem, gaat vanzelf. Hotel de Nette Armoe. Daar kenden ze hem en zijn doorzichtige truc. Vanwege zijn tremor kon hij zijn handtekening niet zetten, riep dan dat zijn bril ergens diep in zijn koffer zat, en dat hij dus eerst even naar zijn kamer moest om zijn bril te zoeken. Hij wist dat ze daar een minibar hadden, dronk snel twee van die kleine flesjes whisky of cognac, dat deed er niet toe, kamde zijn haar, zette beneden aan de balie zijn handtekening en ging het dorp in om een echt glas te drinken. De andere verhalen waren navenant, hilarische avonturen van gestructureerde droefenis, waarbij hij steeds vaker op zijn tenen moest lopen om het vol te houden.
Een bezoek aan de ambassade in Rome was alleen al daarom een crime omdat hij ook daar eerst moest drinken om zijn handen stil te krijgen. Anders denken ze nog dat ik parkinson heb, en dan kan ik het schudden. En dat schild heb ik nodig. Ende betrouwen.
| |
10
Hoe hij ooit aan die kust was gekomen? Aan komen waaien. Nooit willen deugen, geen school afgemaakt. Ik kon alleen maar zeilen. Daar zijn beroep van gemaakt, schepen van Amsterdam en Hamburg naar de Méditerranée brengen, eigenlijk een luizenleven. Zeilen en duiken, het enige wat ik kon. Gekomen, gebleven. Een tanker van Onassis, iets wat bekeken moest worden
| |
| |
door een duiker, een winteropdracht. 's Winters wordt er niet gezeild. Een beetje rondgekeken. Elke dag in het grote café. Ze noemen het een stad, maar eigenlijk is het een groot dorp. In het grote café een aantal oude mannen. Mannetjes, zag eruit als niks. Bood ze altijd een kopje koffie aan. Graag, dank u wel. Spraken dialect. Tot na een aantal maanden de barkeeper zei: Signore Cheintz, questi signori sono tutti milionarii. Daar zat het grootgrondbezit van de hele streek. Zo ben ik erin gerold. Later kwamen de Duitsers en de Engelsen, maar ik kende de mannetjes. Ik ben Cheintz. Mij hebben ze liever dan al die Engelse gladakkers. Ik weet hoe hun kinderen heten, wie waar nog welk stukje land heeft.
| |
11
Maar er was nog een andere reden. Dat had wel met die kinderen te maken, maar daar sprak hij niet over. Het was Philip die er ooit over begon. De manier waarop hij dat deed, maakte dat wat hij vertelde zich in een verre voortijd leek af te spelen, een tijd van voor de geschiedenis, als er niets is opgeschreven en geen enkele datum zeker is. De wezens die in die tijd geleefd hebben lijken op de droomgestalten uit legenden of sprookjes, misschien hebben ze wel niet echt bestaan. Heinz was niet alleen toen hij hier kwam, zelfs die zin kreeg een ruis mee die eigenlijk niet bij de stem van Philip paste. Het leek of hij een antiek instrument stemde, dat in geen jaren gebruikt was. Hij hief aan, zo zeg je dat. Er was iemand bij hem, bij Heinz, geweest, en die iemand was Arielle. Door de manier waarop hij die naam uitsprak wist ik meteen dat Arielle niet alleen dood was, maar ook dat haar dood tragisch geweest was. Ik lees te veel, ik zei het al. Ik kan nooit verrast worden. Licht was ze geweest, Arielle. Terwijl hij verder sprak wist ik dat dat licht er nog steeds was. In niets had ze bij Heinz gepast, het kon niet. Hij bedoelde dat het niet mocht. Een elf, een lichtgestalte. Dat zei hij niet, maar ik zag het. Iemand die niet op de rotsen had kunnen doodvallen, omdat doorzichtige mensen niet kunnen sterven. Tekenles had ze gegeven aan de kinderen, en ze had de kinderen getekend. Als je bij sommige mensen komt kun je ze nog steeds zien, iedereen had ze in laten lijsten.
Bij de begrafenis waren ze allemaal gekomen, de hele streek, in het zwart, zoals het vroeger was. Van Heinz had niemand iets begrepen. Die
| |
| |
was van steen geworden. Hij was bij iedereen langs gegaan en had gevraagd of ze nog foto's van haar hadden. Die wilde hij hebben. Niemand had durven weigeren. Jaren later had Philip ooit durven vragen wat hij ermee gedaan had, en Heinz had op de zee gewezen.
| |
12
Was dat het dan? Zat die lichtgestalte naast hem op het terras in de weken voor hij stierf? Was zij er ook toen hij met mij over de zee raasde, die ene, ongelukkige dag? Toen Molly zijn kinderen kreeg? Was zij er altijd? Ook als hij na de dronken siësta wakker werd en verbaasd om zich heen keek alsof hij de wereld nog nooit gezien had, en ook veel liever nooit meer zou willen zien? ‘Nauwelijks wist hij hoe of wat, toen de beer al op hem zat’, die zin hoorde erbij, en de beer was alleen maar weg te krijgen door in het water te duiken. Is dit te makkelijk? Vast en zeker, maar wat voor methoden hebben we eigenlijk om in het leven van een ander door te dringen, om geheimen te decoderen, gedachten te ontrafelen, maskers te doorgronden? De armoe die we geërfd hebben van slechte films of al dan niet betere romans, de psycho-clichés van tijdschriften, denkbeeldige divans waar we zelf nooit op zouden willen liggen, spiegels waarin geen enkele waarheid zichtbaar wordt omdat het liegen altijd sterker is. Loog Heinz omdat hij nooit iets zei? Dronk hij omdat hij aan één stuk door loog? Had hij een alsmaar uitgestelde afspraak met de dood, en was hij opgelucht toen die eindelijk kwam?
Hier past lachen. Dat was ook iets wat hij regelmatig zei, en hij had gelijk. Hier past lachen, luid en homerisch. Ik zeg het altijd net iets mooier. Eén woord te veel. Hier past lachen, lul.
Blijf uit mijn buurt.
| |
13
Arielle. Die naam bleef destijds bij mij spoken. Eén keer durfde ik Heinz er bedekt naar te vragen, iets in de trant van: hoe lang ben je al met Molly, maar hij had het onmiddellijk door en werd, zoals Philip gezegd had, van steen, een en al afweer. Toen ik Philip er nog eens naar vroeg werd hij niet van steen maar van nevel. Nee, wanneer het precies geweest was wist
| |
| |
hij niet meer. Zij was, zei hij, zo ontzettend verdwenen, zoals alleen maar iemand verdwijnen kan van wie je eigenlijk nooit iets geweten hebt. Heinz was met haar aangekomen maar had haar niet gecirculeerd, zo'n soort woord gebruikte hij. Het viel me op omdat het zo'n raar woord was - circuleren heeft tenslotte geen lijdend voorwerp - maar vooral ook omdat er een postuum verwijt mee uitgedrukt werd. Heinz had haar voor zichzelf gehouden, ze hadden haar eigenlijk nauwelijks gekend, maar juist dat had kennelijk zo'n grote indruk gemaakt. Ze was een verschijning geweest, en alweer ging het over een soort epifanie, ineens licht in heel veel donker, je had het nog niet gezien of het was al weg. En nu was ze dus echt weg, zo weg dat het leek of ze er nooit geweest was. Toen ik vroeg wat voor soort stem ze gehad had werd hij onwillig. Ik was duidelijk te ver gegaan. Stem, stem? Moet ik dat nu nog weten?
Ik zag wat hij dacht. Waarom wil iemand weten wat voor stem een vrouw had die al zo lang dood is? Daar was iets zieks in. Ja, steeds onwilliger, hij was op de begrafenis geweest.
Het volgende dorp, waar Heinz toen woonde. Gesprek afgelopen, maar wel een verhaal voor de cricketclub. Die Nederlanders zijn allemaal gek. Weet je wat die idioot me vroeg? Wat voor stem ze had. En het graf, wilde hij ook nog weten. Heinz is gek, maar zijn vrienden zijn nog gekker.
Het graf. Mijn leven is nooit zonder poëzie, ik weet niet hoe andere mensen het doen. Die dag had ik Montale gelezen, die heb ik altijd bij me als ik in Ligurië ben. Inktvisgebeente, inktvisskelet, de bundel die zich hier afspeelt, ik weet niet of je dat kunt zeggen. Speelt een bundel zich af? De zon was verpletterend die dag. Iemand had me de weg gewezen. Langs de kerk, een lange laan met cipressen. ‘Kijk naar de vormen die het leven aanneemt als het uit elkaar valt,’ zegt een van de gedichten uit de bundel, en het gedicht dat eraan voorafgaat beschrijft wat ik doe. Poëzie, hoe duister ook, is altijd letterlijk. Is voor mij altijd letterlijk.
Ik ben de lezer, ik heb het voor het zeggen. ‘En lopend in de verbijsterende zon, voel je, vol verbazing, dat het hele leven en zijn pijn daaruit bestaat dat je langs een muur loopt met bovenop de gebroken scherven van flessen.’ Achter die muur olmen, de vage geur van rozen, de stilte van
| |
| |
de doden. Ik was de enige op dat kerkhof, niemand om iets te vragen, maar ik vond haar meteen. Iemand had verse bloemen op haar graf gelegd. Heinz kon het niet zijn, dat wist ik. Iemand die alle foto's in zee gooit gaat niet naar een graf. Kleine steen, weinig letters. Arielle van de Lugt, twee keer een ademtocht van de stem zonder geluid. 1940-1962.
Hoe verdwenen ben je als iemand na veertig jaar nog bloemen op je graf legt? Kijk naar de vormen die het leven aanneemt als het uit elkaar valt.
| |
14
Voor tien uur 's ochtends hoefde je Heinz niet te zoeken. Daarna in zijn kantoor of in de Liguria, de bar van Amletto. Er zijn in Italië niet echt veel mensen die Hamlet heten, maar als je Amletto vroeg hoe hij aan zijn naam kwam wees hij op een portret boven de bar van een vlezig hoofd boven een priesterboord. Tussen kin en boord een monument van een onderkin, een lange, ononderbroken baan. Amletto, kardinaal Ottaviano. Mijn vader wist niet wie Hamlet was, maar hij was wel heel klerikaal. Hij had gehoopt dat ik priester zou worden.
Heinz op zijn eentje was goed voor zo ongeveer de helft van Amletto's omzet. Als ik in de buurt was kwam ik hem altijd even in de Liguria opzoeken. Ik had besloten hem niets over mijn bezoek aan het graf te vertellen. Hij zat achter in de bar achter een grote campari. Mijn ontbijt, mijn dagelijks brood. Uitgevonden door een Nederlander. Als je ze dat hier vertelt worden ze giftig. Adrianus de Zesde, de laatste buitenlandse paus voor die Pool, je weet wel. Kwam uit Kampen, bracht zijn eigen bittertje mee, campari. Maar Heinz was niet vrolijk. Er was een Nederlander verdronken in de baai, en hij kon de familie niet bereiken. In zee hebben ze geen papieren bij zich en op het strand stond alleen maar een mand met een handdoek. Ik heb hem zolang in de vriezer van de supermarkt gelegd. Meestal wil de familie niet komen, en als er geen verzekering is willen ze hun dooie ook liever niet terug hebben. Die is dan voor mij. Levert een extraatje op van BZ maar is niet gezellig. Ga maar mee morgen. Kun je me zien werken.
Nee, het was inderdaad niet gezellig. Lijkwagen met ongeschoren chauffeur. Geeft me altijd een behoorlijke rekening, delen we samen. Ik was de vereis- | |
| |
te getuige. Anders moet ik er een huren maar nou heb ik jou. We reden achter de gebutste zwarte Honda-bestel aan in Heinz' al even gebutste Fiat. Vorige week, op weg naar huis van de disco. Gestopt. Eh! Signore Cheintz, uw huis is de andere kant op! Alleen het draaien ging niet zo goed. D'r stond een muur die ze speciaal voor die ene nacht daar neergezet hadden. En lachen, die kerels. Maar ik hoefde niet te blazen. Narrow escape.
De Nederlander bleek een veearts te zijn, zonder vrouw, zonder kinderen. Een vriend die niet was op te sporen, alleen verre familie. En nee, hij had altijd gezegd dat ze hem mochten laten waar hij neerviel. Ze hadden een zielige struik gestuurd, samen met die van het ministerie en die van mij leek het nog heel wat. We liepen achter de kist aan. Het begon al warm te worden, Heinz zweette, in de heuvels is niet april maar augustus de wreedste maand, ook al is de zee dichtbij. Twee arbeiders, sigaret in de mond, waren aan een open graf bezig, maar legden de doek met de schedel die ze in hun handen hadden meteen neer. Heinz gaf ze een hand. Twee Yoricks met in hun ogen de glans van de fooi of de borrel die ze straks zouden krijgen. De kist moest nu worden opengemaakt. Heinz schoof het doorzichtige plastic opzij. Kijken! Ik keek. Een jaar of vijftig, korzelig, kaal. Ontevreden, alsof de dood hem niet goed was uitgekomen. De aanblik duurde maar een ogenblik. Heinz gaf een teken en de mannen begonnen de kist in de muur te schuiven. Ik bedacht dat hij niet wist dat ik diezelfde week nog het graf van zijn vrouw gezien had.
Rust in vrede. Hoorde ik hem dat echt zeggen? Ik keek hem aan. Hij had zijn uitdagende gezicht. Dat zeg ík niet. Dat zegt de Staat der Nederlanden. Hier mag hij tien jaar liggen, dan is de huur afgelopen. Dan is-ie helemaal verdwenen. Wat ze er dan mee doen weet ik niet. Moet je aan die twee vragen. Malen, verbranden. Misschien wel kunstmest. Nooit gevraagd. Raar hè. Wat hij met dat laatste bedoelde weet ik niet. Raar dat hij niet wist wat ze met dat uitgedroogde lichaam zouden doen, of raar dat een leven zo eindigt, dat je een dode begraaft die je niet kent en voor wie niemand komt? Ik bedacht dat het graf van zijn vrouw niet geruimd was en dat iemand dus nog steeds de huur betaalde.
Maar hoe begin je daarover als de ander niet weet dat jij weet dat dat graf er is. Liguria, Amletto zonder Yoricks, lunch aan de haven, naar huis, dui- | |
| |
ken, whisky, zingen, lachen. Een opgewekte consul, geen twijfel aan. En gewerkt, plicht gedaan. Vaderlander in de muur geschoven.
| |
15
Ontknoping? Geen. Dit is het echte leven, daar gebeuren zulke dingen niet. Drank ageert, werkt, vreet, valt aan, medische dossiers zijn ook romans. Oorlogsverhalen. Een lever kan veel hebben, maar niet alles, geen loopgravenoorlog, geen parachutisten achter de linies, geen voortdurende blitzkrieg. Voor mijn vertrek die laatste zomer was Heinz met roken opgehouden. Je kunt een afspraak ook uitstellen. De rotsen rond zijn vissershut lagen vol met de plastic mondstukken van de afgrijselijke sigaartjes die ik altijd uit Holland voor hem mee moest brengen. Jaag uw gasten de deur uit met Wipro. Van de ene dag op de andere, tsak! De hele doos op de barbecue gegooid, carbonade nicotina. Waar heb je het over? Kwestie van wilskracht. Je moet gewoon een besluit nemen. Maar het andere besluit had hij niet genomen. Soms, even, halfhartig. Geen sterkedrank meer, alleen nog wat rosé. Wat rosé, dat waren zes flessen. Het spoelde door hem heen, zei Molly. Limonade. Kan geen kwaad, maar je krijgt er geen kick van. De eerste berichten kwamen in de herfst. Ik belde hem op. Nee, het gaat niet goed. Ze hebben me ingehaald. Wie ze waren zei hij er niet bij, maar het klonk alsof hij ze al heel lang kende. Nauwelijks wist hij hoe of wat, toen de beer al op hem zat. Ik belde Philip, door de telefoon kon ik zien hoe hij zijn schouders ophaalde. He's been working at it all his life, hasn't he?
Hij kwam naar Nederland. Ik moet nog het een en ander regelen. Nee, hij was geen schim van zichzelf. Zijn buitenkant was hetzelfde, maar anders. Wat er zich afspeelde gebeurde ergens binnen in dat grote lijf. Dat enorme frame van hem, dat ik nooit in het noorden gezien had, maakte hem tot een volstrekte vreemdeling. Geen tropenhemd meer, maar een afgedragen, allang te klein geworden blazer met koperen knopen, de Larense golfclub, zoiets. Voorbije tijden. Een raar wapen op zijn borstzak. Maar het ergst was het gezicht. Zijn tanden waren twee keer zo groot geworden, het wit van zijn ogen geel als zijn huid. Alleen de lach was intact. Gewend aan de buitenlucht, te luid voor een Amsterdams café. Doe mij maar een mineraalwater. Het bleek dat hij niet verzekerd was. Niet echt. Hoe
| |
| |
bedoel je, niet echt? Nou ja, niet. Honorair, hè? Mijn vriend de internist wilde wel naar hem kijken. Uitslag: als hij hier blijft heeft hij een kansje, maar meer ook niet. En als ik eerlijk ben, eigenlijk geen.
Wordt een Calvarieberg. Heb je het tegen hem gezegd? Zo niet, maar hij heeft de boodschap begrepen. Het leek of hij het al wist. Of ze zijn verbijsterd, of ze weten het al. Hoe dan ook, hij wilde hier niet blijven.
| |
16
Hij wilde terug naar zijn terras. Beetje naar de zee kijken. De avond voor zijn vertrek kwam hij bij me langs. Je woont als een prinsje. De boel goed voor mekaar. Wat is dat? Dat was een foto van Tonga. Wat ik daar moest doen? Stuk voor mijn blad schrijven. Over de dateline. Dat interesseerde hem. Ergens moet die grens toch zijn. Nooit echt over nagedacht. Dus als je een stap naar achteren doet is het gisteren? Hangt ervan af waar je staat. Als je je omdraait is het morgen. Dat wilde hij wel proberen. Hij stond midden in mijn kamer met dat grote lichaam, tuurde naar een plek die hij alleen zag en deed een stap. Gisteren! Worden die mensen daar niet doodzenuwachtig? Hij haalde de foto van de muur en keek er aandachtig naar. Palmen, lage witgeschilderde houten huizen, een paar vissersschepen in een kleine haven. Daar ga ik naartoe. Een week later belde hij op om me te vertellen dat ze op Tonga een koning hadden. Maar dat wist je natuurlijk al. Vanaf dat ogenblik was Tonga het onderwerp van elk gesprek. Moet nog een paar huisjes verkopen, maar dan ga ik. Over zijn ziekte geen woord. Gaat wel. Weet je dat die koning daar zo ongeveer een ton weegt? En ze hebben d'r ook adel. Zijn moeder was heel beroemd, dat was een reuzin. Queen Salote. Is bij hem in de breedte gaan zitten. En Molly? Molly is naar de kinderen in Engeland. Wanneer kom je? Oktober is hier een prachtmaand. Kunnen we duiken.
De echte berichten kwamen van Philip. Dat het niet meer om aan te zien was. Dat Molly gevlucht was. Dat hij de hele dag over zee zat uit te kijken en geen enkele behandeling wilde. Haast niemand ging nog naar hem toe. Ze vinden het griezelig. Hij lult alleen nog maar over Tonga, volgens mij is hij een beetje gek geworden. Kom zelf maar kijken als je de moed hebt. In de echte wereld moest ik nog een blad maken. Deadline kreeg in dit verband een eigenaardige bijklank. Echte wereld is trouwens ook maar een gezeg- | |
| |
de, maar vergeleken bij de laatste plannen van Heinz kreeg het woord echt een andere betekenis. Hij wilde gaan boeren op Tonga. Je kunt er steun voor krijgen uit Europa. Alles groeit daar als kool. Daar zit volgens mij handel in. Heel gezond eten. Kool en vis, meer heb je niet nodig.
Kool op Tonga. Ik besta uit letters, ze komen altijd vanzelf. Montaigne: ‘ik wil dat de dood me vindt als ik kool aan het planten ben [...] en dat ik me niets van haar aantrek.’ De dood is in het Frans een vrouw, dat zou Heinz wel bevallen hebben. En misschien was hij het die zich niets van haar aantrok. Hij heeft er ons niets van laten weten. Hij had Tonga.
| |
17
Het was al november toen ik eindelijk kon gaan. Wilde wind, het vliegtuig had moeite om te landen. Hij was niet in het consulaat, niet in de Liguria. Amletto had echt verdriet, zoveel was duidelijk. De klootzak! Hij wil niets, niets! We hebben gezegd dat wij de dokter betalen, maar niets! We hebben het met een stel vrienden bij elkaar gekrabbeld maar hij doet net of hij niet weet waar wij het over hebben. Hij gaat naar Tonga! Hij wel! In een kist gaat hij naar Tonga. Klootzak! Stront, schijt, mierda, en daar achteraan het hele zuidelijke fecale repertoire, alsof je je vriend nog kon redden door hem ermee in te smeren.
Harer Majesteits honorair viceconsul zat op zijn terras. De zee was woedend, van duiken kon geen sprake zijn. Heinz begroette me alsof hij mij vijf minuten geleden nog gezien had. Zijn stem kwam uit een dodenmasker. Ik begreep wat de vrienden griezelig vonden. Het was de stem van altijd in een lichaam van nooit meer. Dat jaagt angst aan. De zee, zo grijs als ik haar nooit gezien had, sloeg tegen de rotsen. Het was zoals die eerste keer met de speedboot. In de kleine grot onder zijn huisje werd het wilde water naar binnen geslagen en kwam er met een duistere smak weer uit, een groot fluiten en zuigen leek het, een onzichtbare reus kauwde en spoog, de natuur speelde op honderd orgels tegelijk, ik zag hoe de grote grijze golven werden opgetild, op ons afstormden en terugvielen in een groot wijkend gat dat een ogenblik later weer gevuld werd met een deinende, loodkleurige watermassa. Door het lawaai hoorde ik het eerst niet, maar Heinz zong. Hij zong met de wind mee, het was meer juichen
| |
| |
dan zingen. Hij keek mij aan met zijn blik van vroeger. Hij hoefde Montaigne niet te lezen, wie of wat het ook was dat hem bedreigde, hij trok zich er niets van aan. Hij was gelukkig, of zo leek het.
Toen pas zag ik de duif. Zij zat, klein en grijs, met ontregelde veren in een hoekje van het terras. Ik herinnerde me dat Philip er iets van gezegd had. Zit daar elke dag met die stomme duif. Duiven horen niet aan zee. Ik heb daar nog nooit een duif gezien. Kraaien ook niet. Dat zijn daar buitenlanders. Als het nou nog een meeuw was. Of nog beter, een albatros. Die komen je toch vertellen dat de wedstrijd voorbij is? Ontregelde veren. Dat kan door de wind. Maar hier was het alsof iemand die duif tegen haar veren had ingestreken, ze stonden zo'n beetje half overeind, alsof het beest zat te kleumen. Heinz zag me kijken. Mijn gezelschapsdame. Komt elke dag, sinds ik uit Holland terug ben. Raar beessie. Heeft mensenogen. Ik keek. De duif keek terug. Maar ik weet nooit wat ik in dierenogen zie. Of liever gezegd, ik zie iets waar je niet mee kunt praten. Je ziet een knikker of je ziet het heelal, maar je kunt er niets mee. Wat het ook is wat zich daar afspeelt, je hebt er niets mee te maken. Probeer het maar in een dierentuin, de leeuwen, de apen, de uilen. Je kunt blijven kijken, je krijgt niets terug. Heinz wel. Ik heb hele gesprekken met 'r. En zonder overgang: ik moet je iets laten zien. Ik zag dat hij moeite had met opstaan. Hij schuifelde naar binnen. De windvlaag die naar binnen sloeg veegde een grote kaart van tafel. Tonga. Niet wegvliegen. Hier blijven. Hij streek de kaart glad op de tafel. We keken naar de archipel. Tongatapu. Toku. Tafali. 171 eilanden verloren in het oneindige blauw van de oceaan. Hij neuriede. Ik kan niet wachten. Ik bleef een paar dagen, daarna moest ik weg. Toen ik afscheid kwam nemen zat de duif op de rand van het terras, op de plaats waar Molly zich altijd opbaarde. Ik heb gezegd dat ze maar in Engeland moet blijven. Ze wordt altijd zenuwachtig van de mistral. Komt met veel zout water. Wordt alles vochtig, houdt ze
niet van. Ik woon nu hier, net als vroeger. Het huis heb ik verhuurd. Zigeuner, hè. Ik zag dat hij me niet achternakeek toen ik vertrok. Uit de verte kon ik hem nog zien zitten tegen het nog felle zonlicht, de schaduw van een man met de schaduw van een duif. Niet lang daarna werd hij met een ambulance weggehaald en naar Engeland gevlogen.
Van Andrea kreeg ik het nummer van het ziekenhuis waar hij lag, een
| |
| |
plaats aan zee in de buurt van het huis van Molly's moeder. Eén keer heb ik hem nog gebeld. Als ik hieruit kom ga ik naar Tonga. Stuur ik je een kaart. Pas een dag of tien nadat alles voorbij was had Molly het bericht verstuurd dat Heinz in stilte was begraven op het kerkhof van haar dorp. Eindelijk had ze hem voor zich alleen. Ik kon me de ceremonie voorstellen. Vicar, hymns, of hoe een wilde Hollander een Engelse dode wordt. Philip vertelde dat die duif nog een tijd lang elke dag was gekomen, en toen ineens nooit meer. Molly was in Engeland gebleven, Andrea had het huisje uitgeruimd, het was een gigantische rotzooi geweest, een soort rovershol. Nee, een kaart van Tonga hadden ze niet gevonden.
| |
18
Een paar zomers lang ging ik niet naar Ligurië. Of ik mijn huis wilde houden wist ik niet. Philip vond elk seizoen huurders, Andrea zorgde dat het 's winters gelucht werd omdat daar anders de hele boel beschimmelt. Of het door de dood van Heinz kwam weet ik niet, maar ik bleef aan de andere kant van de Alpen. Pas na een jaar of vijf kwam ik voor het eerst terug. Na een paar dagen vroeg Andrea me plotseling mee uit rijden. Ik ben geen ruiter, ze weet het. Ik heb expres een mak paard voor je uitgezocht. Natuurlijk hadden we het over Heinz, en over Molly. Molly is met grote overgave begonnen een oude vrouw te worden. Ze doet echt haar best. Is een bestaande rol, al een paar eeuwen. Oude Engelse vrouw in Italië, komisch nummer. Ze hield haar paard in. We reden over het hoge bergpad boven het dorp. Van daaraf kun je de zee zien, de inham met het huisje van Heinz. Ook die dag was de zee wild. Ze draaide zich naar me om. Haar gezicht onder de rode fluwelen pet bruin en strak. Ook zij was ouder geworden, maar niet met overgave. Ze reed nog elke zondag haar wedstrijd. Heinz wilde alleen zijn met zijn dood, zo simpel was het. Hij had ons er niet bij nodig. Hij heeft het altijd geweten, sinds Arielle. Ze liet haar paard een halve slag draaien, zodat ze me beter aan kon kijken. Niemand heeft ooit begrepen wat Arielle voor hem was. Spinrag. Ik weet hoe idioot het klinkt, maar dat was het. Je kon haar nauwelijks aanraken. Ze was etherisch, als je wilt, of doorzichtig, maar spinrag is beter. Zoiets als wanneer iemand heel mooi zingt, maar in een andere kamer. Dat is wat alle mannen opwond, Philip voorop. Maar het is ook waarom hij haar voor zichzelf wilde houden.
| |
| |
| |
19
Ik ben terug aan de andere kant van de Alpen, waar ik dit verhaal verteld heb. Nu kijk ik nog een keer naar die foto. De hond, de huizenverkoper, Andrea, Philip, Heinz, niemand heeft bewogen. Ze staan, vastgevroren in de tijd, zodra ze gaan bewegen vertellen ze mijn verhaal. Ik kijk in het gezicht van Heinz en zou iets willen zien van wat ik net verteld heb. Maar het is onzichtbaar. De drank, de lach, de duif, de dood, Tonga, het is er omdat het er was, omdat ik het weet, maar dat geldt niet voor een ander. Het blijft onzichtbaar. Vind die foto ergens, ken die mensen niet, en ze behouden hun raadsel. Zolang ze niet praten zijn hun ogen de ogen van dieren, je kunt er niet in. En wie naar mij kijkt op die foto, wat ziet die? Hetzelfde. Niets. Of een interpretatie die de werkelijkheid niet dekt, wat dat dan ook is. Hij of zij kan iets beweren over leeftijd, over kleren, over mode en dus over tijdperk, voor mijn part ook nog over karakter, maar alles is hypothese, bedenksel. Literatuur, als je wilt, verzinsel. Wij zijn onze geheimen, en als het goed is nemen we ze mee naar waar niemand erbij kan.
|
|